losgeslagen

Er zit een man in de voorkamer. Achter de gordijnen die die kamer afsluiten van m’n woonkamer, de achterkamer. Er zit daar een man. Terwijl ik helemaal alleen in huis hoor te zijn. Ik weet niet hoe hij binnengekomen is, maar hij is er. Misschien via de achterdeur, ben ik vergeten de achterdeur weer achter me te sluiten nadat ik de vuilnis buiten heb gebracht. Je weet hoe dieven & inbrekers zijn: ze zijn in paniek, moeten geld hebben, riskeren alles, schijten onderwijl in hun broek (ik heb gehoord, van horen zeggen, van mensen die er zelf ervaring mee hebben, ze hebben ‘t zelf gezien, geroken, op moeten ruimen, ik heb gehoord dat veel inbrekers op de plek waar ze inbreken wel ‘ns zo nodig moeten, dat ze in paniek niet weten waar de wc is, dus doen ze ‘t maar in een hoekje van de woning, of misschien durven ze niet naar de wc, uit angst dat ze dan ook door zullen trekken, uit gewoonte, & zodoende zichzelf verraden), zolang ze maar aan buit kunnen komen, zodat ze weer in hun behoefte kunnen voorzien.

Er zit dus een inbreker in de voorkamer. Ik weet ‘t zeker. Waarschijnlijk onder m’n hoogslaper. Ik kan de gordijnen tussen beide kamers wel open gaan doen, of via een slinkse wijze via de gang verrassend de slaapkamer betreden, maar daar raakt-ie alleen maar nog meer van in paniek. Ik doe ‘t in m’n broek, maar hij nog meer. Hij weet dat hij hier niet mag zijn, ik ben thuis. Hij weet nog minder wat ‘m te wachten staat dan ik.

Hij beweegt zich langzaam. Zodat ik ‘m niet hoor. & Toch heb ik ‘m door. Hij moet dat zelf ook wel begrijpen inmiddels. Moest-ie maar niet tegen m’n uitklapbaar wasrek lopen & daarbij een knijper aanraken, zodat deze losschoot. Ik hoorde ‘m vallen. Ik hoorde ‘m zelfs losraken. Dat kon geen ander geluid zijn dan een knijper die losraakt van de lijn waaraan-ie vastzit, dacht ik terwijl ‘t bezig was te vallen. Toen moest ik alleen nog een verklaring zien te vinden voor ‘t losraken. Een knijper ontdoet zich niet vanzelf van een lijn. Daar is een knijper te dom voor, te weinig elastisch, te weinig zich voegend naar de omstandigheden, een knijper is koppig, wil blijven hangen waar-ie hangt, knijpt zichzelf vast. Was tot nu toe m’n uitgangspunt. Mocht ik die man zodirekt niet ontmoeten, dan waag ik mezelf een andere mening toe te eigenen.

Waarom zit die man daar? Vroeg ik me af. Wat heeft-ie te winnen bij ‘t bezoek aan mijn huis? Zo interessant ziet mijn huis er toch niet uit? Alles hier in mijn huis: ik, mezelf, m’n spullen, de rest; alles is afgesloten van de rest van de wereld. Dmv gordijnen, deuren, ramen & muren. Daar ben ik zeer zorgvuldig in. & Anders de woningbouwvereniging wel. Die hebben daar een voorzet aan gegeven. De spaarzame buren die mogelijk m’n huis in kunnen spieden, worden die blik misgund door hermetisch gesloten gordijnen. & De rest. Hij kon niet zien dat zich iets van waarde hier zou kunnen bevinden. Hij heeft zich vergist: iets wat afgesloten is hoeft niet per definitie kostbaar te zijn. Zijn paniek heeft ‘m gedreven, z’n verlangen te kunnen scoren, & nog iets langer voort te leven. Dit huis kan z’n leven echter niet verlengen. Hij heeft zich vergist. ‘t Is echter te laat om ‘m dat uit te leggen.

Ik ga die gordijnen niet openen. Ik wil de ademhaling van de man niet horen. De ademhaling van iemand die op zoek is naar de uitgang. In alle paniek weet de ademhaling niet meer dat er een lichaam aan vast zit. In alle paniek weet ‘t lichaam z’n eerder afgelegde weg te hervinden. In paniek weet de weg niet meer welke sporen ‘t wederom moet tonen. & Anders weet de man de sporen zelf niet te vinden. Eenvoudigweg omdat-ie niet meer kan denken.
Ik ga straks stiekum naar de keuken. Ik neem stiekum, zachtjes, o zo zachtjes, iets uit de koelkast. Moet nog verzinnen wat. ‘t Moet wel zin hebben. Vervolgens ga ik via de gang naar voren. Ga luisteren aan de deur. De deur richting slaapkamer. Ik ga niet naar z’n ademhaling luisteren. Ik ga luisteren of de straatlantaarns nog schijnen door de gordijnen. Dan kruip ik onder de deur door. Ik waag mezelf de trap richting bed op. Maar maak daarbij geen geluid. Ik schuif mezelf onder ‘t dekbed. Geluidloos ontdoe ik me van m’n kleren. Geritsel van ‘t dekbed is daarbij niet toegestaan. Haal tevoorschijn wat ik uit de koelkast heb gehaald. & Val in slaap. Ga slapend denken over wat ik nou moet doen met dat ding uit de koelkast.

Bij ‘t ochtendgloren doe ik alle lichten aan. Om te constateren dat alles weg is. De man. Z’n sporen. Hij heeft zelfs de achterdeur weer op slot gedaan.
Ik kan me aankleden. Gordijnen open. De buren mogen weer zien dat ik wakker ben. Ik vraag me luchtig af wat de afgekloven saté-stokjes naast me te betekenen hebben.

Vervolgens ruimen we de knijpers op in Zijperspace.

huisvredebreuk

‘Ik heb je een tijdje niet gezien,’ begroet ik ‘m.
‘Ja, ik mag tegenwoordig weer bij Albert Heijn naar binnen,’ zegt Westmalle. ‘Ik was er een keertje met een maat & toen begon hij uit te vallen tegen een verkoopster. Maar hij was plotseling weg & ik werd aangehouden door de bewaking. Ik stond er alleen maar een beetje bij te kijken van wat hij nou allemaal zei, maar ik werd aangehouden. Mocht ik er een jaar niet meer in.’
‘Terwijl ‘t jouw schuld niet was?’
‘Nee. Dus ik denk na 10 maanden: laat ik ‘t weer ‘ns proberen. Ik denk: ander personeel inmiddels bij deze AH, maar ik word bij de 3e keer aangehouden. Vanwege huisvredebreuk. Krijg ik meteen weer een jaar verbod.’
‘Shit,’ zeg ik meelevend.
‘Kom ik een tijdje terug voorbij de ingang, zegt 1 van die jongens: “Jij mocht toch een poos niet binnenkomen? Zal ik ‘ns kijken hoe ‘t er voorstaat?” Dus hij duikt in de papieren & zegt vervolgens dat ik er weer in mag.’
‘Eigenlijk best wel sympathiek van ‘m.’
‘Vond ik ook. Maar da’s dus waarom ik de laatste tijd niet meer zo vaak hier kom. Ik kan nu m’n bier halen bij de AH, bij jullie, & dan ook nog in die tent hier verderop. Sorry voor jullie dat ik niet meteen hierheen loop.’
‘Ah joh, dat maakt helemaal niets uit. Kreeg je trouwens een boete voor die huisvredebreuk?’
‘Ja, man. Dat wil je niet weten. Kostte me gewoon 600 gulden. Terwijl die maat van me, ik ken ‘m ondertussen allang niet meer, heb ‘m al jaren niet meer gezien, de ruzie maakte. Die kassa-dame zei: “Jullie staan de hele tijd hier voor de deur dope te verkopen.” Die gozer werd helemaal gek: “Wat nou! Ik heb nog nooit hier voor de deur dope verkocht. Hoe kom je erbij dat ik iets met dope te maken heb? Mens, doe ff normaal, hoe kan jij zien dat ik ooit dope gebruikt heb?” Ik stond er een beetje naar te kijken. Ik had zoiets van ik wil alleen maar een biertje kopen. & Opeens is-ie gevlogen. Terwijl die kassa-juf nog steeds hartstikke kwaad is. Die bewaking komt mij vervolgens inrekenen. Ik kon niks meer doen. Ik mocht een jaar niet meer komen. & Dan krijg ik 10 maanden later huisvredebreuk aan m’n broek. 600 Gulden!’
‘Kon je natuurlijk niet betalen.’
‘Moest er nog bijkomen. Ik had al helemaal geen geld meer. Alleen maar omdat een andere vent perse kwaad wil worden op een kassa-juffrouw. Ik had zoiets van ik ga weg: ik reken m’n flesje bier af & dan ben ik verdwenen, maar uiteindelijk ben ik degene die gearresteerd word. & 10 Maanden later kan ik nog ‘s een boete betalen. Weer ingerekend door de bewaking, omdat ik denk dat niemand me meer kent. Weer een jaar niet meer AH in.’
‘Baal je ook van zo’n vent,’ zeg ik.
‘Ach, die gozer zie ik helemaal niet meer. Ik baalde eigenlijk ook meer van die kassa-dame. Zij begon opeens te schreeuwen over dat wij alleen maar dope konden verhandelen. Hoef je helemaal niet te schreeuwen midden in de supermarkt, terwijl wij alleen maar braaf een flesje bier kwamen afrekenen. Ik snap wel dat die gozer zich druk zat te maken, maar ik wilde me nergens mee bemoeien. Net als dat ik 10 maanden later niemand tot last wilde zijn. Ik dacht dat niemand me meer kende.’
Westmalle staat allang al in de deuropening. Vertelt z’n verhaal nog een keer.
‘Maar sorry dus dat ik niet zo vaak meer langskom. ‘t Is gewoon veel gemakkelijker om ff de Ah in te duiken. Vooral omdat ik nu weer binnen mag. Die vent had gewoon z’n mond moeten houden. Die meid aan de kassa ook. Dan was er niets gebeurd. Had ‘t me ook geen 600 gulden gekost. Maar ik kom nog wel langs als ik voorbij loop.
Hoi, hè.’

‘Wat een verhaal,’ zegt m’n collega.
‘Ja, met Westmalle valt er altijd wel wat te beleven,’ leg ik ‘m uit.

& Anders verzinnen we wel wat in Zijperspace.

guusje

‘Guusje, houd m’n hand vast.’
‘t Staat er. Ik weet ‘t zeker. Op de laatste blz. Terwijl ik ‘t helemaal niet wil weten. Ik wilde slechts weten hoeveel blz ik nog te gaan had. Dan moet je wel onderaan de laatste blz kijken naar ‘t pagina-nr. Anders kom je ‘t nooit te weten, tenzij je alle blz 1 voor 1 door je vingers heen laat glippen & telt. Dat vind ik iets te veel moeite.
De zin staat weliswaar niet helemaal onderaan de laatste blz, maar ‘t geeft natuurlijk wel de tendens van ‘t laatste moment binnen de roman aan. Ik wil daar helemaal niet aan denken. Ik wil daar in gemanoeuvreerd worden, langzaam ‘t einde van ‘t verhaal naderen, daar naartoe gezogen worden. Vroegtijdig een dergelijke zin te weten komen bederft dat gevoel. Momenteel ben ik op pagina 253, ik moet nog tot 248, ik ben er net achter gekomen, maar ik heb er al bijna geen zin meer in. ‘t Boek heb ik abrupt opzij gelegd. Om m’n ongenoegen te ventileren. U bent daar slachtoffer van. Zogauw u dit leest, natuurlijk.
Ik heb de neiging om altijd te kijken hoeveel pagina’s ik nog te gaan heb. Is een essentieel onderdeel van mijn manier van lezen. Ik plan m’n lezen, ik streef naar ‘t einde. De hoeveelheid blzs die ik nog te gaan heb, bepaald m’n ritme. Ik & m’n boek-ritme. Als ik dat te weten wil komen sla ik altijd de laatste blz open, zeer bewust doe ik dat, want ik mag immers niets van de tekst zien, kijk slechts onderaan ‘t vlak van gedrukt papier, probeer daar cijfers te ontwaren of ga anders over naar de blz ervoor. Op de laatste staat nl vaak ‘t pagina-nr niet gegeven. Zeer bewust doe ik dat dus, maar vandaag deed ik ‘t zonder nadenken.
‘Guusje, houd m’n hand vast.’
Wie zegt dat dan? Is dat Erik, met wie ze nu (blz 253) net een vliegreis naar Kreta heeft ondernomen? Of haar moeder, die meer weet dan ik momenteel kan bevroeden, misschien wel tegen ‘t eind aan dood gaat? Is ‘t Eva? Of Pavel, Melchior, misschien wel Mario? Alle personages passeren de revu. Ik kan geen enkele prognose over de voortgang stoppen. Daarnaast gieren de gissingen over hoe Guusje zal reageren door m’n hoofd. Een reaktie die in 4 regels verteld wordt, want 4 regels volgden op die andere die ik per ongeluk gelezen heb. Dat staat ook in dat kortstondig beeld, dat staat opgeslagen in m’n geheugen, gegrift.

& Ik bedenk me dat ik helemaal zo’n hekel aan die laatste woorden heb, omdat de oude streekromanlezeressen van de openbare bieb Den Helder, waar ik 14 jaar zaterdaghulp was, regelmatig de laatste pagina opensloegen. Om te kijken of ‘t wel een goed boek was, hoorde ik er ooit 1tje bekennen aan collega streekromanlezeres.

Men wil niet zien waar ‘t eindigt met Zijperspace.

wintertuin

Alle buren bij elkaar, gezeten rondom de tafel op de 2e etage, & we hadden ‘t over mijn tuin.
”t Is de mooiste tuin van ‘t hele rijtje,’ zei Panos, ‘want hij is echt.’
Panos kan ‘t weten, denk ik dan, want hij woont boven & kan alles overzien.
Zijn vriendin Nienke vulde Panos aan: ‘Je moest ‘ns weten hoe erg we jouw tuin altijd moeten verdedigen tegenover visite. “Nou, da’s ook een rommeltje,” zeggen ze dan. “Ja, dat wil de onderbuurman zo. & Daar is-ie heel intensief mee bezig elk jaar.”‘

Ik zie mezelf vanaf de 3e etage werken. Trekken, knippen, scheppen, graven, planten. Zonder dat er zichtbaar struktuur in de tuin lijkt te komen. Sommige planten krijgen de kans uit te groeien & worden vervolgens plots rücksichtslos verwijderd. Schijnbaar willekeurig moet ik in hun ogen bezig zijn. Met een woestenij als resultaat. Een jungle, waar je je amper kan voortbewegen, zonder de lianen, die ‘t smalle pad overwoekeren, weg te kappen.

‘Ik vind dat m’n tuin er uit moet zien zoals ik zelf ben,’ probeer ik uit te leggen, ‘tenminste, ik probeer ernaar te streven. De tuin moet eerlijk zijn, alles moet een kans krijgen; er moeten onverwachte wendingen in zitten, verrassende vondsten, maar alles op een plek waar ‘t een kans heeft zich te ontwikkelen. Soms moet de tuin somber zijn, maar vooral ook vaak vrolijk, levenslustig, onbedwingbaar. De tuin moet wild zijn, of eigenlijk echt, zoals Panos zei. Als hij zegt dat-ie echt is, dan denk ik dat ik m’n doel met m’n tuin heb bereikt. Maar volgend jaar mag-ie nog wel wat mooier.’

Terwijl ik praat zie ik ongemerkt alle hoekjes van de tuin voor me. Links bij de keuken ‘t droge stuk waar niets wil groeien behalve ‘t halstarrige onkruid; elk jaar ben ik daar ‘t meest bezig met wieden, ondanks m’n bezwaren daartegen. De staken knopig helmkruid, midden in de tuin, een soortemet erfenis van m’n vader, ooit door hem meegenomen uit ‘t bos van m’n broer & sindsdien in alle tuinen van de familie terug te vinden. De dovenetel rechtsachterin, die maar door blijft woekeren, ik zal ‘m toch ‘ns een halt toe moeten roepen, waar de kleine padjes steeds uit tevoorschijn springen. De omgezaagde boom, die een gat achter heeft gelaten van wel een meter breed & ‘t hek met z’n gewicht danig scheef heeft gezet, tijdens z’n laatste storm. Vreemd dat er op zo’n klein oppervlakte zoveel dingen kunnen gebeuren.

‘Maar ik vind ‘t niet zo’n mooi gezicht,’ zei Hanneke van 1-hoog, ‘al die staken, bladeren & takken verspreid over de tuin. Al die dode grijs-bruine restanten in de herfst & de winter.’
Ik wilde me xcuseren voor m’n luiheid. Wilde proberen uit te leggen dat als ik geen resultaat van m’n aktiviteiten zie, ik niet zo snel geneigd ben daar iets aan te doen. Ik ben niet zo goed in opruimen, wilde ik zeggen.
Maar Suze was me voor.
”t Is juist heel goed dat de dode dingen van de tuin blijven liggen. Dat geeft een beschermende laag voor de spullen die in de grond zitten. Dan vriest ‘t tenminste niet allemaal kapot.’
Hanneke sputtert, maar geeft toe. Ik herinner me ook de les weer van op de lagere school. Waar luiheid al niet goed voor is, denk ik, maar hou mijn mond.

Nu kijk ik door ‘t raam m’n tuin in. Alles grauw, behalve dat bed van dovenetel in de verte. Die plant zich tijdens vrieskou nog voort. Verder slechts grijs, beige, crème, bruin. Restanten van burchten ineengevlochten klimplanten & een vermoedelijk dode druif staan als een karkas voorovergebogen, nog slechts evenwicht vindend in de afscheiding met de buren. Wonderlijke staken verheffen zich eigenwijs anoniem boven de rest, als vergeten strijders op ‘t slagveld, omhoog gehouden door hun lansen & speren. Slechts de pluizen van de guldenroede weet ik er tussenuit te halen. M’n tuin is momenteel een vreemde schakering van lijnen & streepjes, uiteen, kruisend, paralel, kriskras, met af & toe een kromming, maar de meeste bochten heeft de winter al weten weg te slijten. Ik zou droevig kunnen worden van zoveel leven dat geen leven meer lijkt, maar juist daarin zie ik voortgang.
Er is een schilder bezig in m’n tuin. Ik mag ‘m af & toe penselen aanreiken. Hij schildert & houdt geen pauze.

De buren mogen meegenieten met de voorstelling in Zijperspace.

missie

Met Mission Impossible (kortweg MI) wil men niets te maken hebben. Als-ie binnenkomt zeg ik ‘m wel gedag, mits ‘t niet te druk is, maar voor de rest laat ik ‘m ongemoeid. Pretendeer een grote drukte in m’n bezigheden. & Dat liefst zover mogelijk bij hem vandaan. Hij mocht eens vragen gaan stellen.
Ik ben niet de enige die dit gedrag vertoont. M’n werkgever vlucht onmiddellijk de kelder in, mocht hij toevallig aanwezig zijn als MI de winkel betreedt. Hij verlaat de kelder niet voordat hij zeker weet dat MI de winkel heeft verlaten. Hij legt een groot vertrouwen wat dit betreft in z’n personeel. Die moeten ‘m nl waarschuwen.

MI bouwt de spanning op, dat is 1 van z’n grootste minpunten. Hij neemt plaats voor de winkel, z’n neus haast tegen de ruiten aan, & ontleedt vervolgens de gehele etalage met zijn blik. Van binnenuit zie je ‘m elk flesje afzonderlijk bestuderen, turend door z’n dikke brillenglazen. Hij is gepensioneerd, hij heeft de tijd. Sterker: hij verveelt zich blijkbaar stierlijk, dus smeert-ie elke handeling uit over een zo groot mogelijke tijdspanne.

Ik ben plots bezig in de kelder als MI de winkel uiteindelijk binnenstapt. Door ‘t gerinkel van wat flessen wek ik de schijn op dat er behoorlijk wat aktiviteit gaande is, & een enkele keer slaak ik een zucht of een steun van geveinsde inspanning.
Ondertussen hoor ik boven me, daar waar de flessen bier in de schappen staan voor de klanten, af & toe ook flessen tegen elkaar aan tikken. Dan weet ik dat MI weer een fles heeft opgepakt om die nader te bestuderen. Hij bekijkt ‘t etiket, houdt de fles tegen ‘t licht om te zien hoe donker of licht ‘t bier is, eventuele troebel van gist op de bodem te constateren, plaatst de fles opnieuw met ‘t etiket richting ogen, maar nu van een kleinere afstand, om de woorden & cijfers eens grondig te analyseren.
Meestal koopt-ie niks. Hooguit 3 keer per jaar verlaat-ie de winkel met een fles bier. Dat zijn de ergste momenten.

MI koopt nl niet zomaar iets. Hij wil 1st wat meer weten over de brouwerij. Of ze al niet eerder een dergelijk bier hadden gemaakt. Waar staat die brouwerij eigenlijk? Ze waren laatst op een bierfestival vertegenwoordigd, waar hij natuurlijk ook aanwezig was, & hij 3 van hun bieren had kunnen drinken. Wat denk je trouwens dat ze zullen doen, zogauw er een nieuwe brouwerij in de buurt gevestigd wordt? Gaat ‘t eigenlijk goed met die brouwerij?
& Die vragen worden op de volgende manier gesteld:
‘W-w-w-w-weet jij, w-w-w-w-weet j-j-j-jij misschien ie-ie-ie-ie-iets meer over die b-b-b-b-brouwe-we-we-we-we-werij?’
Ik hou braaf m’n mond, want je hoort stotterende mensen niet aan te vullen. Dat werkt voor hen erg frustrerend.
Ik wil dit stotteren dus niet mee laten wegen in mijn mening over hem, maar niets menselijks is mij vreemd: ik heb een hekel aan stotteraars gekregen sinds ik MI heb leren kennen. Dat ligt niet aan ‘t stotteren zelf, dat ligt aan de hoeveelheid lucht die ze uitstoten terwijl ze verschrikkelijk hun best doen om de zinnen uit te spreken. Bij MI stinkt die lucht. Heel erg. Bij MI krijg je die lucht direkt in je bakkes gemikt als een soortemet mitrailleursalvo. Er is geen mogelijkheid meer om normaal adem te halen, elk hapje lucht is doordrenkt van zijn rotte mondgeur. Dat ik hier ‘t woord ‘geur’ gebruik beschouw ik als een beleefdheid. Men zal diezelfde mening zijn toegedaan zogauw men achter de toonbank heeft gestaan, waar ik me regelmatig bevind, & men MI per ongeluk treft. Met vragen. Veel vragen.

Vandaag was MI langs. Hij stond 1st enkele minuten de etalage te bestaren. Vervolgens kwam-ie binnen. Hij was op dat moment de enige klant, dus zei ik ‘m gedag. Ik kon er niet onderuit. Maar ik ging wel zo snel mogelijk bij de toonbank allerlei dingen overhoop halen om ze schijnbaar zo aktief mogelijk weer op dezelfde plaats terug te leggen. MI bestudeerde in de tussentijd 5 flessen & bijbehorende etiketten. Op ‘t moment dat-ie dichter bij de kassa kwam, moest ik toevallig de andere kant op, richting koelkasten. MI had geen fles in z’n hand, dus hij verliet al ras de winkel. Zonder groet. Noch van mijn kant. Hij trok de deur achter zich aan, zonder ‘m goed te sluiten. Hij twijfelde nog even om er xtra kracht in te zetten, maar besloot om daar geen moeite voor te doen. Pas 4 minuten later durfde ik zijn nalatigheid te corrigeren, uit angst dat-ie stiekum om de hoek misschien op mijn gezicht zat te wachten.

De koude lucht liet men tijdelijk met veel genoegen Zijperspace in waaien.

pottertjes

Ik heb een doosje pottertjes gekocht. Vanwege lichte kriebel in m’n keel. Droge kriebel vooral, waar geen spettertje bij los lijkt te komen. Bij een keer hoesten geeft ‘t niet de voldoenende gevoel dat ‘t nu voorlopig los gehoest is. Om die bij tijd & wijle opdoemende droge kriebel te onderdrukken slik ik zo af & toe 2 pottertjes.
Ze hadden ze nog. Ik was er eigenlijk vanuit gegaan dat ze niet meer bestonden. Een plat rechthoekig zwart-gouden doosje trok m’n aandacht terwijl ik voor iets anders in de rij stond bij de drogist. ‘t Ontwerp op ‘t doosje was ietwat veranderd, maar de ronde hoeken, de lengtes van de zijkanten, de kleurenkombinatie, de tijger op de voorkant waren gebleven. De pottertjes leken opeens zwaar noodzakelijk. Ik stopte ze onmiddellijk bij m’n andere boodschappen.
Buiten gekomen opende ik ‘t doosje, vanuit de rechterbenedenhoek schudde ik 2 pottertjes uit de ronde opening tevoorschijn. De manier waarop ze in de palm van m’n hand vielen, rollend, heen & weer hobbelend om op de ideale plek te gaan liggen, creëerde ‘t idee dat ik weer bij m’n vader in de auto zat. Vlak voordat we op weg gingen.

‘t Verrast me wel vaker hoe een herinnering zich plots kan doen gelden. Als een duveltje uit een doosje kan ‘t tevoorschijn schieten. ‘t Ene moment denk je aan niets bijzonders, maar als je plotseling je hoofd een kleine cm beweegt, iets in ‘t oog krijgt, kan een tot dan toe verborgen herinnering uit de verst weggelegen krochten van je geheugen tevoorschijn komen. Een kleine beweging is al genoeg om een heel arsenaal aan daaraan gerelateerde herinneringen te doen oproepen. Naarmate ik ouder word, lijk ik steeds meer van dit soort associaties te hebben. M’n geheugen lijkt minder effektief te functioneren, maar gedachtes schieten me om de haverklap te binnen, gedachtes aan een ver verleden die te maken hebben met ‘tgeen ik waarneem. & ‘t Verre verleden wordt steeds maar groter.

M’n vader pakte ‘t potterdoosje tevoorschijn vlak voordat-ie de motor van de auto startte. Of vlak voordat-ie richting altaar liep om voor de kerkgemeenschap een overweging voor te lezen. Ik hoorde ‘t rammelen in z’n colbertjasje zogauw hij er naar zat te graaien. ‘t Beeld van ‘t 4-kante bolle snoepje schoot me meteen te binnen. Daar wilde ik er ook een paar van.
Terwijl m’n vader ‘t terug in z’n jaszak wilde stoppen stak m’n hand, of die van 1 van m’n broers, in smekende houding tussen m’n vaders hand & jaszak. De hand lag open, zodat er zo snel mogelijk 2 pottertjes in gelegd konden worden. Hij leek er altijd moeite mee te hebben. Hij wilde ze blijkbaar niet zomaar afstaan. Ze waren immers voor hem bestemd, zo liet-ie voelen. Bang als-ie was dat-ie straks zonder voorraad zat. Wij keken ‘m echter zo smekend aan dat-ie wel moest.
M’n vader startte de auto, of stond op om z’n voorleestaak te verrichten, wij gooiden de snoepjes van de handpalm richting mond. & Waren voldaan.

Tenzij een broer 1 pottertje meer had gekregen. Altijd moest ieders palm gecheckt worden op hun verkregen hoeveelheid. Alsof de broer in kwestie tijdens de warme maaltijd ‘t grootste stuk vlees op z’n bord had liggen. Onrechtvaardigheid. Iedereen moest evenveel krijgen, of anders ik een beetje meer dan de ander, maar vooral niet andersom.
‘Pap, waarom krijgt Carel 3 pottertjes & ik maar 2?’

In die tijd was er altijd een chronisch tekort in Zijperspace.

huisarts-bezoek

Ik schrok wel van ‘m, toen ik ‘m nog net in m’n ooghoek op de trap zag zitten, maar ik had nog net de tegenwoordigheid van geest om ‘m gedag te zeggen, zoals je iedereen begroet (voor mannen vaak een 1-lettergrepige grom) die je bij de huisarts ontmoet. Waarna ik de wachtkamer inging. Daar zei ik ‘goedemorgen’ tegen de marokkaanse dame & de junk die beiden gewoon op 1 van de stoelen hun beurt zaten af te wachten. De marokkaanse dame had ogenschijnlijk niets, zat vriendelijk voor zich uit te kijken, wisselde zelfs kort een blik op ‘t moment dat ik m’n boek tevoorschijn haalde. De junk daarentegen was goed ziek, zo leek ‘t. Z’n ene arm had-ie om z’n buik geslagen, zorgvuldig, ‘t mocht niet uit elkaar vallen, de andere lag trillend op z’n been. Hij had z’n ogen meestentijds gesloten.
Behalve de groet bij binnenkomst zeiden we alle-3 niets. We konden elkaar horen ademen. Of ritselen in ‘t boek dan wel tijdschrift. Een paar minuten streken voorbij.
Tot we wat gestommel vanuit de kamer van de huisarts hoorden. Automatisch gingen we wat rechter zitten. In afwachting van wie hij zou roepen.
‘Dhr Ponker,’ stak de huisarts met z’n hoofd om de deur.
Geen reaktie.
‘Geen Ponker?’ vroeg de huisarts.
‘Misschien is dat de man die op de trap zit,’ zei ik, & ik wees naar waar ik vandaan was gekomen.
Hij keek om ‘t hoekje & zei nogmaals: ‘Dhr Ponker?’
De man op de trap volgde onze huisarts. Een beetje stijf lopend door de rollerskates, hoog z’n voeten optillend & plat daarmee terechtkomend. Op ‘t moment dat-ie door de deuropening verdween konden we de afdruk van de trap op z’n billen afgedrukt zien staan. 2 Rode vlekken. ‘t Begon inmiddels ook al een beetje te hangen, kon ik niet nalaten te bedenken. Hij begint blijkbaar op leeftijd te komen.

De man was nog maar net door de deur verdwenen of er ontstond een verwoed gesprek tussen ons achterblijvers. Zo zwijgzaam als we daarvoor waren geweest, zo spraakzaam bleken we na ‘t aanschouwen van ‘s mans billen. De junk had ook opeens ‘t leven herontdekt, want hij begon uit te wijden over hoe hij de man zelfs als kleine jongen over straat had zien gaan. Hij was nog maar ½ in z’n verhaal toen-ie weggeroepen werd door de assistente.
‘Komt u maar even mee.’
De marokkaanse dame nam ‘t woord over. In jordanees accent vertelde ze dat dat soort dingen moesten kunnen.
‘Je weet niet hoe die mensen zijn als je nog nooit persoonlijk met ze gepraat hebt. Wie weet zit er wel een heel aardig mens achter.’
Af & toe probeerde ik er wat tussenin te brengen, over hoe fijn ik ‘t vond dat dat soort dingen in Amsterdam dus konden, & dat niemand daar zichtbaar aanstoot aan nam. Maar ook de marokkaanse dame werd al snel door de assistente weggeroepen.

Ik zat 5 minuten alleen. Achter me hoorde ik de andere patiënten 1 voor 1 door de deur de straat weer opgaan. Ik keek af & toe achterom door ‘t raam om te zien wie er wegging. Toen ik de billen voorbij zag schuiven, wist ik dat ik aan de beurt was.
‘Je vraagt je af wat zulke mensen bezielt,’ was ‘t 1e wat de dokter tegen me zei.
‘Ik vind ‘t op zich wel grappig,’ zei ik, ‘ik zie ‘m al jaren over straat gaan & nou schrok ik me rot toen ik ‘m op de trap zag zitten op ‘t moment dat ik binnenkwam.’
‘Ja, ik heb ‘m ook wel vaker gezien, maar ik wist niet dat-ie in m’n praktijk zat.’
M’n huisarts rommelde wat met papiertjes. Hij moest me een verwijskaart geven, maar merkte dat die op waren. Hij liep richting assistente. Haalde bij haar de benodigde papieren op. Vlak voordat-ie de deur weer sloot, vroeg-ie: ‘Heb je die jongen nog naar ‘t ziekenhuis gestuurd?’
‘Ja,’ antwoordde ze, ‘ik heb ‘m duidelijk gemaakt wat-ie moest doen, maar ik had niet de indruk dat-ie zou gaan. Hij mompelde iets van dat-ie thuis zou blijven zitten.’
‘Vreemde mensen kan je toch tegenkomen,’ verzuchtte de man voor zichzelf terwijl hij weer tegenover me plaatsnam.

In Zijperspace zijn we nog niet toe aan slechts een string & een hoofddeksel.

next

Ik doe al een poosje niet meer zo erg mee in ‘t aangeven wat er in Weblogland gebeurt. Daar heb ik al geruime tijd geen trek meer in. Ik wil schrijven, schrijven, schrijven & daar de hoogst mogelijke kwaliteit bij bereiken. Ik heb ‘t wel ‘ns aan een mede-weblogger proberen uit te leggen toen ik een hele discussie met ‘m had. Niet dat ik altijd die hoge standaard bereik, die ik aan mezelf stel, misschien wel helemaal niet in de ogen van vele anderen, maar ik doe m’n best. Ik probeer anders te zijn. Dat vind ik op zich al een nobel streven in een wereld van 12 in een dozijn. Ik hou mezelf voor ogen dat dat enigszins lukt. Niet altijd: enigszins.

Weblogmeetings vind ik leuk. Ik wil wel zien wie er nog meer zo gek zijn een weblog te vullen. Ik heb me tot nu toe uitstekend vermaakt op die bijeenkomsten. ‘t Zijn andere mensen, tot nu toe zeker, ze hebben iets te vertellen, of anders zijn ze lichtelijk gestoord. ‘t Doet me elke keer weer deugd dat ik tot 1 van die 2 groepen behoor.
Maar ik wil er niet te veel aandacht aan besteden. Daar is mijn blog niet voor bestemd. Schrijven, verhalen, zieleroerselen, gebeurtenissen, & dan zo goed als mogelijk verwoord; niets anders mag mijn weblog tegenwoordig uitstralen. Tuurlijk mag ik af & toe gebruik maken van ‘t feit dat ‘t gelezen wordt, zodat ik wat assistentie kan inroepen mbt de aanschaf van een nieuwe comp, ‘t moet echter geen gewoonte worden.
Nee, introvert moet ik me aan mijn zelf gestelde taak wijden. Men hoeft deze taak niet te begrijpen, ik heb daar tenslotte zelf al moeite genoeg mee, ik vind ‘t eerder belangrijker dat er genoeg lezers voorbijkomen om de stukjes die ik schrijf tot zich te nemen. & Wat genoeg is, dat bepaal ik zelf. ‘t Valt mee, tot nu toe.

Edoch: ik ga naar de weblogmeeting van 1 februari. Ik heb daar nog niets over medegedeeld. Terwijl men toch zoveel mogelijk mede-webloggers daar wil verwelkomen. Ikzelf incluis. Dat dwingt mij tot de volgende afbeelding:

(met dank aan Sudesh)
Als iedereen die komt nou een dergelijk plaatje op z’n blog plaatst, te vinden op de eerder gelinkte weblogmeetingsite, dan zijn we allemaal tevreden. Mooie plaatjes, leuke weblogmeeting, veel bezoek daaraan in ‘t verschiet.

& Een buitenwereld die even moet afwachten hoe dat zal aflopen in Zijperspace.

hand

Om ong ½ 12 besluit ik maar in bed te gaan liggen. Geen film van minstens 3 uur, zoals ik mezelf had voorgehoudende avond ervoor. Beter een boekje lezen met 2 kussens onder m’n hoofd. Af & toe m’n buik bevoelen onder ‘t mom dat ‘t geborrel daarvan milder wordt.
Na 10 minuten zijn m’n ogen al moe. Ik zak weg. Om vooral geen last van m’n nek te krijgen haal ik de dikste kussen er tussenuit. M’n hand laat ik op m’n buik liggen. De enige die ‘t orgaan enigszins zou kunnen beteugelen. Bovendien houdt ‘t m’n gedachten in bedwang; niets zo rustgevends als een hand op je buik, al is ‘t maar die van jezelf.
Ik slaap een beetje, maar meestentijds sluimer ik. Die toestand lijkt ‘t dromen te stimuleren. ½ Slapend komen alle spoken van de afgelopen 24 uur voorbij. Ik laat ze hun gang gaan. Zolang ze maar niet te bedreigend worden.
De jongetjes van afgelopen nacht verwoesten hun tent. Een jeugdvriendin nodigt me uit mee op vakantie te gaan. De alcoholisten & pillendealers worden kwaad, maar ik verweer me met m’n woorden. M’n vader blijkt weer spreekvaardig & welluidend. M’n werkgever komt te overlijden. & In de tuin krioelt ‘t van allerlei ongedierte. Ik bekijk dit al vanachter een soortemet ondoordringbaar raam; ik heb er geen invloed op, ‘t kan mij niet raken.
Om ½ 2 word ik wakker, definitief. Buiten is ‘t stil, geen beweging, geen roering lijkt er op straat plaats te vinden. M’n comp lijkt meer geluid te maken.
Ik haal m’n hand van m’n buik, kruip uit bed & kom weer in verticale toestand in de wereld te staan.

De angsten doen hun herintrede in Zijperspace.

trekkerscamping

‘t Was een camping waar je slechts 1 nacht mocht blijven staan. Een echte trekkerscamping. Ik kwam er laat in de middag aan, vermoeid van m’n 1e dag wandelen met rugzak. Een mogelijkheid om te douchen was niet aanwezig, er was geen winkel, geen receptie, slechts een wasbak & een omgebouwde schuur die de trekkers zonder tent onderdak moest verlenen. 12 Bedden van harde planken aan weerskanten van de zaal. Niemand die daar behoefte aan zou hebben in deze tijd van ‘t jaar, want zogauw je maar even ‘t licht aandeed zoemden van overal vandaan muggen de naakte delen van je lichaam tegemoet. Nee, iedereen sliep in een tent, deze toevallige gezamelijke nacht op ‘t veld.

Maar voordat ‘t zover was moest ik iedereen nog tegenkomen. 1st De man die me waarschuwde voor de bevers. Grootse verhalen had-ie, omdat vorig jaar, die ene nacht dat-ie vorig jaar hier had gestaan, al ‘t voedsel bij de tent van z’n buren door de bevers was weggeroofd.
Meestal had-ie echter geen tijd om een praatje te maken. Hij poogde via z’n mobiel kontakt te krijgen met z’n familie in de VS.
‘Als je hier op de camping rechtop gaat staan krijg je eigenlijk nog beter kontakt als dat je in Eastbourne zou staan.’
& Toch was-ie er een uur mee bezig. Z’n zoon moest instrukties krijgen, mbt z’n aankomsttijd een dag later.

Vervolgens sprak ik een mede-amsterdammer in ‘t engels aan. De jongen lag uit te rusten voor z’n tent, terwijl z’n vriendin zichzelf aan ‘t wassen was. De inhoud van hun fietstassen lag verspreid over ‘t terrein.
Na 1 zin had ik gelukkig z’n nederlands engels doorzien.
We wisselden tips uit, voorzover fietsers & wandelaars dat onderling kunnen. & Vertelden over onze dagelijkse bezigheden in onze gezamelijke woonplaats. Hij docent middelbaar, zij verzorgster ziekenhuis, ik bier.
Misschien moesten we wat bier gaan drinken in ‘t dorpje verderop, stelde ik voor vlak voordat de schemer volledig z’n intrede deed, ‘t zou goed kunnen dat daar een brouwerij was.
Zij wilde liever boekje lezen onder ‘t genot van muggen, hij wilde meer weten over bier, ik had dorst. Dus vertrokken we met z’n 2-en.
Onderweg kwamen we enkele 10-ers tegen. De 1 met een rugzak, de ander met wat plastic tassen, de 3e met een schoudertas. Sjokkend, vermoeid, vastberaden, branie.

Nadat we slechts een kwartiertje in de brewpub hadden kunnen zitten, op zondag sluiten pubs graag een uur eerder, keerden we terug. Bij de bar snel wat voor de meeneem ingeslagen liep ik met een zwaarbeladen rugzak terug. M’n compagnon had niets. Hij sliep evengoed wel, zei hij, geen slaapmutsje nodig.

Ik besloot bij ‘t licht van de wasbakken, achter de voormalige schuur, m’n 2 flesjes te nuttigen, met medeneming van een boek. Daar bleken de 3 jongeren zichzelf geïnstalleerd te hebben. Ik schoof aan.
‘t Zwaarste gedeelte van hun bagage bleek te bestaan uit drank. Bier in blik. Genoeg voor tot diep in de nacht zachtjes praten aan de eettafel achter de schuur.

Ik ben hun namen allang alweer vergeten. Wat ze na de zomer zouden gaan doen ook. 1tje Zou in ieder geval de school, waar ze samen op hadden gezeten, verlaten, een 1e stap richting studie gaan nemen. Een ander zou in Eastbourne blijven, volgend jaar een opleiding voor gymleraar volgen, want hij wilde professioneel gaan sporten. Nr 3 was nog niet klaar, had ook nog niets besloten. Dit was in ieder geval de laatste avond met z’n 3-en.
1tje had die middag gezegd: ‘Ik weet een camping verderop, niemand die die camping kent. Als we nou tegen onze ouders zeggen dat we bij de ander slapen, dan gaan we gewoon met onze spullen naar die camping. Daar mag je 1 nacht blijven staan. We nemen een tent & slaapzakken mee. Onderweg kopen we bier.’
Dat hebben ze gedaan. Ik was er getuige van.
We hebben 2 uur zitten praten. Toen kwam de beheerder. Hij vond ‘t niet erg dat we daar zaten, we waren erg stil, maar eigenlijk was ‘t niet de bedoeling dat er op de camping gedronken werd. Of we ‘t niet erg vonden als we ons biertje opdronken & vervolgens ermee stopten?
Ik vond ‘t niet erg, m’n flesjes waren leeg. De jongens ook niet, ze wilden niemand tot last zijn.

De volgende ochtend verliet ik als 1e de camping. Ik passeerde de 3 tenten.
1 Van de jongens stond slaperig voor hun tent, hij was er net uit tevoorschijn gekomen. Ze moesten zo snel mogelijk opbreken, begreep ik. Ik kon me herinneren dat hun ouders hun op een bepaalde tijd verwachtten.
Ik groette. Hij groette onwennig terug.
De amsterdammers zeiden dat ze me vast wel zouden vinden; ze wisten waar ik werkte. ‘Tot dan.’
De amerikaan was aan ‘t bellen.

Niemand is ooit nog teruggezien in Zijperspace.