apathisch

‘Met mevrouw Zijp,’ zegt m’n moeder.
‘Met Ton. Hoe gaat ‘t?’
‘Ach, ’t gaat,’ zegt m’n moeder zachtjes.
‘Wat is er aan de hand?’
‘Ik raak een beetje overspannen,’ zegt ze van ver weg, nog net te verstaan.
‘Door Pa?’
‘Gister wilde hij de hele tijd maar naar huis, terwijl we gewoon thuis waren. Ik wist op een gegeven moment niet meer wat ik moest zeggen. Ginette was er ook. Die probeerde Pa ook gerust te stellen, maar hij bleef maar doorgaan. Toen zei ik maar dat we morgen weer naar ’t andere huis zouden gaan, maar dat we vandaag nog hier zouden blijven. Eindelijk werd-ie toen wat rustiger.’

Ik ben misschien al geen afscheid meer aan ’t nemen van m’n vader. Als ik ‘m zie herinner ik me slechts een man die vroeger anders was, & vind ik die verschijning van toen al bijna niet meer terug in de vader die voor me staat. De emoties worden apathischer, de mogelijkheid om tot ‘m door te dringen, of eigenlijk: ‘t vermogen van hem om tot ons door te dringen, wordt kleiner. Steeds vaker ga ik richting Den Helder voor m’n moeder, in steeds mindere mate om m’n vader nog zoveel mogelijk mee te maken. ’t Gaat geleidelijk, ’t sluipt er in, zoals m’n vader sluipend langzaam de controle verliest over z’n vermogens.

Ik leg m’n moeder uit dat ik de achteruitgang van m’n vader snel vind gaan. Doordat ik ‘m slechts 1 keer per maand zie, zijn de verschillen voor mij duidelijker waar te nemen, vertel ik. Maar m’n moeder kan dat alleen maar bevestigen. Zij ziet ’t zelf ook. Zienderogen ziet ze m’n vader achteruitgaan.
’t Wordt tijd dat m’n moeder haar eigen gezondheid in de gaten gaat houden, had de maatschappelijk werker gezegd. Een weekje ontspanning had de huisarts voorgesteld. Maar er is geen mogelijkheid om m’n vader tijdelijk onderdak te geven. Geen opvangmogelijkheid.
Hoe lang is ’t geleden dat m’n vader z’n jawoord zelf gaf? Hij moest ’t er zelf mee eens zijn dat-ie 2 dagen in de week opvang zou krijgen. Zodat m’n moeder 2 dagen in de week een beetje ontlast zou zijn. Hoe kort geleden is ’t dat wij voor hem besloten dat een 3e dag noodzakelijk was? Nu lijkt ‘t inmiddels alweer tijd voor een 4e. & ’t Jaar dat we moeten wachten voordat m’n vader volledig opgenomen kan worden, lijkt te ver weg. De wachtlijsten zijn te lang, m’n vader gaat te snel. & Hoewel we steeds weer zouden willen dat er opeens wat vaart in m’n vader zit, zien we deze snelheid met lede ogen aan.

‘Ze hebben hun best gedaan,’ zegt m’n moeder, ‘maar ze kunnen voorlopig geen plekje voor Pa vinden. Ook niet om een paar dagen daar te blijven slapen. Terwijl de huisarts zegt dat ik er een weekje tussenuit zou moeten.’
‘Ik probeer van de week wel even langs te komen,’ zeg ik.

Er was ergens een grens in Zijperspace, maar we zijn die al ruim gepasseerd.

boekenkast

‘Stop! Ho! Even een stukje terug lopen. Ik kon ’t nog net in m’n ooghoek zien. Kijk, daar, in dat huis. Tegen de achtermuur. Die boekenkast. Mooi, hè? Helemaal tot aan ’t plafond. Over de gehele wand. Wil ik ook. Zo’n boekenkast & dan helemaal vol.’

‘Zeg, als jij bij mij thuiskomt, & je ziet die boekenkast van me staan ’
‘Ja?’
‘Wat denk je dan?’
‘Huh?’
‘Denk je dan: hmm, boekenkast; of denk je: zo, die heeft een boekenkast?’
‘Hè?’
‘Ik bedoel: is die boekenkast van mij de moeite waard?’
‘Bedoel je qua inhoud, of qua boekenkast?’
‘Allebei eigenlijk. De totale verschijning van de boekenkast van op een afstand, & als je dan je neus er dichterbij brengt, dat je dan denkt: ja, die boeken mogen er wel zijn.’
‘Je bedoelt toch de boekenkast in dat hoekje?’
‘Ja, boven de tv.’
‘Als je binnenkomt wordt je aandacht niet meteen door die boekenkast getrokken.’
‘Ah! Maar dat vind ik niet zo erg. Je moet er ook niet te veel mee pronken.’
‘Als totaal kan ’t wel.’
‘Hij komt wel tot ’t plafond, maar hij mag nog wel wat breder, vind je niet?’
‘Hmm, ’t is best een aardige boekenkast. Je ziet ‘m alleen niet meteen. Hij staat niet pontificaal in ’t zicht.’
‘Mooi.’

‘Wacht!’
‘Alweer?’
‘Onopvallend kijken!’
‘Niemand die ons ziet om dit tijdstip.’
‘Ja, maar toch. Deze staat wel over de hele wand, maar ik vind ’t toch niks.’
‘Wat dan niet?’
‘Staan allemaal mappen in.’
‘Huh?’
‘Geen boeken. Dit is een kast voor ’t werk. Deze is niet echt.’

Boekenkasten bezitten een echtheidscertificaat in Zijperspace.

gewenning

‘Ik geef ook toe dat ik naar borsten kijk. Ik probeer ’t zo onopvallend mogelijk te doen, de vrouw mag niet merken dat ik m’n blik erop heb gevestigd, da’s een vorm van lastigvallen, vind ik, maar ’t blijft een feit dat ik de borsten zie. Hoe groot, wat voor bh, welke vorm; niets gaat in die ene tel aan m’n aandacht voorbij.
Ik dacht vroeger dat ik niet vrouw-onvriendelijk was in mijn dagelijkse omgang. Ik probeerde vrouwen te begrijpen, ze als gelijken te benaderen, verafschuwde wat seksisten juist aantrok. Maar op een gegeven moment bleek ik dat standpunt verlaten te hebben. In zoverre dat ik vanaf dat moment net zo uitbundig naar ’t vrouwelijk lichaam keek als andere mannen. Dat ik me daar in ieder geval bewust van was.’
‘Wanneer was dat?’
‘Weet ik eigenlijk niet. Opeens. Misschien.
Of nee: ik stond op een gegeven moment op de omloop van de school waar ik op zat. Op de omloop had je vrij uitzicht op alles wat zich in de zogenoemde agora afspeelde. Iedereen zag je voorbij gaan. Ik stond daar met een vriendin. Niet een goede vriendin, maar wel iemand die ik dagelijks zag op school. Ze behoorde tot de groep meisjes waar ik de pauzes mee doorbracht. Allemaal meisjes & ik.
Voorovergebogen naar iedereen die onder ons voorbij liep vertelde ik haar dat ik altijd borsten zag, dat hoe je als man ook was, dat je toch borsten bleef zien. & Ik vertelde dat ik bij elk meisje die ik tegenkwam onmiddellijk zag hoe haar borsten er uitzagen. Ik gaf haar een voorbeeld door de borsten te beschrijven van ’t meisje dat onder ons passeerde.
Ze heeft een tijdlang niet met mij gepraat.’
‘Geschrokken?’
‘Ja, zij wel. Ik eigenlijk ook. Ik had m’n mond moeten houden, vond ik. Maar ik vertelde gewoon iets dat voor mij doodnormaal was. Eigenlijk is elke afwijking doodnormaal. Er is iets waardoor je die afwijking hebt gekregen, dus is ’t normaal. Elke gebeurtenis vormt een mens, vormt z’n karakter, z’n afwijkingen, dus de gevolgen daarvan zijn niet meer dan normaal.’
‘Ja, hé! Dan zouden verkrachters of moordenaars ook normaal zijn.’
‘Dat zijn ze ook. Er is iets gebeurd wat ze heeft gedreven tot de wandaden die ze hebben begaan. Waardoor ’t een normaal verschijnsel is, want ’t is nl te verklaren. Maar daarmee wil ik niet zeggen dat zo’n persoon niet veroordeeld moet worden. Uiteindelijk heeft zo’n persoon iets verkeerds gedaan. Daarvan moet duidelijk gemaakt worden dat ’t niet kan.’
‘Dat wou ik zeggen.’
‘Ik ben er nu achter gekomen dat je bepaalde dingen gewoon vaak moet zien. Zoals blote borsten op ’t strand, vooral in de tijd dat iedere vrouw topless lag, op een gegeven moment niet bijzonder meer zijn.
Zo vond ik enkele jaren geleden die tassen waarvan ‘t hengsel tussen de 2 borsten werd gehangen verschrikkelijk. In die zin dat ik m’n blik er maar niet vanaf kon wenden. Ontzettend erotisch. Er bestond niets erotischer dan een tas om de schouders van een vrouw te hangen, dacht ik toen. Ik zou ook niet op een vrouw vallen in die tijd, die niet een dergelijke tas zou hebben. Alles ziet er zo mooi uit, met zo’n tas. Je weet precies waar je aan toe bent, zonder dat de details gepresenteerd worden.
Maar nou kwam ik er van de week achter dus, dat alles went. ’t Nieuwe seizoen is begonnen, de vrouwen dragen hun tassen weer op de manier die ik zo graag mocht aanschouwen. & Ik zie dus een dame voorbij lopen die daaraan beantwoordt, wiens borsten door de band van de tas duidelijk van elkaar gescheiden worden. & Een dame bovendien die niet onbedeeld was gebleven toen god onze lieve heer de voorgevels aan ’t verdelen was. Ik zie haar & ik denk: “Ja, dat hebben we wel gehad, die tassen.”
Zie je, alles went.’

Zelfs in Zijperspace.

ransdorp/holysloot/durgerdam

‘Hoe laat zal ik je komen ophalen?’ vraag ik.
‘Hmm, 6 uur?’ zegt Rachel.
‘Is goed.’
Rachel begint te lachen: ‘Jij bent me er ook 1tje.’
‘Wat dan? 9 Uur?’

‘Hebben we nog steeds niet besloten hoe laat we zullen vertrekken,’ zeg ik een uur later, ‘zullen we dan om 7 uur afspreken?’
‘Ja, is goed.’

‘Wedden dat ik stipt om 7 uur bij jou aankom?’ zeg ik nog later. ‘Ik kan niet anders dan altijd op tijd aankomen.’
‘Misschien is ’t beter dat je om ¼ over 7 komt.’
‘Wat dan?’
‘Gewoon, dan heb ik een extra kwartiertje.’
‘Dus als we om 6 uur hadden afgesproken, dan zou je gezegd hebben dat ’t beter om ¼ over 6 kon?’
‘Hmm, ja.’
‘De vogels beginnen om 5 uur te fluiten.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Omdat ik rond die tijd altijd wakker ben. Dan banjer ik een beetje in m’n huis omdat ik niet kan slapen.’
‘Oh.’
‘Zal ik je dan om 6 uur ophalen?’

Ik sta om ½ 7 op. De vogels fluiten. ’t Is nog schemerig. Ik doe de gordijnen open om te zien hoelang de zon op zich zal laten wachten. Drink thee. Ik vul m’n rugzak & neem een douche. Trek m’n kleren aan. Voor de koele ochtend een extra sweater.
Om ¼ over 7 sta ik op de stoep bij Rachel.
‘Ik moet nog even koffie drinken,’ zegt ze als ze de deur opendoet.
Ik leg de plattegrond op tafel. We beslissen waar we de fiets zullen achterlaten & welke route we gaan lopen.

‘Ik wil nog altijd die kerktoren van Ransdorp beklimmen,’ zeg ik.
We kijken in de hoogte.
‘Best een mooie kerk.’
‘Een gothische kerk,’ stelt Rachel vast.

‘Een grutto,’ wijst Rachel.
‘Er lopen er meerdere door de wei. & Is dat niet een fuut?’
‘Nee, joh. Die heeft een kuifje.’
‘Oja. Een paar jaar geleden liep ik hier trouwens ook, langs ditzelfde water. Toen zwom er een heel nest eendenkuikens in deze sloot. Ik zat naar ze te kijken. & Toen opeens: floep, was er 1tje verdwenen. Onder water. Van ’t ene op ’t andere moment.’
‘Zeker door een baars, of een snoek.’
‘Dat weet ik niet. Ik heb geen verstand van vissen. Die vogels daar zijn trouwens sternen.’
‘Oja, sternen.’
‘Maar ja, dan heb je onderscheid tussen de grote stern & de kleine stern. & Dan zal je ook nog wel de middelgrote stern & de middelkleine stern hebben. & De middelkleingrote stern.’
Rachel lacht. Geeft me een duw.
‘Nee, dat komt doordat ik vroeger over de windrichtingen leerde. Er bestond noord, oost, zuid & west. Maar daartussenin had je noordoost, zuidoost enz. Bleek er later ook nog noordnoordoost te bestaan & oostnoordoost. Dus ik begon de ruimtes die daar tussen zaten ook op te vullen: noordnoordoostnoord & zuidwestwestzuid. Vond ik wel logisch.’

‘Ach, wat schattig.’
Rachel ziet eendjes. Een hele kroost. Zij kijkt vertederd, ik tel.
‘Wel 12.’
‘Veel, hè?’
‘Moet je goed blijven kijken, zodirect verdwijnt er 1tje.’

‘Dat is speenkruid.’
‘Waar zie je dat?’ vraagt Rachel. ‘Moet je ’t me even aanwijzen.’
‘Kijk, hier,’ wijs ik. ‘& Daarnaast, dat is hondsdraf. Met die paarse bloemetjes. Staat vaak in de buurt van brandnetels. Als je een prik van een brandnetel gekregen hebt, dan moet je je insmeren met hondsdraf, dan verdwijnt dat branderige.’
‘Volgens mij is dat ook met weegbree.’
‘Dat kan wel. Dit heb ik in ieder geval van m’n broer geleerd.’

‘Zullen we hier in Durgerdam wat drinken?’
‘Ja, zal ik een biertje nemen,’ zeg ik, ‘ook al is ’t nog vroeg?’
‘Moet je zelf weten. Ik zou zeggen dat je ’t na die kms die we gelopen hebben best verdiend hebt.’
‘Precies, dat vind ik ook.’

‘Heb je de biertap al aangesloten,’ vraag ik aan de serveerster.
‘Ja, hoor. Je wilt dus een pilsje?’
‘Ja, zo groot mogelijk. Een ½e liter?’
‘Een pulletje dus. Da’s volgens mij wel een ½e liter.’
‘& Ik een sinas.’

‘Toen ik uit de wc kwam,’ zeg ik tegen Rachel als we weer zijn opgestapt, ‘besefte ik opeens dat ik precies een jaar geleden hier met m’n ouders ook wat heb gedronken.’
Ik zie m’n vader nog onhandig zoeken naar de juiste wc-deur. ’t Was koud, we zaten binnen. We waren via de Schellingwoudebrug richting Durgerdam gelopen.
‘M’n vader had ’t er steeds over dat we toch niet zo ver moesten lopen. & Dat-ie weer terug wilde. Hij voelde zich ongemakkelijk in vreemde omgevingen.’
Ik zie m’n vader wijzen naar plantjes, vogels & vlinders. Hij gaf namen aan de dingen. Ik luisterde niet. Pas toen ’t veel te laat was, begon ik belangstelling voor z’n geheugen voor de dingen te hebben. Toen wilde m’n vader naar huis.
‘’t Was een verjaardagskadootje. Omdat-ie niet op m’n verjaardag was geweest gingen we wandelen.’

We lopen ’t laatste stukje naar de fietsen. In de sloot langs ‘t pad zien we wat bewegen.
‘Kijk, snoeken,’ zeg ik, ‘of baarzen.’
We schrikken als er een felle beweging volgt.
‘Wat zijn die beesten groot, hè?’

We geven namen aan alles dat leeft in Zijperspace.

passant

‘Ik wilde niet buiten gaan zitten,’ zegt Jan, ‘Max zat ook al buiten. Voor de deur. Dan wordt ’t zo’n hangplek.’
‘Ik vind ’t beter dat mensen voor de deur gaan zitten dan dat ze binnen in de weg staan,’ zeg ik.
Jan knikt begrijpend.
‘Bovendien vind ik ’t prettig dat de bekende mensen langs komen. Dan blijft er tenminste nog een beetje sfeer. Ik kan wel iedereen weg gaan sturen die voor de deur van de winkel z’n biertje drinkt, maar als ik dat consequent doorvoer, dan word ik een soortement politieagentje. Dan houd ik dit werk niet lang meer vol.’
Jan knikt weer. Wederom begrijpend. We gaan dus buiten zitten. Met de gat bovenop omgekeerde kratjes. Ik in afwachting van de laatste klanten voor sluitingstijd, Jan van datgene wat nog voorbijgaat.

’t Is traditie: vaste klanten die nog even een biertje komen drinken tegen sluitingstijd. Zonder die laatste gezelligheid zou ik ’t me niet voor kunnen stellen. Ze komen van om de hoek, of van verder als ze inmiddels verhuisd zijn, maar de gewoonte niet hebben kunnen slijten, even aanlopen om enkele biertjes tegen redelijke prijs te drinken. Zeer klein cafeetje, zeer lage prijzen, voor zeer beperkt publiek. Je praat wat met elkaar, je maakt grappen over & weer, je vertelt verhalen, je sluit de dag af.
Jan komt ook van om de hoek; woont al jaren in ’t kraakpand daar. ’t Kraakpand is al jaren vaste leverancier van onze vaste klanten die we vergunnen langer te blijven hangen, die toestemming hebben een biertje te drinken.

We staren voor ons uit. Af & toe krijgen we inspiratie om wat te zeggen, maar onze mond houden kunnen we ook.
Er loopt een kale man voorbij.
‘Hoi, Jan,’ zegt de kale man.
‘Hoi, Luut.’
‘Alles goed?’
‘Ja, hoor.’
Luut wil weer doorlopen. Knalt daarbij bijna tegen een oud stel aan. Men weet zich nog net af te wenden. Hij keert z’n blik snel nog een keer om, kijken of wij ’t gezien hadden, & loopt dan door. Daarbij bijna de stoelen van ’t terras een stap verder scheppend.
‘Hij heeft niet zo’n goed lichaamscoördinatie meer,’ stel ik vast.
‘Nee,’ zegt Jan, ‘ik zag ‘m daarnet al op een terras zitten. Hij heeft er al een paar op.’
We kijken Luut na.
‘Ik vind dat Luut er altijd een beetje raar uitziet,’ zegt Jan.
‘Met z’n leren broek?’ vraag ik.
Ik haat leren broeken, dus begrijp ik Jan, denk ik.
‘Voordat-ie die leren broek ging dragen al. Hij speelt contrabas. Net zoals-ie loopt. Een beetje langzaam.’
Jan doet ’t langzaam kijken van Luut na. Ik stel vast dat die blik Luut moet zijn.
‘Maar op een gegeven moment,’ gaat Jan verder, ‘ging-ie ook van die kleren erbij dragen. Toen vond ik ‘m helemaal raar. ’t Past niet.’
Jan zucht. Luut is z’n vriend niet, merk ik. Ook al keek Luut met z’n vrolijkste glimlach.
‘Wat wel grappig was,’ zegt Jan plots, een glimlach verschijnt weer om z’n lippen, ‘is dat ik ‘ns een keer behoorlijk aan ’t dromen was over Luut. Hij dronk veel, hij deed vervelend, hij trok aandacht. & Toen werd ik wakker. Precies op dat moment. & Ik zie voor me een man staan, met een helm & een masker. In z’n handen heeft-ie een knuppel. Ik ben klaarwakker. Dus ik zeg: “Luut, je ziet er altijd zo raar uit.” Maar toen moest ik ’t bed uit van die ME-er. Iedereen moest ’t kraakpand uit.’
Jan lacht.
‘Sindsdien vind ik dat Luut er gek uitziet.’

Er ging iemand voorbij in Zijperspace.

spenderen

’t Is best moeilijk te beslissen wat je met een grote hoeveelheid geld moet doen. Onverwacht geld. Meer dan dat je had verwacht geld. Portemonnee vullend geld.
Had ik een maand geleden nog een waslijst van wensen, nu ik de mogelijkheid heb die wensen te vervullen weet ik niet meer wat ze waren. Tóen was ik bijna bereid me nog dieper in de schulden te steken, nu weet ik bijkans niet waar ik een deel van de inhoud van m’n beurs zou kunnen legen. Wekenlang heb ik bepaalde winkels gemeden, om vooral niet in de verleiding te komen, & blijkbaar heb ik dat dermate drastisch gedaan dat ik ze gelijk heb weggewist uit mijn geheugen.

Ik sta vroeg op. Ik moet genieten van de dag. De dag dat ik geld heb. Morgen is de wereld anders, want m’n portemonnee leeg. Voor een goed deel waarschijnlijk. Maar 1st moet ik bedenken wat ik zal doen. Waarheen.

Scheltema & de rest: Ik sta voor de Kolonisten van Catan. Kan ik makkelijk betalen, heb m’n blik er al meermalen op laten vallen in ’t verleden, maar ik vind ’t te duur. Hoe vaak zal ik ’t spelen? Wie komt er langs? Zit ik straks met een huis vol mensen die tot diep in de nacht niet weg te jagen zijn?
Beneden ligt de biografie van Jan Arends. Hoort in m’n boekenkast, vind ik, maar de zin om ’t aan te schaffen is er nog niet. De zon schijnt. 1e Smoes. Ik moet z’n verzameld werk nog uitlezen. 2e Smoes. Waarom zou ik ’t hier kopen?
‘Het Juiste Woord’ ligt op de volgende verdieping. Ik kwijl bij de aanblik van ’t boek. Lekker dik. Zou mooi staan naast m’n andere woordenboeken (daarvoor mag ik geen boek aanschaffen, bedenk ik me). ’t Is bovendien handig, zie ik terwijl ik voor de 100e keer door ’t boek blader. Hoef ik niet meer zo naar woorden te zoeken, die toch ergens onvindbaar in m’n hoofd zitten verstopt. Hoe vaak heb ik ’t boek al niet in m’n handen gehad, waarbij ik me realiseerde dat ik ’t geld niet kon missen?
‘Nu kan ‘t. Doe ‘t, Ton,’ spreek ik mezelf toe.
Ik bekijk de prijs nogmaals: ‘Pff, denken ze me daarmee af te schrikken?’
& Toch doe ik ’t niet.
Scheltema & de rest is te groot. Boeken hoor je bij kleine fijne winkels te kopen. Met mensen die liefde hebben voor ’t vak. Denk ik genereus richting kleine middenstander. & Denk gelijk aan de aardige dame die graag over haar boeken praat, in de Utrechtsestraat. & Denk: ‘Als ik ooit m’n ooit te verschijnen boek moet signeren, dan doe ik ’t daar, ooit.’ & Stap weer op de fiets.

Ze zitten met z’n 2en te praten. Werkoverleg, lijkt ‘t, als ik m’n fiets voor de etalage op slot zet. De 1 achter de toonbank, de ander op een stoel ernaast, voor 1 van de hoge boekenkasten. De aardige dame herkent me. Vermoed ik.
‘Hallo.’
‘Hallo,’ reageer ik terug, & begin naar de boeken te staren.
Achter me valt ’t stil. Ongemakkelijk stil.
‘Wat een stilte opeens,’ zeg ik.
Ze schrikken op, betrapt op stil zijn.
‘Ja, we zaten te denken,’ zegt de blonde dame. ‘We hadden ’t over afzetterij. Hoeveel mensen je toch nog proberen af te zetten tegenwoordig. Daar word je vanzelf stil van.’
‘Vervelend is dat. Ik ben blij dat ik er niet zo vaak last van heb. Tenminste: ik merk niet dat ik word afgezet.’
Ze lachen een beetje. Ik maak van de gelegenheid gebruik om met m’n blik contact met de aardige dame achter de toonbank te zoeken.
‘Hebben jullie ‘Het Juiste Woord’?’
‘Nee,’ constateeert ze, na enig zoeken, ‘uitverkocht.’
Ze stapt naar de comp. Zoekt. Haar collega staat ondertussen op om wat boeken op de juiste plek te zetten.
‘Ik zou ‘m aanstaande vrijdag kunnen hebben.’
‘Ja, maar ik heb nu geld op zak .’
‘& Dat moet op,’ vult ze aan.
‘Nou, ik weet dat ik ’t nu graag uit geef, & dat ik niet weet of ik ’t vrijdag nog heb.’
Ze knikt. We hadden ’t daar al ‘ns eerder over. Ze kende ’t verschijnsel.
‘Ik had ook iets gelezen, een tijdje geleden, over de ‘Van Dale Cd Rijm Rom’. Hebben jullie die nog?’
Ze keert zich om, glipt snel naar achter, & komt met ’t verlangde object tevoorschijn.
‘Die is € 5,50.’
‘& Hebben jullie de genomineerden?’
‘Ja, hier hebben we Marek van der Jagt.’
‘Heb ik al gelezen.’
‘De Hydrograaf.’
‘Ook al.’
Doeschka Meijsing haalt ze uit de kast, & een trede lager: ‘Dit is ’t debuut van Rob van der Linden.’
‘Doe die alle-2 maar. Dan is dat ‘t.’
Alsof ik bij de slager sta. Straks vraagt ze of ’t een onsje meer mag zijn.
Ze slaat de prijzen aan op de kassa.
‘Dat is dan ’ terwijl ze haar hoofd opheft om naar ’t totaal te kijken.
‘€ 1020,55,’ lees ik voor van de display.
‘Ik geloof dat ik wat fout gedaan heb.’
‘Probeer je weer wat extra geld te verdienen?’ roept haar collega van achter uit de winkel.
‘We hadden ’t daarnet geloof ik over afzetten, hè?’ zeg ik.

& We vervolgen de spenderende wegen van Zijperspace.

spiegels

Tegenwoordig valt ’t best wel mee: ik hoef niet meer te kijken of m’n kleren wel goed zitten, of de bovenkant wel bij de onderkant past, of ’t niet raar staat dat ik m’n pijpen enkele slagen opgerold heb, of dat de mouwen van m’n shirt misschien toch iets te kort zijn. Slechts een enkele keer. Als ik iets nieuws aantrek. De spiegel, de levensgrote, staat afgezonderd in een hoek in de slaapkamer, verstopt achter ’t bed & een kast, daar waar bijna geen licht direct valt, naast de immer dichte gordijnen. ’t Kost minder moeite in een passerende etalageruit te kijken.

Ik heb de 1e snorharen in m’n moeder’s spiegel zitten bestuderen. Om de hoek. Je kwam de kamer van m’n ouders binnen & dan meteen rechts. Naast de kast. Daar keek ik stiekem. Ze mochten niet merken dat ik m’n weg naar volwassenheid aan ’t bewonderen was. Iedereen zat beneden & ik zat zogenaamd te studeren. Op iets anders dan de boeken van school, in ieder geval. Zachtjes raakte ik ze aan. Voelen of ze al hard werden. ’t Ging een beetje te traag, vond ik. Ik tilde m’n t-shirt op. Kijken of daar enige vordering door de mannelijke hormonen gemaakt was. Enkele minuten later poetste ik m’n tanden. Voor de spiegel in de douche begon ’t van voren af aan. Ik tilde m’n kin op; misschien dat daar enige aanwas waar te nemen viel.

Als ik m’n tanden poets, als ik wax in m’n haar stop, & als ik me scheer. Dat zijn de momenten dat ik tegenwoordig de spiegel in de badkamer aanschouw. & Dat wat zich er in laat tonen. Ik kruip wat dichterbij met m’n blik zogauw ik bemerk dat m’n wallen wat dieper gezonken zijn. Wil m’n kraaiepoten vaak ook wel hertellen. Soms wrijf ik langs m’n wenkbrauwen, stel mezelf met baard voor, & sta verwonderd over de vele kleuren haar die m’n lichaam uitscheidt. Ik baal van ’t haar bovenop dat steeds maar weer alle kanten op wil staan, op plekken waar ik ’t juist niet wil. Soms pak ik ’t kleine schaartje om overtolligheden op ongewenste plekken subtiel te verwijderen.
Maar ik sta niet meer verwonderd, in bewondering om datgeen dat ik zelf ben. Met angst zie ik de wittere vlekken in m’n gezicht tegemoet, stel mezelf tegelijkertijd alweer 20 jaar ouder voor. Stiekem, nog steeds alsof ze in de huiskamer niks van m’n activiteiten mogen weten, til ik m’n bos haar op & meet de haargrens. Niet serieus, mag ’t vooral niet te hoog opnemen met mezelf, want m’n vader maakte immers ook altijd een grapje erover. Wij lachten ‘m altijd uit als hij zei dat ’t pukkeltje op z’n voorhoofd nog steeds op de haargrens zat, tussen haar & kaal. ‘Ja, maar tegenwoordig kan je ‘m zien,’ zeiden wij.

Op ’t aanrecht stond tot voor kort een klein spiegeltje, rond, op een uitklapbaar voetje. Vies te worden van ’t vuil dat overal in de lucht zit, met de vettigheid van een keuken. Ik heb ‘m slechts een enkele maal schoongemaakt in de loop der jaren. Ik gebruikte z’n aanblik slechts in ’t voorbijgaan, als ik nog snel even moest controleren of m’n baardgroei wel volledig verwijderd was. Of soms om te zien of er geen resten tandpasta waren blijven plakken. Maar liefst zo min mogelijk. Hij verbeterde m’n verschijning niet, zeker niet door ’t vuil dat zich er op verzameld had. Ik had geen zin om ‘m schoon te maken.
’t Spiegeltje had ik gekregen voor m’n verjaardag. Ong 10 jaar geleden. Van m’n toenmalige vriendin. Grapje, zei ze erbij. Haar beste vriendin stond erbij te lachen. Ze hadden ’t samen uitgezocht. Erg veel lol gehad toen ze ’t vonden.
Ik ontdeed ’t spiegeltje van z’n verpakking. ’t Maakte toen al een vreemd geluid. Ik werd daardoor nieuwsgierig naar wat er achter de kadoverpakking verborgen zat. Toen kwam ’t spiegeltje tevoorschijn. Ik keek naar m’n eigen gezicht. Elke keer als ik ’t lichtjes bewoog weerklonk er een luide lach uit z’n binnenste. De 2 vriendinnen lachten mee.

Een gegeven paard kijkt men in Zijperspace niet graag in de bek, zeker niet als-ie hard staat te hinniken.

margriet (2)

‘Hoe gaat ‘t?’ stond er in ‘t meeltje.

‘Goed,’ antwoordde ik. ‘Ik ben de gehele stad doorgesjeesd op m’n fiets, heb boodschappen gedaan, heb alle oude vrouwtjes vervloekt die zich niet aan ’t principe van op hun beurt wachten kunnen houden, de pan heb ik op ‘t vuur gezet & als vanzelf zijn de ingrediënten zich gaan mengen tot een fantastische maaltijd. Volgende keer zou je er bij aanwezig moeten zijn.
Ben jij aan ‘t doen?’

‘Ik drink de restanten wijn van Coen op. Dat verschaalt toch maar. Ik heb gewerkt. Op Schiphol. Werken is niets voor mij. Zeker niet met zulke mensen.
Wat doe jij?’

‘Ik drink ’t krat bier leeg dat ik vanmiddag gekocht heb. Iemand moet ’t doen, zeg ik altijd maar. Beter dan de resten van de flessen van Coen te legen. Vindt-ie dat eigenlijk wel goed?’

‘Ja, hoor. Ik moest doen alsof ’t m’n eigen huis was. Dat lukt me alleen maar als ik een paar flessen wijn bij de hand heb.
Maar dat werk was veel te vermoeiend. De personeelschef was ziek, & daarnaast ook nog 1 van m’n andere 2 collega’s. We moesten ’t werk van 4 man doen. Maar die personeelschef wordt waarschijnlijk ontslagen.
Gaat ’t een beetje met jouw werk?’

We controleerden elke minuut of er alweer meel was binnengekomen. Veel te duur. We betaalden nog per tik. Elke keer moesten we ’t modem opnieuw activeren. Meelprogramma inschakelen & controleren op binnengekomen post. ’t Hart ging er sneller van kloppen.
We hielden onze meeltjes zo kort mogelijk, omdat we wisten dat de ander met smart zat te wachten. De info moest er ingestampt worden, compact, helder, maar tegelijkertijd verbloemend, want ’t mocht er niet te dik bovenop liggen. We moesten elkaar niet gek maken.

‘De zon is hier net ondergegaan. Ik heb een gebakken ei gegeten in ’t licht dat door ’t raam viel. Saai, zo in m’n 1tje.’

‘Ik had maar wat graag bij je gekomen. Maar jij zei dat je vanavond nou ‘ns op jezelf wilde zijn.
Hier was ’t ook saai. Zelfs de buren maken geen geluid. De kinderen op ’t pleintje spelen niet.’

‘Ik bedoelde dat ’t zo gemakkelijk was om elkaar elke dag te zien.’

‘Is ’t ook. Maar we vinden ’t blijkbaar prettig.’

‘Ja.’

‘Zal ik evengoed komen?’

‘Ik vind ’t wel leuk. Maar wat moet je morgenochtend doen?’

‘Vast niet zo vroeg opstaan als jij.
Heb je nog wat te drinken in huis?’

‘Wijn.’

‘Kom ik er zo aan. Met wat bier.’

‘Lekker. Maar dat kan ik natuurlijk ook bij de avondwinkel halen.’

Dat laatste meeltje ontving ik altijd pas de volgende ochtend. Nadat ik Margriet naar de trein gebracht had & wederom thuis gekomen was.. Hand in hand hadden we naast elkaar gefietst, in de ochtend die gloorde over de grachten, door de nog koele wereld die toch wel een jas vergde, sloegen we de ene bocht om, scherp de andere brug af, met ’t smalle paadje de weg snijdend, maar steeds vast aan elkaar geklonken, blikken van elkaar stelend, glimmend in de 1e stralen, elkaar niet loslatend, zelfs niet op de scherpste helling, de steilste bocht, alsof elk moment de laatste zou kunnen zijn, omdat we wisten dat we diezelfde avond de afstand weer zouden voelen, de afstand van meeltje na meeltje aftasten wat de ander nou zou willen.

‘Doe die avondwinkel vanavond maar,’ meelde ik diezelfde ochtend.

‘Moet ik daar doen?’

In Zijperspace begint alles altijd van voren af aan.

zwerver

‘Weet je,’ zegt JW tegen mij, ‘jij zou bijv geld van mij kunnen lenen. Als jij nou plots een project hebt waarbij je veel geld nodig hebt. Dan zou ik iets terug kunnen doen.’
‘Kan je dat nu dan missen?’ vraag ik.
‘Ja, zolang ik niet in de bijstand zit, hoef ik m’n eigen geld niet op te eten.’ Hij neemt daarbij kort een pluk baard in z’n mond. ‘Door 1 of andere constructie hoef ik daar voorlopig niet in terecht te komen.’
‘Maar heb je dan zoveel geld van je vader geëerfd?’
‘Nou, geen miljoenen. Maar ik hoef de komende jaren niet na te denken over van wie ik geld moet lenen.’

JW komt al jaren langs. 1st Mocht-ie nog gewoon binnen staan, z’n biertje drinken. Als ’t maar bij enkele bleef. Dat liep meermaals uit de hand. Hij bemoeide zich met de vragen die klanten stelden. Hij rook, naar zweet, naar weed, naar een huis dat nodig een schoonmaakbeurt kon gebruiken. Z’n baard werd langer, onverzorgd, of hij was plotseling helemaal kaal. Hij had psychische hulp nodig & aan z’n gebogen houding & waterige ogen kon je zien dat dit ’t geval was.
M’n baas besloot dat hij wel een biertje kon kopen, maar niet binnen mocht blijven hangen. Te veel overlast voor de klanten. Misschien was ’t ook ‘ns beter dat JW minder dronk?
Maar ook al dronk JW niet, hij bleef doorgaan met blowen. Dat kostte hem te veel geld, vertelde hij. Of hij misschien wat geld kon lenen voor een maaltijd, vroeg hij aan mij.
Ik had altijd geld op zak. Geen probleem JW geld uit te lenen. Hij was altijd stipt in ’t terugbetalen. Zogauw z’n uitkering, een enkele keer salaris, binnen was, ging hij z’n schuldeisers af met envelopjes. Afgepast geld voor eenieder. Op de cent nauwkeurig. Hij had thuis een administratie om bij te houden van wie hij geld geleend had, & wanneer. Bij ’t overhandigen van de envelop kon ook de rekening opgemaakt worden z’n schuld aan de winkel. Met ’t restje geld redde hij ’t meestal nog een kleine week, waarna hij weer geld begon te lenen.

‘Ik was bij m’n vaste laatste hoop,’ zei hij wel ‘ns, ‘maar die was niet thuis. Terwijl hij normaliter nooit op dit tijdstip weg is.’ Z’n gezicht veranderde in een smekend, licht radeloos, maar net niet kruiperig gelaat. ‘Je weet: ’t is niet m’n gewoonte, maar zou ik voor deze ene keer nog een 10tje kunnen lenen van jou?’
‘Tuurlijk,’ zei ik, ‘geen probleem. Geld zat.’ Om ‘m minder schuldig te laten voelen. Ik pakte een 10tje, & daarmee sjokte JW even later de winkel uit.
De volgende dag ‘tzelfde verhaal. Maar een dankbaar gezicht als hij aan ’t eind van de maand mijn envelop kwam brengen.

‘Als jij dus geld nodig hebt, dan kan ‘t,’ zegt JW. ‘Jij deed ’t weliswaar belangeloos, maar dat zou ik niet kunnen doen. Want dan loop ik rente mis. & We zouden een papier moeten opstellen, waarbij er 2 getuigen mee tekenen. Dan is ’t volkomen rechtsgeldig.’
‘Dat is ’t in principe ook al als je allebei je handtekening eronder zet.’
‘Ja, dat is zo, dan is ’t al wettelijk, maar bij 2 getuigen kan men zeggen: Ik heb gezien dat hij getekend heeft voor dat bedrag. & Dat kan voor de rechtbank desnoods getuigd worden.’
JW peutert aan z’n lange nagels. Eronder zitten vuilrandjes.
‘’t Is op zich niet zo’n gek idee,’ zeg ik, ‘ik heb misschien wel geld nodig.’
‘Als je € 1000,- nodig hebt hoeven we alleen een contract op te stellen met 2 getuigen.’
‘Ik betaal natuurlijk wel minder bij jou als bij de bank.’
‘Ja, hooguit iets van 4%. Ik zit ook te denken: ik kan ’t best een tijdje volhouden met dit geld, maar op een gegeven moment is ’t toch op. Ik kan ’t ook veel beter in iets van zaken kunnen stoppen. Als jij dus iets weet waardoor ’t geld meer waard kan worden, dan moet je ’t me meteen vertellen. Ik weet weliswaar niets van zaken, maar ’t is ook zonde om de bank al de rente over dat bedrag te laten verdienen. Dat kan ik net zo goed zelf opstrijken.’
‘Had je vader dan zoveel geld op de bank?’
‘Nee, dat komt door al z’n kunstwerken. Da’s op zich wel grappig. Ik loop er nog steeds ‘tzelfde bij, voor de voorbijganger ben ik nog steeds dezelfde zwerver. Ik zwalk nog steeds over straat. Maar ik kom wel via de zij-ingang van ’t Rijksmuseum naar binnen. Dan kom ik aan tafel te zitten om serieuze zaken te doen. Ik zit echter wel de hele tijd te denken wat ik nou met dat geld moet doen. Voor die psychische problemen heb ik helemaal geen tijd meer. Ik moet verzinnen wat ik nou met dat geld moet doen.’

We zinnen op grote investeringen in Zijperspace.

antwoord

Ach, hmm, dat laatste. Tsja, dank je.
Maar toch, hè, toch is ‘t raar dat mensen dood gaan. Dat ik daar niet van weet, of in ieder geval niet op de hoogte ben van hoe dat dan gaat, of dat ‘t pijn doet, wie je daarna wordt, of juist wel niet, welk gat er aan gene zijde ligt & wordt dat gat steeds verder gedicht naarmate er meer zielen in ten onder gaan, komt Belcampo ons bezoeken, haalt hij ons uiteindelijk weg, & blijft de boer op ’t land staan, wie zegt dat wij overleven, verder leven, wie geeft ons ‘t recht dat wij, met ons intellectueel vermogen, mogen vermoeden dat wij wel, maar de mieren niet, de vliegjes, de vogels, de olifanten, de planeten, de onlevenden, blijven voortleven, of zo leven meer moge zijn dan slechts denken & bestaan. Maar misschien ook wel andersom. Kriebelt ‘t, zo tegen ’t einde aan, of is ’t alsof de trein net gemist wordt? Hoort men oude mannen praten over huiselijk geluk van weleer, of krijgt men een vermaning van de leraar die jaren geleden de klas schuchter bekeek? Tikt de klok, of is de dood tegenwoordig ook digitaal? Weet men dan nog een onderscheid te maken tussen tik & tak? Zijn de hartslagmeters aan gene zijde uitgerust met polyfone tonen?
In dat kader: wat is mijn stukje dan nog? Waar leidt mijn vraag toe, mijn schrijven? Een blubje van een goudvis, maar dan niet in Willem Duys’ viskom, eerder in een grote oceaan (ook al weet ik dat goudvissen daar niet zullen overleven). Waartoe, vraag ik u. & Hoe laat gaat de laatste trein derwaarts?
Verder hoeft men niet te antwoorden. 1 Vraag is genoeg. & Omstebeurt graag.
& Mag ik daar misschien een stukje over mogen schrijven, zo ongeveer dat ‘t u niet vermoeit, maar eerder uitnodigt ja te zeggen, want Ton, zegt men dan, of anders denkt, dat wat jij schrijft dat vermoeit ons toch nimmer, of hoe men zich ook wil uitdrukken. Zo men wil. Mag dat mogen?

Mag ik dat antwoord dan geheim houden voor Zijperspace, op welke vraag ook?