rondrit

Beukenweg; overgestoken bij stoplicht naar Oosterpark; ‘t ‘s Gravesandeplein op; de Boerhaaveplein overstoken via Andreas Bonnstraat; schuin over de Weesperstraat; binnendoor via ‘t Amstelhof; via de Nieuwe Amstelstraat over de Blauwbrug; op de Amstel parkeren voor de Balk in ‘t oogsteeg; opnieuw op gang gedeeltelijk de tramlijns van de Rokin; de zachte tegels van de Dam, vlak naast ‘t eigenlijke fietspad; Paleisstraat tegen de riching in, maar daarna ook weer met de stroom mee; Rokin over ‘t fietspad ditmaal; Muntplein overgestoken om de trambaan van de Reguliersbreestraat te kunnen nemen; door de drukte van ‘t Rembrandtplein; aan ‘t eind van de Utrechtsestraat een korte pauze; rechts over ‘t Frederiksplein; heen & weer over Weteringsschans; waarna Weteringplein richting Ferdinand Bolstraat volgt; ‘t kleine straatje van Daniël Stalpert in; inkopen & vervolgens de weg door de Gerard Doustraat vervolgen; Sarphatipark laten volgen op de 1e Sweelinckstraat; via de Ceintuurbaan de Amstel oversteken; kort de Amstelzijde, waarna de 1e Oosterparkstraat; wederom Beukenweg etc t/m Paleisstraat (zie boven); weg vervolgen in de Spuistraat; de Runstraat genomen; afgeslagen op de Keizersgracht; binnendoor via Molenpad/Raamstraat; achter Melkweg langs naar Leidseplein; na Gartmansplantsoen onderdoor richting Euweplein; oversteken richting Vondelpark; pauze & weer terug; na Leidseplein via verboden Leidsestraat; Koningsplein naar links, andere kant Singel; rechtsaf Spui; wederom Rokin; Damstraat/Doelenstraat/Oude Hoogstraat/Nieuwe Hoogstraat; de bocht om Anthonies/Jodenbreestraat; tegen de fietsstroom in Mr Visserplein; zo ook in de Muiderstraat; schuin oversteken Plantage Middenlaan; afsnijden richting Sarphatistraat; na Zeeburgerstraat een lange pauze op de Funenkade; via Mauritskade, over de Dappermarkt in de Dapperstraat; fietspad op de 1e van Swindestraat; over de Linnaeusstraat terug naar huis voor avondmaal.

De dag zit er bijna op in Zijperspace.

lijflog 1

Ik scheer me niet al te vaak. Als ‘t moet 1 keer in de 5 dagen, anders doe ik ‘t pas op de 7e dag. & Dan nog als ‘t uitkomt; ik ga me niet ‘s ochtends voor werk ook nog ‘ns haasten omdat die kin glad moet.
‘t Is ook niet nodig dat ik ‘t al te vaak doe. Daarvoor groeit ‘t te langzaam in die regio van m’n lichaam. & ‘t Is ook wel zo lekker dat als ik me scheer, dat ‘t dan ook zin heeft gehad. Dat ‘t wasbakje nog wat sporen vertoond van de gedane arbeid. In de vorm van kleine haartjes die ‘t wit bedoezelen. & Plakkerig blijven zitten, niet weggespoeld worden.

Daar ontstaat de tick. Want na ‘t scheren poets ik vaak m’n tanden. Waarom zou ik de wasbak ontdoen van al die haartjes als ik bij ‘t spoelen van m’n mond behoorlijk wat weg kan spuiten? ‘t Begon onschuldig met die gedachte; ‘t leek efficiënt, zuinig waterverbruik, maar allengs werd ‘t een sport zoveel mogelijk haartjes met ‘t legen van m’n mond door de goot te laten spoelen.
‘t Is eigenlijk nog erger. Ik mag bijv hooguit 3 keer water uit de kraan slurpen om, na ‘t verwijderen van resterend tandpasta in m’n mond, vervolgens te gebruiken bij ‘t verwijderen van de haartjes. Ik mag slechts 1 keer op een bepaalde plek m’n mond legen. Ik moet zo goed mogelijk m’n best doen de hele wasbak te ontdoen van haartjes. Daarna mag ik nog maar een heel klein straaltje uit de kraan gebruiken om de wasbak goed schoon te krijgen.

Voor de rest gaat alles goed in Zijperspace.

liftlog 1

Neef Arjen had ons rondgeleid in Amsterdam. Dat betekende dat we vooral de plekken hadden opgezocht die moeder verboden had, we spullen tot ons hadden genomen waarvan m’n beide ouders de werking niet wisten, & we later arriveerden op de logeerplek dan tante ‘t had gewild. Daarnaast betekende ‘t ook dat Arjen ‘t zo naar z’n zin had gekregen met z’n 2 jonge neefjes dat hij ‘t noodzakelijkheid achtte ons na de avondmaaltijd mee te moeten zeulen naar ‘t jongerencentrum van Nieuw Vennep.

Daar maakten Quint & ik voor ‘t 1st kennis met nederwiet. In overvloed was dat aanwezig, want de barman had vuilniszakken vol thuis staan, vertelde hij.
‘Neem maar wat mee,’ zei hij.
‘Hoe?’
‘Hier heb je een plastic zak. Vul die maar.’

We maakten ook kennis met erg veel glazen, die stuk voor stuk gevuld waren met bier. Op dat moment vonden we dat niet erg. Op ‘t moment dat we naar ‘t huis van tante Gree moesten lopen wel. Arjen ook. Arjen moest ons nl terugbrengen, want wij wisten de weg niet.

We maakten vervolgens kennis met ‘t piepen van een bed, doordat een stel er luidruchtig gebruik van maakte, ipv rustig te gaan slapen. Dat kwam doordat ‘t vriendinnetje van Arjen stukken dichterbij ‘t jongerencentrum woonde dan z’n moeder. & Daar was ruimte zat om te slapen. Alleen een beetje te veel gepiep & gehijg om dat makkelijk te kunnen vatten.

Hoewel tante doodongerust was over onze toestand zijn Quint & ik de volgende dag doodgemoedereerd liftend op huis aan gegaan. Dat moest ook wel met zo’n hoofd. We konden niet anders dan ons rustig gedragen & maar zien wat komen ging. Kopzorgen wilden we ons niet maken, want diezelfde kop maakte al genoeg lawaai, voor ons slechts hoorbaar.

Welk een luxe was ‘t voor ons hoofd om vervolgens in een Mercedes terecht te komen. Waarvan de stoelen aanvoelden alsof je in een fautieul wegzakte; waarvan de stereo-installatie uit alle hoeken & gaten geluid produceerde, zonder overdadig aanwezig te zijn; waarvan de wegligging zo soepel was dat we geen zwenking bemerkten als we niet daadwerkelijk met eigen ogen zagen dat de auto af & toe een bocht maakte. We zijn ook geen enkele bult in ‘t wegdek tijdens de rit tegengekomen, als we de veringen mochten geloven.

De bestuurder maakte vele internationale reizen; hij kwam net terug van Schiphol. India, Pakistan, nog ff Japan, door naar de VS & via Frankrijk teruggekomen in Nederland. Ach, hij was altijd onderweg. Slechts 1 maand per jaar had-ie de tijd om rustig bij te komen. Kon-ie thuis zitten. Bij z’n vrouw & 2 kinderen in Bergen.
Hij had alles al gezien. Prachtige landschappen waren de toendra’s van Rusland, vertelde hij. De Himalaya had-ie ook in de verte zien liggen. De drukke, maar gemoedelijke sfeer van Tokyo. De mega-steden in Zuid-Amerika & daarnaast ‘t rustige ontspannen platteland ervan.
Maar niets kon ‘t halen bij de wandeling die hij een paar keer per jaar probeerde te maken. Rugzakje op, korte broek aan, veldfles water mee; van Bergen naar Den Helder over ‘t strand. Dan kwam-ie tot rust, slechts dan werd-ie weer zichzelf. Z’n voeten onder de blaren, maar volledig voldaan kwam-ie dan weer ‘s avonds thuis. & Na ‘t eten viel-ie onmiddellijk in slaap.

‘Prachtig verhaal, hè Quint?’
‘Ja, rare man was dat.’
‘Moet wel ongelooflijk rijk zijn.’
‘Z’n auto was in ieder geval erg duur.’
‘Zullen we nog een jointje roken voor we naar huis gaan?’
‘Ja, we hebben nu toch wiet zat.’
‘Jij hebt ‘t bij je.’
‘Nou, ‘t zat in die tas waar we die blaadjes van Arjen in hadden gestopt.’
‘Ja, die had jij toch bij je?’
‘Ja, inderdaad. Toenet wel ja.’
‘Nu niet meer dan?’
‘Ik geloof dat ik ‘m heb laten liggen in de auto.’

We konden maar niet stoned worden in Zijperspace.

uitdaging tot ‘t schrijven van grootse geschriften

Slechts over kleine dingen kan men struikelen.
(J.V. Teunissen)

Waarde blogger & andersoortig medemens, ik daag u uit!

Met nog een week te gaan voordat de weblogmeeting in ‘t Vondelpark gaat plaatsvinden, leek ‘t mij zinnig de gemoederen een ietwat te beroeren. & Dit door eenieder aan te zetten tot ‘t produceren van een stukje met een gegeven strekking. & Die strekking behelst ‘t kleine.
‘t Enige wat men behoeft te doen is een stuk te schrijven, er zijn geen restrikties in de lengte, over ‘t kleine. & Dat zo groots mogelijk. ‘t Kleine & ‘t grootse hierin mag men interpreteren zoals men zelf wil, maar ik kan natuurlijk altijd voorbeelden van eigen hand geven.

Hij was zo klein, dat iedereen hem kon zien.
(Gaston Durnez)

Een eerder initiatief van mij was ‘t boodschappen-stokje. Hiermee probeerde ik ‘t kleine, schijnbaar onbenullige, als belangwekkend, onderdeel van ‘t streven naar een groter doel, ten toon te spreiden.
Ik zou ook kunnen refereren aan ‘t werpen van een dopje, of anders ‘t werpen van een ander dopje.
Dit om enig voorbeeld te geven mbt hoe ‘t geheel ingevuld kan worden. Maar zoals gezegd, ‘t staat vrij ‘t zelf op eigen wijze te interpreteren.

De grote verwezenlijkingen ontstaan uit de som van dagelijkse inspanningen.
(Albert Schweitzer)

Eenieder wordt daarom uitgenodigd aan dit initiatief een bijdrage te leveren. Lijfloggers zowel als degenen die linken, maar ook reageurs & zij die slechts lezen. Ik ben bereid de beste inzending op m’n blog te publiceren, maar verwacht dat de bloggers hun eigen maaksels zelf plaatsen. Deelname moet echter wel kenbaar gemaakt worden dmv een meeltje richting Zijperspace, met de gegevens waar ‘t stukje te vinden is. Of anders gewoon als reaktie hier onderaan (heb ik ook ‘ns reakties).
Voor zo’n kleine competitie, als je dit al zo mag noemen, heb je natuurlijk een jury nodig die kan beoordelen wie ‘t grootst geslaagd is in ‘t streven te schrijven over ‘t kleine. Een kleine, onbenullige jury heb je daarvoor nodig.
Dat ben ik dus. In m’n 1tje.

Als het traag groeit, blijft het langer.
(Madeleine Potter)

De jury zal de winnaar huldigen met een kleine verrassing tijdens de weblogmeeting, of anders zal aldaar de winnaar bekend gemaakt worden(wellicht dat de persoon in kwestie niet aanwezig is).
Uiteindelijk gaat ‘t natuurlijk om de eer; mijn budget is niet toereikend genoeg om zomaar een grootse prijs te kunnen uitreiken. Tenslotte gaat ‘t om ‘t kleine. Bovendien heet ik nog altijd geen Alfred Nobel & is de weblogger geen erudiet wetenschapper of een bewerkstelliger van wereldvrede (die voor de literatuur zit er na ‘t winnen dezes misschien nog wel ooit in).

Kijk, zei de dwerg tot de mier,
hoe groot ik ben.

(Romain John van de Maele)

Mijn waarde mede-bloggers & aanverwanten, gij zijt uitgedaagd.
Men heeft 7 dagen de tijd: vrijdagnacht de 14e juni, klokslag 11.59 sluit de kans uw deelname kenbaar te maken.

Nederig wachten wij af in Zijperspace.

waarschuwing

Hoedt u zich. Bereidt u zich alvast voor. Er gaan ‘grootse’ dingen gebeuren. Oftewel: waarin ‘t kleine groot kan zijn. Oftewel:

Wie het kleine niet begeert, houdt waarschijnlijk niet meer van het grote.
(Lea Couzin)

Binnenkort, zeer binnenkort moet ik zeggen, hoort u meer over wat gaat plaatsvinden.

Een kleine vlam, een groot vuur.

& Dat niet alleen in Zijperspace.
PS: oja, dit natuurlijk in ‘t kader van de naderende weblogmeeting.

confrontaties

Tegen de ene man zei ik: ‘Kijk een beetje uit’, omdat m’n rechterschoen geraakt werd door de spaken van z’n voorwiel op ‘t moment dat ik ‘m inhaalde. Waarop hij naar mij schreeuwde: ‘Kijk zelf uit!’
‘Waarom moet ik nou uitkijken,’ vroeg ik ‘m, nadat ik had gewacht tot hij mij weer inhaalde, ‘als jij degene bent die mij aanrijdt?’
Hij keek me snel van onder naar boven aan. Daar moest niet veel angstwekkends aan af te zien zijn geweest, dacht ik, maar toch zei hij: ‘Sorry, misverstand.’

Tegen de andere man zei ik niks, tot ik hoorde dat-ie me uitschold voor klootzak.
‘Kom maar ‘ns terug, vuile hufter.’
Ik bleef staan: ‘Heb je ‘t tegen mij?’
‘Ja, klootzak. Je rijdt me ondersteboven.’
‘Wat bedoel je? Ik heb je nogeneens aangeraakt.’
‘Je bent een klootzak.’
‘Wat heb ik dan gedaan?’
‘Je rijdt andere mensen ondersteboven.’
‘Maar ik heb je nogeneens aangeraakt.’
‘Je bent een klootzak.’
‘Vertel me dan in ieder geval wat ik heb gedaan.’
‘Vuile hufter.’
Hij tilde z’n voorwiel op. Ik dacht ff om te tonen dat ik ‘m iets had aangedaan, maar ‘t bleek slechts om z’n voorwiel tegen m’n benen te zetten.
‘Ik heb je helemaal niets gedaan.’
De slagers van de Islametic Food Center kwamen nieuwsgierig naar buiten. Een marokkaanse man had ook de neiging om ff te blijven staan, hoewel z’n kind ‘t huis in moest.
‘Shalom,’ zei de man tegen hun.
‘Ja, shalom, dat zeggen die mensen dagelijks,’ zei ik.
‘Shalom,’ lachten de slagers terug.
Ik wisselde een niet-begrijpende blik met de mannen, zij keken op eenzelfde manier terug, met een wenk van ‘die man is gek’.
‘Je bent een klootzak.’
Ik besloot door te fietsen.
‘Je bent een landverrader.’
‘Ja, altijd al geweest.’
‘Je hebt ons verraden tijdens de oorlog.’
Ik fietste de hoek om.
‘Vuile klootzak,’ weerklonk ‘t nog achter me.

Voorlopig geen behoefte meer aan misverstanden in Zijperspace.

buiten

‘t Lijkt een soort balkon waar de man in staat, maar dan op de begane grond. Hij leunt over de leuning & kijkt de straat in. Vaak rookt-ie daarbij een sigaret.
Voor de rest doet-ie niets. Hij staat daar maar, voorovergeleund. Z’n familie zit binnen. Dat weet ik zeker, want met hele mooie dagen zie ik ze er wel ‘ns bij staan. Doen ze met z’n allen niks, behalve een praatje maken. Ik heb ze in ‘t voorbijgaan ook wel ‘ns met z’n allen aan de tafel zien zitten. Toen maakten ze etende bewegingen. Zogauw ze niet meer eten, gaat hij weer in ‘t portaaltje staan. Voorovergeleund, starend de straat in.

Ik heb zelf jaren geleden uit ‘t raam gehangen. Dagelijks, kijkend naar niks. ‘t Enige wat ik kon waarnemen waren auto’s die voorbijreden & de wolken die voorbijgleden. De wolken die langzaam de sfeer in de straat deden veranderen. Voor de rest gebeurde er niks, behalve misschien nog wat meeuwen die voorbij ons huis vlogen. Toch bleef ik uit ‘t raam van m’n zolderkamer hangen.
Ik kon niet anders. Ik moest wachten tot m’n kalmeringspil ging werken. Ik wachtte tot m’n ademhaling weer normaal was, onder kontrole. Maar daar moest ik vooral niet aan denken, want dan begon ‘t vast weer van voren af aan. Als ik aktie ondernam, m’n gedachten de vrije loop zou laten gaan, zou de toestand in m’n lichaam veranderen, de boel zou door de war geschud worden, m’n houvast verloren gaan, ‘t geheel uit elkaar vallen, niets meer ‘tzelfde zijn, alles zou uit elkaar gerukt worden, m’n gedachten zouden zich losmaken van m’n lichaam, m’n lijf imploderen, de rest uit elkaar spatten. & Ik zou niet meer zijn.
Ik wist zeker dat dat ging gebeuren zogauw ik de kontrole verloor over wat zich afspeelde in m’n hoofd.
Beter leek ‘t te staren in ‘t niets. De dingen die voorbijgaan te aanschouwen. Me vast te klampen aan de rand van ‘t dakraam, met m’n tenen mezelf opduwend vanaf ‘t bed om zoveel mogelijk van wat voor ‘t huis lag deel te laten uitmaken van ‘t panorama. Des te groter ‘t beeld, des te meer piepkleine gebeurtenissen. Dat maakte ‘t wachten makkelijker, ‘t wachten tot ‘t niets opnieuw in mij was getrokken. Zodat er niets meer met me zou kunnen gebeuren.
Op dat moment kon ik weer beseffen dat ik was teruggekeerd in saaiheid, in de non-emotie, waar m’n gehele lichaam weer funktioneerde zoals ‘t bij anderen ook leek te werken.

De man in m’n straat die op de reling van z’n balkon op de begane grond leunt, staart, maar wel naar de dingen die gebeuren. Hij verveelt zich dood, maar binnen is ‘t erger dan buiten. Bovendien is hij onderhand verslaafd aan ‘t buiten staan. Verslaafd aan ‘t observeren van ‘t weinige wat bij ons in de straat gebeurt. Hier komt wel ‘ns een fietser voorbij, of een spelend kind. Soms ook een auto. Een enkele keer maakt iemand een praatje.
Hij heeft zodoende de gehele wereld zelf in handen. De wereld van onze straat. Drukker moet die straat niet worden, want dan verliest-ie ook daar ‘t overzicht. Kan-ie net zo goed binnen gaan zitten. Maar ja, hij mag nou 1maal niet binnen roken.

We hebben overzicht in Zijperspace.

tijd

Langzamerhand begin ik te snappen waarom ik altijd overal op tijd kom. Ruim op tijd. Zonder zeer bewust om te gaan met die tijd. Tenminste: dat is wat ik nu denk te begrijpen van mezelf.
Ik schat alle af te leggen afstanden (dan heb ik ‘t over afstanden binnen de stad) in als een kwartier reistijd. Soms met een kleine marge naar boven, soms met een kleine marge naar beneden, maar die marges zie ik niet als tijd; die vallen binnen m’n inschatting van ‘t kwartier.
Tenzij de bestemming aan de andere kant van de stad ligt; dan gaat ‘t een ½ uur duren. 2 Keer een kwartier.
& ‘t Werkt. Gelukkig maar.

Te laat komen bestaat nl niet in Zijperspace.

versleten

Ik ben m’n stoel aan ‘t slijten. In ieder geval de leuningen ervan. Uren zit ik daar met een plank liggend op die leuningen om er m’n boek, & ‘t boek erna, & ‘t boek daarna, op te laten steunen. & Tuurlijk moet zo nu & dan van houding veranderd worden. De plank beweegt mee.

Samen met Marlies heb ik m’n bank & de 2 bijhorende stoelen 2 jaar geleden opgespoord in een kringloopwinkel. Precies wat paste in m’n huis, vond ik, maar wel een beetje oud (hoewel in prima konditie) & voor 2ehands misschien wat prijzig. Daarom bleef ik een kwartier lang op ‘t meubilair zitten nadenken, voordat ik besloot ‘t dan toch te nemen.
Dezelfde middag had ik opeens volledig nieuw 2ehands meubilair in m’n huis staan. Dankzij de bus van Marlies natuurlijk.

‘t Komt door m’n vader dat ik met zo’n plank m’n boeken in een stoel zit te lezen. Hij gebruikte een plank die 2 keer zo breed was, of eigenlijk 2 keer zo diep, zodat-ie desnoods een ouderwetse typemachien er op kon plaatsen. Of z’n bakken met genealogische aantekeningen er op kon uitstallen & de administratie daarvan kon bijwerken.
‘t Is een gewoonte die er niet meer uit te slaan valt. Hoewel de plank niet staat bij de stoel. Nou is dat voor mij niet zo’n probleem; ik woon toch op mezelf. M’n vader gebruikte echter een plank die zo absoluut niet paste bij de rest van ‘t meubilair, dat je je ervoor schaamde als er visite langs was. M’n moeder vooral. Dan moest de plank verstopt achter de stoel.
Ik heb mijn plank in ieder geval nog in de kleur groen geverfd die overeenkomt met die van m’n deuren. & De deurposten. & De echte boekenplanken. Zodat ‘t lijkt dat de plank erbij hoort.

De plank op de stoel doet de leuningen slijten; ‘t lak gaat er af. & ‘t Doet me beseffen dat ik ooit een grote jongen moet worden & net als elk ander meubilair bij elkaar moet kopen dat geen allegaartje is. Ook al weet ik dat ook nieuwe aanschaf zal gaan slijten. Dat ik later een huis heb die toch van mezelf is, maar niet oud & versleten in 1e instantie.

Toch zal Zijperspace ooit verleden tijd zijn.

bierhandelaar

‘Ik moet niet meer zoveel drinken,’ zegt Boekenman om ¼ over 12 ‘s middags, nadat-ie een ½e liter bier bij me heeft gekocht. ‘Ik word ‘s nachts om 3 uur alweer wakker. & Dan kan ik niet meer pitten.’
Terwijl hij ‘t zegt, laat-ie een treurige ondertoon doorklinken.
‘Hoe komt dat dan?’ vraag ik ‘m.
‘Ik snap ‘t niet. Ik gebruik geen pillen meer.’
Op dit soort opmerkingen volgt altijd een nuancering, want Boekenman kan nou 1maal de waarheid niet verzwijgen. Of in ieder geval een deel ervan niet.
‘Ik bedoel: ik gebruik bijna geen pillen meer. Alleen nog een beetje methadon. Ik moet minder drinken.’
‘Ligt ‘t echt daar aan?’
Ik wil de oplossing ervan meer in de methadon zoeken, of ‘t gemis van andere drogerende middelen.
‘Jahaa, want rond een uurtje of 3 heb ik m’n roes uitgeslapen. Dan wil m’n lichaam niet meer slapen, want er zit geen alcohol meer in m’n lichaam.’
‘Dus je denkt dat je beter minder kan drinken?’
‘Over dit soort dingen moet ik niet praten tegenover een bierhandelaar.’

We waren bijna bang dat we voortaan droog brood moesten eten in Zijperspace.