vakantietoeslag

Ik heb m’n werkgever bedankt.
Dat bedanken duurde niet te lang, want ik vind dat bepaalde dingen vanzelfsprekend moeten zijn. 1 Van die vanzelfsprekendheden is dat m’n werkgever me goed dient te belonen voor ‘t harde werk dat ik lever. Ik & natuurlijk ook m’n collega’s. Hij vaart wel bij z’n goede beloning richting ons, want wij zeuren dan niet. Voor een tijdje, bedoel ik dan. Nee, voor de verandering zijn we op dat soort momenten zelfs redelijk tevreden.

Ik deed ‘t aldus:
‘Hé, Kaspar!’
Ik leunde onderwijl schuin voorover, raakte ‘m aan bij z’n elleboog, dat maakt ‘t xtra spannend, & zei: ‘Bedankt.’
& Ik meen te geloven dat wat ik zei ook oprecht was.

Daar moet-ie ‘t dan maar weer een ½ jaar mee doen. Buiten de kerstbonificatie krijgen we nl niets tussentijds. Ik geloof ook dat-ie best tevreden is met zo’n reaktie. Ik heb ‘m tot nu toe nog niet horen klagen. Ook niet over ‘t dankgedrag van m’n collega’s.
Vandaag keek-ie bijv schaapachtig voor zich uit, tijdens m’n dankwoord, waarbij ik vaag een glimlach op z’n gezicht kon zien doorschijnen. ‘t Is een beste vent, die werkgever van me, dacht ik bij ‘t zien van die onzichtbare grijns.

‘t Betekent wel dat ik weer veel te veel geld heb. De magnetron zal er toch aan moeten geloven. Onzinnige aankopen helpen niet meer. Zelfs de draadloze telefoon hoeft niet te vrezen, in al z’n overbodige luxe. Die koop ik er gewoon tegelijkertijd erbij.
Ik moet alleen zien te voorkomen dat ik de breedbeeldtv’s passeer. Die zijn funest. Ze zouden kunnen veroorzaken dat ik geen vakantie meer wil. Nou, die sirenen van ‘t breedbeeld kunnen dat wel vergeten. Ik bind me gewoon vast aan m’n missie voor de magnetron. & Laat dan kort ‘t touw vieren voor de aankoop van de telefoon.

Daarna zijn we weer volledig bereikbaar in Zijperspace.

liftlog 6

‘Zet me hier maar af,’ zeg ik tegen de chauffeur. Ik heb er genoeg van. Zo’n rit hou ik niet nog ‘ns een 20 minuten vol.
‘Je moest toch naar Den Helder?’ vraagt-ie verbaasd aan me. Dat moet-ie nog 3 keer herhalen, want ik kan z’n gebrekkig nederlands niet verstaan.

Ik voel me niet op m’n gemak. Elke mogelijkheid die de jongen ziet, gebruikt-ie om andere auto’s in te halen. Ook op de meest nauwe korte stukjes. Plotse acceleratie doet me tegen m’n rugleuning drukken. M’n handen grijpen in de stoelleuningen, die er niet blijken te zijn. & Toch weet ik zeker dat ik in de stoelleuningen grijp als we weer met doodsverachting de andere weghelft op duiken.

‘Auto-coureurs, daar hou ik van,’ vertelt-ie me.
‘Ja, dat dacht ik al te kunnen raden,’ zeg ik.
‘Ik oefen op Zandvoort & elke keer als ik naar huis ga. Vind jij auto’s ook mooi?’
‘Nee, ik heb niks met auto’s.’
‘Je moet thuis komen. Dan moet je toch in auto rijden.’
‘t Is voor hem zo klaar als een klontje; ‘t leven zonder auto is niet mogelijk. Ik wil ‘m graag steunen in zijn levensvisie, je moet mensen die je een lift geven nou 1maal een beetje te vriend houden. Pas aan ‘t eind kan je ze de waarheid vertellen. Maar ik ben op dit moment minder enthousiast. Ik wil liever dat-ie me afzet. Hoewel ik zodoende wel snel in Den Helder ben. Straks op de rijksweg langs ‘t Noordhollands Kanaal zal-ie wel wat rustiger gaan. Ik hou wijselijk m’n mond. & Bijt op m’n tanden.

‘Ja, ik moet naar Den Helder, maar ik ga hier wel verder liften.’
Hij is niet voorzichtiger of langzamer gaan rijden. Hij lijkt alleen maar meer risico’s te nemen.
‘Laat me er maar uit.’
We zijn in St. Maartensvlotbrug. Een ideale plek om verder te liften. Mensen zijn hier gedwongen om stapvoets te rijden. & Terwijl ze voor ‘t stoplicht staan, kunnen ze mij al zien staan liften.
‘Maar je rijdt met mij?’
Hij is oprecht verbaast. Dit is toch iets wat iedereen leuk moet vinden, lijdt ik af uit z’n toon.
Hijzelf zit er rustig bij. Meestentijds rijdt-ie met 1 hand aan de stuur. Als-ie wat woorden met me wisselt doet-ie dat met een oprechte glimlach op z’n gezicht. & Ondertussen rookt-ie een sigaret. Hij vraagt of ik er ook 1 wil.

‘Ik zal rustig rijden,’ biedt-ie me aan, ‘ik vind niet leuk als jij niet leuk vindt. Daarom gaat ‘t rustig. Jij blijven zitten.’
Ook dat moet-ie 3 keer herhalen. Ik ben niet zo’n snelle verstaander als ik lichtelijk aan hyperventilatie lijd. Ik heb al 2 keer een tegenligger luid toeterend op ons af zien komen. Ik heb ‘t gevoel dat ik ‘t al 2 keer ternauwernood overleefd heb. Daar denkt de jongen wat milder over. Hij weet precies wat-ie doet. Zegt-ie. Hij legt z’n sigaret voor ‘n moment in de asbak. Werpt een snelle blik in de spiegel.
Ik geloof ‘m. Niet dat-ie weet wat-ie doet. Daar is-ie veel te roekeloos voor. In deze toestand weiger ik te geloven dat wat-ie ook doet met voorbedachte rade is. Dat kan niet, denk ik, als vanuit ‘t niets tegenliggers tevoorschijn komen.
Ik geloof ‘m in z’n intentie rustig te zullen gaan rijden. Ik beding dat-ie geen auto’s meer inhaalt.
‘Is goed,’ zegt-ie, terwijl-ie bij 120 km/uur door ‘t volgende dorpje scheurt. Geen andere weggebruikers te bekennen.

‘Dus hier moet ik je afzetten?’
‘Ja, da’s ‘t dichtst bij m’n ouders huis. Maar hier kan je niet stoppen, dus stop maar op die parkeerplaats daar verderop.’
Te laat. We staan al midden op de weg. Op een witgeverfd gedeelte van de weg, vlak voor een vluchtheuvel die de bocht richting Den Helder afschermt.
‘Jij houdt de knop van de deur vast. Ik zeg wanneer jij deur kan openen,’ zegt-ie, terwijl-ie in z’n achteruitkijkspiegeltje naar ‘t achteropkomend verkeer kijkt.
Aan weerskanten van de auto scheuren de auto’s voorbij.
‘Ja, nu.’

Ik heb ‘m niet bedankt. Vond-ie vast niet erg, hij had ‘t toch niet verstaan. Bij ‘t dichtslaan van z’n deur schoot-ie er als een komeet vandoor, nog net voor een auto langs. Ik kon niet de gehele manoeuvre zien. Ik moest rennen om tussen de auto’s door op ‘t veilige fietspad te komen.

Men heeft toen tijdelijk liften in Zijperspace afgezworen.

pulk

Ik zat vorige week met een dame te praten. Of eigenlijk moet ik zeggen: ik kwam een stel tegen, waarvan ik de man kende, & daar maakte ik een praatje mee. Maar m’n aandacht werd getrokken door de dame. Niet om sexuele redenen. ‘t Was best een aardige dame om te zien, alles zat bij haar wel op de juiste plek. Op sommige plekken tamelijk meer dan ‘t ideale beeld ons mannen wil doen laten geloven dat perfekt is, maar ‘t leek in orde.
Misschien klinkt ‘t alsof ik haar aan ‘t keuren was, maar ook dat was er niet aan de hand. Ik zat doodgewoon naast haar, besefte me terdege dat zij de vriendin was van de man tegenover me, die ik reeds kende, & maakte een praatje. Zoals iedereen wel ‘ns een praatje maakt met mensen die hij/zij toevallig ontmoet.

De 1 praat in zulke situaties wat meer dan de ander, voelt zich vrijer & heeft gemakkelijker gesprekstof voor de hand. Ik wil mezelf niet als prater omschrijven, maar op dat moment had ik geen moeite m’n mond te laten bewegen. ‘t Onderwerp was toevallig net van m’n gading. De man vulde de leegtes aan & de dame hield over ‘t algemeen haar mond. Ze stelde zo nu & dan een vraag & voor de rest keek ze vooral geïnteresseerd. Wist die houding in ieder geval goed voor te wenden.
Op zich een vanzelfsprekende situatie: de man & ik kenden elkaar, weliswaar vaag, maar in den vreemde nodigt dat als snel uit tot een gesprek. Zij zat noodgedwongen naast een wildvreemde, waarvan ze tot op dat moment niet wist dat ze iets gemeen met ‘m zou kunnen hebben. Dat heeft invloed op je spontaneïteit. Waar ik volledig begrip voor heb, & ook op dat moment.

Hoewel ik me ogenschijnlijk er niet door liet afleiden, werden m’n ogen vanaf ‘t begin af aan afgeleid. Dat kwam door haar. Zij had in haar neus een pulkje zitten. Ik keek er recht tegenaan, elke keer als ik tijdens de conversatie haar in de ogen wilde kijken. ‘t Is toch een gesprek tussen 3 personen, dus eenieder heeft recht op een blik in de ogen. Maar elke keer werd m’n blik dat hele kleine stukje omlaag getrokken naar dat snotje in haar neus.
& Zoals ik al zei, ‘t was best een aardige dame om aan te zien, maar op dat moment vond ik haar neusgaten wel erg wijd opengesperd staan. Ik kon recht in 1 van haar, toch zeer private, lichaamsopeningen kijken. Om me daar geconfronteerd te zien met zoiets afschuwelijks als een snotje.

De gedachte schoot me ff te binnen dat ik haar op de hoogte moest brengen van haar euvel. Want zo zag ik ‘t op dat moment. ‘t Stelde mij in ieder geval niet toe in staat nog een normale conversatie met haar te voeren. Elke keer werd ik afgeleid door dat dingetje in haar neusgat. Haar linker, overigens. Voor mij rechts, voor haar links.
Ik kon me er niet toe zetten haar er op te attenderen. Dat zou alleen maar nog genantere situaties veroorzaken, dacht ik. Ik was bovendien de mening toegedaan dat haar vriend dat maar moest doen, zogauw ik ‘t terrein verlaten had. Daar had ze immers niet voor niets een intiemere relatie mee.

Toen ik eindelijk m’n glas bier leeg had, heb ik gezegd dat ik toch echt verder moest. Nee, nee, ik hoefde geen biertje terug. Ik moest echt weer ‘ns gaan.
& Per ongeluk liet ik een papieren zakdoekje liggen op tafel. Die heb ik altijd bij me. Was toch ‘t minste wat ik kon doen.

In Zijperspace verlangt men naar een snotvrije horizon.

olympus

‘t Ding weegt slechts 60 gram, is 8 cm breed, 15 cm lang. Lekker licht & klein. Er zit alleen geen zakje bij waar ik ‘m in kan stoppen. Dat vinden sommige mensen wel mooi. Daar ben ik laatst achter gekomen. Soms is ‘t zakje belangrijker dan ‘t artikel zelf. Sommige mensen vinden dat zakje mooier dan ‘tgeen wat ‘t moet herbergen. Levert vaak een aandoenlijk gezicht op als zo’n emotie zich voor je afspeelt.
Ikzelf geef meer om ‘t kleine. Ik geef nog meer om ‘t lichte gewicht, want ik zal ‘t wel moeten dragen, denk ik er altijd bij. Des te lichter, des te meer ik mee kan nemen, luidt mijn devies.

‘t Zou ook kunnen betekenen dat ik geen aantekenboekje meer mee hoef te nemen. Maakt ‘t nog lichter. Hoewel ik daar nog niet meteen in geloof. Ik zal waarschijnlijk m’n gedachten ook in zinnen, vastgelegde zinnen willen vertalen. Zinnen die vast staan, waar je niks meer aan hoeft te veranderen. Daarvoor heb ik meer nodig dan alleen m’n stem. Die brengt toch slechts wat brabbelende steekwoorden voort. Ik blijf denk ik behoefte houden aan pen & papier.
Waarschijnlijk zal ik er ook aan moeten wennen. Vooral aan ‘t afluisteren ervan. Je eigen stem klinkt nou 1maal als de meest afschuwelijke stem ter wereld. & Omdat ik dat inmiddels weet, hou ik daar bij ‘t inspreken al rekening mee, heb ik gemerkt.

‘t Is op zich wel raar. Ik wilde slechts rondkijken in een mega-store. Multi-media heette die winkel. Of moet ik store ipv winkel zeggen. Maar goed, ‘t leek me een uitdaging. Prijzen bekijken. Prijzen gulzig tot mij nemen. Kijken hoe lang ik zou kunnen blijven rondkijken in zo’n mega-store.
Van te voren had ik huiswerk gedaan. Op internet had ik bij div online-winkels de prijzen van magnetrons vergeleken. Leek me handig om dat als achtergrondkennis mee te nemen, want dat is de machine waar ik de meeste behoefte aan heb. Hoewel je behoefte aan een breedbeeld-tv wel snel groter wordt als je in zo’n mega-store rondloopt.

Magnetrons zijn best duur, als je je volledig bewust bent van de waarde van de euro. Dat ben ik inmiddels. Vooral de magnetrons die alles doen wat je wilt zijn duur. Ligt meestal aan de hete lucht die ze kunnen produceren. & Ik wil graag dat m’n volgende magnetron hete lucht kan produceren.
Ik blijf in dat soort winkels niet te lang naar dingen kijken die ik te duur vind. Ook niet naar dingen die ik graag zou willen hebben, maar te duur vind. Dan kijk ik liever naar video-banden die per pakket van 4 in de aanbieding zijn. Of naar laptops die een prachtig beeld geven als ze op je schoot liggen, maar waarvan ik zeker weet dat ik ze nooit in m’n leven nodig zal hebben. Denk ik voorlopig nog ff. Of naar draadloze telefoons. Of naar digital voice recorders.

Ik droomde weg naar m’n volgende vakantie. Droomde me weer met een rugzak op, meimerend in mezelf, zoals ‘t een mijmerende wandelaar betaamt. Zwaar behoefte voelend m’n mijmeringen op papier te zetten, maar er op vertrouwend dat m’n geheugen bij deze belangrijke, o zo belangrijke mijmering, me niet in de steek zou laten.
Ik word vaak teleurgesteld. Vaak ook door mezelf. M’n geheugen heeft dat over ‘t algemeen op z’n geweten. Als m’n geheugen al een geweten heeft. Want hij is behoorlijk medogenloos.
Vanaf heden hoef ik geen rekening te houden met de eigenschappen van m’n geheugen. In ieder geval niet met een onbetrouwbare eigenschap ervan.

Ik zat laatst te denken dat de aanschaf van m’n schoenen toch wel 1 van m’n grootste investeringen ooit was, als je de prijs relateerde aan de grootte. Prijs per kubieke cm, zeg maar. Dat gaat sinds de aanschaf van de Olympus-digital voice recorder VN-900 niet meer op.
Zal ik ‘m maar een digitaal geluids-opname-apparaatje gaan noemen? Hoef ik de naam mega-store ook niet meer te gebruiken.

Vanaf heden wordt er weer volop gemijmerd in Zijperspace.

goedmakertje

Eigenlijk is m’n hele dag bedorven door ‘t weer. Niet dat ik me er wat van aantrek als ik de straat op ga. Weer of geen weer, Ton gaat er op uit. Ik stel ‘t hooguit een paar minuten uit als een stortbui zich voordoet; ‘t is nou 1maal lekkerder werken in droge kleren. Fluitend doorsta ik de hevigste miezer & sneeuwbuien deren mij niet. Ook niet in storm-vorm. Daar geniet ik juist van.

Daarentegen laat ik me wel naar huis sturen als m’n droge kleren voor de rest van de vakantie op zijn, & er geen vooruitzicht is op enige droogte.
Waardoor ik hier zit. Al 2 dagen ben ik al thuis. 2 Dagen te vroeg dus.
Ik zie me gedwongen andere bezigheden te vinden, zodat ik de dag niet totaal verveeld hoef door te komen. Ik bracht de ganse dag afgelopen weekend met wandelingen door. Uren waren al voorbij eer ik m’n tent kon opzetten. Nog een uur verder ging ik aan m’n eten beginnen. Uiteindelijk hield ik gedurende de wandeldagen slechts een paar uur over om ontspannend lezend door te brengen.
Nu moet ik weer aan die vrije tijd wennen.

Gelukkig hebben we Wimbledon & 2 nederlanders die in de ¼-finales zijn doorgekomen, dacht ik maandag-avond. Helaas is ‘t daar ‘tzelfde weer als dat ‘t hier is. Misschien nog wel erger. Waardoor ik uren zit te wachten tot ‘t spel wordt hervat. & Uiteindelijk gefrustreerd laat ga eten, omdat ‘t er niet meer inzit voor die dag.
‘s Ochtends zet ik de tv vroeg aan. Zo snel mogelijk wil ik op de hoogte zijn wanneer ‘t spel hervat gaat worden. Ik vergeet helemaal dat ik daarvoor internet kan gebruiken. Al weken kijk ik geen nieuws meer op tv, maar nu zie ik me meermaals gedwongen ‘t RTL-nieuws (Z-nieuws noemen ze dat, weet ik sinds gister) te volgen. Onbewust weliswaar, maar m’n blik blijft op de beeldbuis gevestigd.
Als ik besluit toch maar ‘ns de deur uit te gaan, zie ik me vervolgens in m’n stamcafé gedwongen naar een onscherp beeld te kijken. Zonder geluid; dat zou de lunchklanten onnodig storen. Dus ga ik op gegeven moment maar weer naar huis, want deze tv kan mij niet meedelen of & hoe laat ‘t spel hervat gaat worden. Vlak voor ‘t punt dat er mogelijk gezelligheid aan de bar ontstaat. Nee, ik moet naar huis.

Want Kraai gaat de dag goed maken in Zijperspace.
Update: ‘t Was ‘t wachten meer dan waard.

de reis, niet ‘t doel

”t Is de reis, niet ‘t doel,’ zei ik, in antwoord op de vraag of ik enig doel had met ‘t wandelen. Daarbij bedacht ik me meteen dat ik die woorden tijdens deze wandeling slechts 1 keer letterlijk door m’n hoofd had laten gaan. Ik zie ‘t beeld nog voor me van dat moment: op een voetpad; ernaast ‘t rode pad voor de fietsers; ‘t gras aan de kanten was groen; de hemel blauw. Kortom, ‘t kon overal tijdens de wandeling zijn geweest.

‘t Gaat tijdens de reis om me in m’n 1tje te begeven door de natuur, waar bijna geen ander mens zich laat zien. Slechts een enkeling heeft weet van dat ik daar aan ‘t wandelen ben. Terwijl verderop iedereen massaal anoniem over de wegen scheurt, begeef ik me stap voor stap traag door ‘t landschap. Elk levend wezen langs ‘t pad ziet me voorbijtrekken.

Soms gaat ‘t ook om schoonheid, die ik maar niet denk te kunnen ontdekken. Waarvoor al die moeite, denk ik dan, als m’n hoofd niet kan bedenken dat de natuur in al z’n simpelheid die schoonheid is? Maar ook dat doet een schoonheidservaring niet beleven. Totdat ik plots bedenk dat ik langs de plaats loop waar kabouters & elven zouden moeten kunnen bestaan. Als er ergens ter wereld een plek zou zijn waar dat mogelijk is, zou dat deze plek moeten zijn. & Terwijl ik dat denk, loop ik gewoon door.

‘t Gaat om de pijn die ‘t kost de hele dag veel zwaarder te lopen dan ik in ‘t dagelijks leven gewend ben, maar waarbij die pijn zo’n vast onderdeel van ‘t ritme van de beweging wordt, dat ik me de dag niet meer anders kan voorstellen. Zoals ook de kreun die de rugzak bij elke stap maakt, een vast onderdeel wordt. Dat ritme dwingt me de volgende stap te nemen, steeds dichter bij, steeds verder weg van ‘t doel.

Elk jaar bedenk ik me dat tijdens m’n vakantie. ‘t Past ook wel bij me, ‘t streven naar de reis & niet naar een uiteindelijk doel. & Bij m’n manier van vakantie vieren. Ik ben niet echt een persoon die rustig op 1 plaats kan bivakkeren. ‘t Reizen, cq wandelen, geeft me een reden om niet te lang op dezelfde plek te blijven hangen. ‘t Camoufleert m’n onrust.

Ik liep verder nadat die vraag me gesteld was. Tegen beter weten in, want ik bedacht me dat ‘t hoogtepunt van de reis al achter de rug was. Dat ik mensen ontmoet had & de wandelroute die in ‘t boekje beschreven stond aan z’n eind liep. Ik zou een nieuw boekje moeten kopen om de vervolgroute te kunnen lopen. Mensen die ik wilde ontmoeten zou ik niet meer ontmoeten. In ieder geval niet als ik verder zou gaan.

Net als toen ik liftend naar Åland ben getrokken. De hele tijd onderweg, de hele tijd bezig mezelf een lift te bezorgen, of anders een plek om m’n tent neer te zetten. De hele tijd in mezelf herhalend dat ‘t de reis was, niet ‘t doel.
Totdat ik op Åland aankwam & al snel besefte dat ik geen doel meer had. Want de reis was over.

Er was geen reden meer om te blijven. Ook niet meer om verder te gaan. De regen die door bleef spetteren versterkte dat gevoel. Vooral omdat de tent nat & zwaar de rugzak in moest, ik geen schone droge sokken voorradig had & de handdoek niet meer geschikt was om af te drogen. Dat maakte de beslissing gemakkelijker.

De reis was ten einde, ‘t doel voorbijgestreefd.

Maar wat geven wij om doelen, uiteindelijk in Zijperspace?

vliegjes

Er zitten kleine vliegjes in de lucht, die plots tevoorschijn komen. ‘t Zou ook kunnen dat ze zich de hele tijd tussen ‘t gras begeven & dan omhoog springen. Dat weet ik niet. Ik zie ‘t niet gebeuren. Ik zie ze alleen telkens weer op m’n boek terecht komen.
‘t Ene moment is m’n boek leeg, kan ik alle letters lezen die zich voor mij tentoon spreiden aldaar, ‘t andere moment zitten er opeens 2 vliegjes op m’n boek. Altijd 2. Die 2 letters gedeeltelijk bedekt houden. De 1 is groot, de ander de helft. Je zou kunnen zeggen: een hele & een ½e.

Ze lijken ook zo plompverloren daar op m’n boek terecht te komen. Alsof ze van bovenaf er op worden gesmeten. Whhaaaaaaapppp (zo’n geluid stel ik me er dan bij voor): daar zitten ze. Opeens.
& Allebei zijn ze groen. Moet ook wel, want anders had ik ze eerder kunnen zien. Als ze tenminste uit ‘t omringende gras afkomstig zijn. Gelukkig zijn ze niet wit, of erger: gebroken wit. Dan had ik nogeneens hun aanwezigheid op m’n boek waar kunnen nemen. Wat een rare typografie, had ik dan misschien gedacht.

Ik blaas & ze zijn weg. Een minuut later doe ik dat bij de volgende 2.

Vakantie is een aaneensluitend avontuur in Zijperspace.

bingo

Ik heb trek in een blikje bier. Dat schijn ik op deze zaterdagavond nog te kunnen halen bij de snackbar, die onder ‘tzelfde dak als ‘t café-restaurant zit. Waaronder ook de grote zaal zich bevindt.

‘OTTO 35.’

‘t Geheel ziet er lekker ordinair uit. 10 Snorren & 5 mollige dames op pantoffels minder & ik had er heel anders over gedacht. Nou ja, als ook die stem wat minder in m’n oor knetterde.

‘NICO 18.’

Een dikke jongen (met snor) bedient de klanten van de snackbar. Hij is ijverig in ‘t voorlaten van de reguliere bezoekers. Vooral dan de mannen die hun vrouw net hier hebben afgezet & in ‘t naastgelegen café zich te goed doen dankzij de goedkeuring van ‘t vrouwtje. ‘t Is zaterdag, ze hebben allebei vrij. Die mannen roepen hun bestelling door de afscheidende tralies & krijgen een minuut later hun snack aangereikt. De rest wacht.

‘GERARD 19.’

Zou niemand door hebbben dat die mikrofoon veel te hard staat? Ik kwam aanlopen & buiten schelde haar stem al in m’n oren. & Terwijl de versterker al op een te hoog nivo staat afgesteld, lijkt ze de nrs er ook nog eens in te moeten schreeuwen.

‘ISAAK 23. BINGO VOLGT.’

FF rust. De dames kunnen afgunstig kijken naar ‘t meisje dat ‘t podium mag beklimmen, waar de dikke omroepster de kaart controleert. Ze neemt er de tijd voor. De dames moeten immers de hele avond beziggehouden worden.

”T WAS EEN GOEDE BINGO. WE GAAN NU VOOR DE VOLLE KAART.’

Later op de avond heb ik trek in nog een blikje bier. Buiten hoor ik de stem van de omroepster niet schallen, ‘t lijkt rustig. Een heel verschil met mijn kant van de camping, waar de boxen van een auto lijken te kunnen fungeren als die van een disko. Ik kan ‘t bij ‘t café-restaurant nog horen. Toch 100 meter verder, schat ik.
Zogauw ik echter ‘t recreatie-gedeelte van de camping betreed, begint de dame met haar schelle stem weer te gillen.

‘WE GAAN BEGINNEN. KUNNEN DE DAMES HUN GILLENDE KINDEREN VASTLEGGEN. DAN KAN IEDEREEN MIJ VERSTAAN.’

Ik ben ‘t systeem van bingo allang al vergeten. Welke nrs onder welke letters horen, weet ik niet meer. ‘t Is lang geleden dat ik met kinderbingo mocht meedoen bij de speeltuin. Dat was toch een aardige man. Een man met een zeer rustige stem. Zodat wij kinderen ons volledig konden concentreren op de bingo-kaart.
Dat was ook altijd op zaterdag. Was m’n moeder een tijdje van ons af.

‘WE GAAN NU VOOR DE ‘N’. DUS DE 2 ZIJKANTEN & DAN VAN LINKSBOVEN NAAR RECHTSBENEDEN DE SCHUINE LIJN.’

Volgens mij deed die man in de speeltuin ‘t ook zonder mikrofoon. Hij kwam vanzelf wel boven de kinderen uit. Die waren toch rustig door de spanning.

‘NICO 45.’

Vakanties & speeltuinen dienden vroeger voor de rust van de mens in Zijperspace.

trip

Ik zit nog steeds op de 4 balkjes als m’n 3 belgische buurjongens ‘t toilet uitkomen. Ietwat wanordelijk doen ze dat. De 1e loopt meteen richting tent, de andere 2 lijken hun meningsverschil ter plekke te moeten oplossen. Op een meter afstand van mij. Zodat ‘t lezen van m’n boek moeilijk zal gaan.
Björn (hun namen kom ik later te weten) probeert zich los te rukken van ‘t vermanend gepraat van Pascal. Die houdt ‘m op een gegeven moment zelfs vast.
‘Nee, ge moet niet over de camping heen gaan & uzelf voor iedereen te aap zetten.’

Een ½ uur eerder was Björn al op mij afgekomen, toen ik hun tent passeerde.
‘Heer, ik moet u iets persoonlijks vragen. Ik hoop dat ik u er niet mee ontrief. ‘t Is nl dat mijn moeder een ongeneeslijke bloedziekte heeft. Daardoor vindt er teveel stolling in haar aderen plaats. Mijn lichaam is met ‘tzelfde door erfelijkheid belast. Daarom heb ik medicijnen nodig, zodat er wat vedunning kan plaatsvinden. Ik wil u verzoeken mij met de auto naar een apotheek te brengen.’
‘Sorry, maar ik ben hier lopend gekomen.’
‘Ah, u heeft geen auto. Dan zal ik mij tot de receptie moeten wenden.’

Ze lijken mij in hun discussie te willen mengen. Terwijl ze praten vallen hun blikken geregeld op mij. Björn heeft in ieder geval de neiging om naast mij op ‘t bankje te gaan plaatsnemen, maar draait zich 1st om. Hij houdt z’n polsen onder een straal water uit de kraan. Ondertussen praat-ie verder. Pascal neemt ‘t bankje aan de andere kant van de toiletdeuren in beslag.
‘Hij heeft een bad trip,’ vertelt Pascal mij. Oja, vandaar die ogen gericht op mij, bedenk ik me.
‘Daar had ik ook last van,’ gaat Pascal verder, ‘maar ik ben er weer uit gekomen. Hij denkt dat-ie ernstig ziek is. Maar hij is gewoon moe van de afgelopen dagen. Net als ik.’

Dat heeft Pascal me al eerder uit de doeken gedaan. Toen ik ‘m vanavond om een vuurtje voor m’n brandertje vroeg, begon-ie als vanzelf te verhalen over hun reizen van stad naar stad & hun tekort aan slaap. Ik had blijkbaar een verkeerde vraag gesteld, of niet door gehad wat voor effekten ‘t stellen van vragen kan hebben in de vlaamse conversatie, want hij stak meteen daarmee van wal. Ze waren in wel 5 steden geweest in 3 dagen tijd, div festivals bezocht; nu zouden ze eigenlijk ook nog naar Kopenhagen trekken, via een stad in Duitsland. Maar ze zouden hier 1st gaan rusten; ‘t was misschien een beetje te veel geweest. Waarschijnlijk zouden ze Kopenhagen laten zitten. Duitsland ook.

‘Zou je niet wat suiker nemen,’ stel ik voor, ‘dat ontnuchtert als je te veel geblowd hebt.’
Ah, toch een luisterend oor, denken de jongens, want ze luisteren een tijdje naar me.
‘U blowt ook?’ vraagt Pascal.
‘Nee, niet meer. Maar waarschijnlijk heb ik vroeger meer geblowd dan jullie tot nu toe met z’n 3-en.’
Toch raken de ogen van de jongens weer door elkaar afgeleid. Björn zit in z’n angst, Pascal in z’n missie Björn te overtuigen van z’n waanbeeld.
‘Kom,’ zegt-ie, als ik langs ze sluip om naar m’n tent te gaan, ‘ge moet gewoon naast ons komen liggen. Er is niets aan de hand. Als u morgenochtend wakker wordt, zal alles in orde blijken.’

‘Gaat u rustig slapen, meneer. Er is niets aan de hand.’
Er is wel iets aan de hand. Anders staat die politie-agent niet midden in de nacht met z’n zaklantaarn in m’n ogen te schijnen. & Anders zouden ze m’n buurjongens ook niet ondervragen of ze drugs bij zich hebben.
Ik moet m’n tent weer in, van de agent. Komt ook wel goed uit, want dan kan ik me beter op ‘t gesprek concentreren.
De jongens worden ondervraagd over hun drugsgebruik & de toestand van Björn voordat-ie ‘m gesmeerd is.

Op gegeven moment trek ik toch maar m’n broek aan om naar de wc te gaan. In m’n onderbroek voel ik me niet op m’n gemak met die uniformen in m’n nabijheid. & Tegen een boom pissen kan je beter niet doen als er 2 agenten & een beheerder enkele meters van je af staan.
Ik maak van de gelegenheid gebruik om m’n dorst te lessen op ‘t toilet. Met een droge mond zal ik toch niet meer in slaap kunnen vallen.
Ik passeer op de terugweg opnieuw de tent van de belgische jongens. De agenten doen de jongens verslag van de laatste info die op de receptie is binnengekomen.
Björn zat daar. Al een tijdje. ‘t Zou goed met ‘m komen. Z’n vader was al vertrokken vanuit Kortrijk om ‘m op te komen halen.

We konden gerust gaan slapen in Zijperspace.

bewaking

‘Is dit bewaking?’
‘Sorry?’ is mijn reaktie. Dit soort opmerkingen versta ik nou 1maal niet spontaan, als ‘t op mij slaat.
‘Is dit bewaking?’ herhaalt de dame in haar gang naar de deur van de toiletten.

Ik zit op 4 dunne stalen balkjes, die tezamen iets van een bankje moeten voorstellen. Tegen de muur van de toiletten aan. Voor me is de was-gelegenheid gesitueerd.
De 4 balkjes vormen niet de meest ideale ondergrond voor m’n billen, maar zodoende zit ik in ‘t schijnsel van ‘t buitenlicht van ‘t toiletblok. Kan ik de letters van m’n boek lezen. Dat valt voor m’n tent niet vol te houden, liggend op de grond met slechts een minuscuul zaklantaarntje.

‘O, nee, nee,’ haast ik me te zeggen. ‘Dit is de enige plek op de camping waar ik normaal kan zitten.’
‘Oja, je hebt hier licht,’ merkt ze ondertussen zelf op.

‘Voelde je je een beetje veilig?’ vraag ik de dame enkele minuten later, op ‘t moment dat ze ‘t sanitaire blok verlaat.
‘Oh, ja, ja,’ ontwaakt zij uit haar gedachtes, ‘ik heb heerlijk ontspannen zitten plassen.’

Ongemerkt hebben we zo onze verantwoordelijkheden in Zijperspace.