verjaring

Ik kan me nog herinneren dat Quint ooit zei: ‘Ik ben zo zenuwachtig voor Carel z’n verjaardag.’ Dat hij daarom niet slapen kon. Wij moesten er allemaal om lachen. Zenuwachtig zijn voor je eigen verjaardag, dat kon, maar zenuwachtig voor die van je broer, dat was ontroerend, vertederend, maar we deden net alsof we ’t een beetje kinderachtig vonden. We hebben Quint er nog jarenlang mee gepest.
We kregen van iedereen een kado, van m’n ouders een extra grote. De oma’s kwamen ook langs, kregen we wat in ons hand gedrukt. Zo, dat niemand kon zien wat ’t was, maar iedereen kon zien dat je iets moest wegmoffelen. Dan stopten we ’t snel in een broekzak & keken we op onze eigen kamer hoe groot ’t bedrag was.
Ik zal wel een fijne jeugd hebben gehad, zeker zo rond m’n verjaardagen, want ik kijk er elk jaar weer naar uit.
‘Sinterklaas is de mooiste dag van ’t jaar,’ zeg ik altijd tegen kinderen, m’n neefjes, m’n nichtjes, ‘behalve dan je eigen verjaardag.’
& Ik meen ‘t. Hoewel ik dat menen ook wel een beetje kinderachtig vind. Alsof ’t om de kado’s gaat die je krijgt. Ik wil niet dat mensen die indruk krijgen. Daarom vraag ik geen kado’s voor m’n verjaardag. Men mag wat meenemen, maar ’t hoeft niet.
Aandacht. Ik schreeuw om aandacht. Hoewel ik ’t tegenwoordig goed weet te verbloemen. Ik heb me altijd al uitgesloofd. Rende door de gangen van school tussen alle grotere leerlingen door. Had een grote mond tijdens de les. Ik probeerde altijd de 1e te zijn, of maakte anders een leuke opmerking, zodat ik mijn beurt toch niet onopgemerkt voorbijging.
In grote lijnen ben ik nog steeds dezelfde. Ik heb er alleen andere vormen voor gevonden. Men heeft er minder last van. Ikzelf incluis. Er zijn legale vormen van aandacht winnen, heb ik ondervonden. Men is zelfs bereid mij daarvoor te betalen. Of ik ben degene die luid over iedereen uitbrult. Iemand moet ’t doen, zeg ik dan, ik maak dankbaar gebruik van de gelegenheid dat anderen niet zo nodig hoeven. M’n stem heeft zich inmiddels gevormd naar die vorm van aandacht vragen.
Als klein kind maakte ik een dansje. Temidden van de verzamelde familie. Men klapte, men lachte, ik bewoog op de aangegeven maat. Ik was zo’n lekker jong, hoorde ik zeggen. & Ik lachte mee.
M’n broer, 1 jaar ouder, stond afzijdig. Van hem hoefde ’t niet zo nodig, die aandacht. Of men vergat dat hij er was. Dan is ’t op een gegeven moment vanzelfsprekend dat je die aandacht niet meer wil. & Ik werd er steeds afhankelijker van.
Ik kan ’t allemaal wel verklaren, hoe ’t zo gekomen is, waarom ik me er prettig bij voel, waarom ik niet meer anders wil, waarom ’t perse zo moet, & niet anders. Maar liever sta ik zo af & toe nog verbaasd over mezelf. Verrast. Ondanks ’t feit dat ik weet waar ’t vandaan komt. & Hoewel ik weet dat anderen ’t liever anders zien.
Nee, ik blijf mezelf. In zoverre een door omstandigheden gevormd karakter een eigen zelf mag heten. Ik blijf aandacht vragen. Ik vind dat ik ’t leuk mag blijven vinden in ’t middelpunt van de belangstelling te staan.

Daarom, beste lezer, bent u van harte uitgenodigd, as donderdag de 10e april. Ik vier m’n verjaardag tussen 15.00-22.00 uur. Er staat 60 liter bier gereed om weggetapt te worden (zeer speciaal bier & bovendien tamelijk zwaar; ik moet tenslotte m’n naam als bierspecialist hooghouden).
Men hoeft niks mee te nemen, geen kado’s, als men ’t maar leuk vind langs te komen bij de schrijver dezes.

As woensdag meer details over waar ’t gaat plaatsvinden.

Waar ergens in Amsterdam bevindt zich Zijperspace, wordt dan beantwoord.

eitje

’t Is nog helemaal niet makkelijk, een eitje bakken. Ik bedoel, als je alle aspecten ervan bij elkaar optelt. ’t Is niet zomaar een eitje breken & daarbij pogen geen eischil in de pan te laten vallen of eiwit over je vingers te laten lopen (ik zal ’t maar niet over eigeel hebben, want dat ziet er helemaal smerig uit). & Met op de juiste momenten kijken of ’t eitje aan de onderkant al de juiste kleur heeft, de bovenkant mooi gestold is, daar red je ’t ook niet mee. Ik ben zelf van mening dat ik op andere vlakken zwaardere verantwoordelijkheden tegenover mezelf & m’n welbevinden heb.
Alleen al ’t simpele feit dat ik 3 eieren nog in de koelkast heb liggen (op ’t moment dat ik voor die kast sta, moet ik weer denken aan ’t feit dat ik geneigd ben ‘ijskast’ te zeggen, terwijl iedereen ’t een koelkast noemt; de vriezer zou een ijskast kunnen zijn, gezien de grote hoeveelheden ijs aldaar & de lage temperatuur die dat bewerkstelligt, maar daar waar ’t hooguit 4° C is, daar vind je geen ijsvorming: een koelkast dus), een gebakken eitje bij mij meestal bestaat uit 2 eenheden ei, & m’n schone beschikbare steelpan te groot is voor die kleine hoeveelheid; alleen al die, in andermans ogen niet ter zake doende, omstandigheden creëren twijfel in mij. Die wordt nog vergroot als ik een luttele 3 plakjes ontbijtspek aantref. In diezelfde koelkast, die vanaf mijn jeugd, tot niet zo lang geleden, eigenlijk altijd ijskast heeft geheten.

3 Is een moeilijk getal. Je kan er niks mee. ’t Is eigenlijk de moeder der priemgetallen. Moet je 1 even niet meetellen, die is geheel niet interessant, want door 1 ontstaat er niet meer dan 1-dimensionaliteit. Nee, 3 dan. Hoogte, breedte, diepte. Met z’n 3-en staat er altijd iemand buiten spel. Je kan nou 1maal geen gesprek, geen zinnig gesprek van man tot man voeren als je met z’n 3-en onder elkaar bent. & Degene die brons wint, wordt nog sneller vergeten dan degene die zilver mag bekomen. Wat aan de andere kant wel weer handig aan 3 is, is dat je altijd evenwichtig zit op een kruk met 3 poten.
Maar als je een ontbijt bereidt in een net te grote pan, waardoor je gedwongen bent 3 eieren kapot te slaan, meer dan 3 plakjes ontbijtspek te gebruiken, bij gebrek daaraan deze hoeveelheid aanvult met katenspek (die uiteindelijk veel lekkerder in ’t gebakken resultaat blijkt te smaken), & 3 ipv de gewoonlijke 2 boterhammen daarmee kan bedekken, dan ga je wel even anders over dat getalletje denken. Zowiezo blijkt ’t bakken van een eitje veel minder makkelijk dan gedacht.
Kijk, ik heb ’t bakken van een eitje van m’n vroegere baas Nan geleerd. Ik stond achter zijn bar & moest derhalve tijdens de lunch meermaals eitjes bakken. Hij heeft me laten zien hoe hij ’t eitje lekker vond & ik heb z’n methode verder geperfectioneerd. Maar dan alleen voor mezelf. Als ik thuis zat. Als ik genoeg eieren & bijbehorende producten in huis had. Ik kreeg tenslotte niet genoeg betaald om de lunch tot een ware paradijselijke ervaring te laten uitgroeien. Zeker niet de lunch van Nan.
Nan liet me zien dat ik vooral moest kijken. Kijken naar ’t stollen, kijken terwijl ik allerhande andere benodigdheden sneed, kijken terwijl ik kruiden toevoegde, & kijken op ’t moment dat ik de plakken ontbijtspek in de pan legde. Klinkt simpel, maar men heeft een geoefend oog nodig om de finesses achter ‘t goed bakken van een eitje te ontwaren.
Daarenboven moest ik goed opletten bij ’t draperen van de dressing op ’t bord van ‘t eitje, zei Nan. Minstens zo belangrijk, want de mensen aten met hun ogen. Dan kon hij meer geld vragen voor minder inhoud.
Nou, die dressing lukte me wel. Men zei op een gegeven moment dat mijn aangedragen borden gebakken ei er mooier uitzagen dan die van de baas zelf. ’t Leverde me echter geen loonsverhoging op, laat staan bewondering. Dus nam ik maar wat eieren uit de keuken mee, plakjes kaas, plakjes ontbijtspek, tomaatje, komkommertje, om thuis verder te oefenen op mijn professie & geen honger daarbij te hoeven lijden.
Waarmee ik maar bedoel te zeggen dat ik heus wel weet hoe je een eitje moet bakken. Ben er geweest, heb ’t geproefd. ’t Wordt alleen zo’n onoverzichtelijk zooitje zogauw je voor 3 boterhammen met 3 eitjes & 3 plakjes ontbijtspek aan de gang moet. & Een te grote pan, niet te vergeten.

Wilden we even kwijt, hier in Zijperspace.

vlekken

Ik kijk in de spiegel. Bestudeer m’n gezicht voor misschien wel de 10e keer vandaag. Doe nog een stapje dichterbij & krijg daardoor ’t gevoel dat ik m’n eigen neus bijna aan kan raken. Neus tegen neus. Ik hou m’n hoofd schuin, m’n neus deint mee, probeer m’n porieën te openen door m’n neusgaten te verwijden, staar naar alles wat los & vast zit op m’n gezicht, vergelijk ’t ene deel met ’t andere, & kom toch weer tot de conclusie dat ik er niks aan kan doen.
Daar zou ik nou een vriendin voor moeten hebben, denk ik dan. Ik krijg alleen maar wazige ogen & dring niet dieper m’n huid in, kom niet dichter bij de waarheid. Een vriendin; alleen al om me te zeggen dat ik nou ‘ns op moet houden met er aan zitten, een tik op m’n vingers om ’t te benadrukken, & dan een bezorgd bestuderende blik om ’t boeltje te analyseren.
Vrouwen hebben vast meer verstand van huid & de diverse verschijningsvormen ervan, waag ik me te bedenken, terwijl ik verder ga met m’n eigen studie voor de spiegel. Kijk, verzucht ik, bij die linkerplek zal die mogelijke vriendin niet kunnen laten te bedenken: daar heeft-ie vast jeuk. Daaronder zit er 1tje die ’t resultaat is van z’n drankgebruik, vervolgt ze dan in zichzelf, maar die 3e, daar vlak onder de haargrens van z’n wenkbrauwen, daar zou ik nog wel eens in kunnen knijpen. Ik heb tenslotte m’n nagels vanavond nog gevijld. & Mannen vinden een beetje pijn ten bate van de liefde meestal niet erg.
Ik zie dat ze gelijk heeft, ook al weet ik dat ze niet bestaat. Maar de spiegel toont wel degelijk dat ’t rode plekje op m’n neusschot, vrij hoog gelegen, een tintje wit in ’t midden vertoont. Misschien zou de kleur geel een betere benadering van z’n verschijningsvorm kunnen zijn. Maar de hint naar wit is al aanwezig. Hij voelt ook anders.
Maar wat moet ik dan met die andere plekjes? Daar vlak onder m’n oog, ’t doet de waas van wallen duidelijker naar voren schijnen, vloekt een rode vlek met m’n eigenlijke huidkleur, dat wat de rest van m’n lichaam vertoont. Of in ieder geval m’n hoofd. Net even te rood.
Misschien omdat ik niet kan laten te voelen & te jeuken, soms te krabben. Nee, niet krabben; zo wijs ben ik nog wel. Daar heb ik geen vriendin voor nodig. Ik hoor ’t mezelf al verwijten: afblijven, Ton, daar wordt ’t alleen maar erger van.
Toch is ’t prettiger als een vriendin ’t zegt, waag ik echter weer. ’t Geeft meteen een bepaalde mate van aandacht. Er is iemand die op meer aspecten van je persoon let dan slechts de onzinnigheden die je de hele de hele dag door spuit. Ze kunnen nog zo hard zeggen dat ’t niet om de uiterlijke verschijningsvorm van de mens gaat, ’t innerlijk is veel belangrijker, maar god, wat is ’t lekker als ’t tegendeel per ongeluk naar voren komt.
Zolang ’t niet te lang duurt.
’t Zou nu echter best mogen beginnen. Ik & die vrouw. 2 Mensen denken nl meer dan 1. Meer oplossingen, meer mogelijkheden, meer rust misschien ook wel. Weg rode vlek. Vlekken.
Ik kijk nog ‘ns in de spiegel. Zet m’n nagels tegen de vlek op m’n neus. Die met de witte punt. Of geel.
Goh, er zitten inderdaad zwarte pitten in die poriën, denk ik, terwijl m’n zicht opeens microscopische kwaliteiten lijkt te krijgen. De zwarte pitten waar Pamela ’t altijd over had, waardoor zij zichzelf gelegitimeerd voelde om toe te slaan.
Ik word echter snel afgeleid door ’t plotse verdwijnen van de wit-gele punt onder m’n nagels. & ’t Verschijnen van nog meer rood op m’n neus. Vergenoegd, & toch licht verontrust, beschouw ik ’t resultaat. Ik wist niet dat ik zo handig was. Pamela is blijkbaar niet de enige die mijn huid weet te bewerken.
Nu moet ik alleen nog te weten komen wat die 3 andere rode vlekken betekenen, bedenk ik me weer nuchter. ’t Zal toch geen vreemde ziekte zijn? Ik sla meteen weer door. ’t Zou best handig zijn een vriendin te hebben op dit moment: vrouwen hebben veel meer verstand van de huid. Vrouwen; ach ja, vrouwen. Vrouwen zijn altijd beter dan elke keer naar de huisarts gaan. Er zijn vast nog meer voordelen aan vrouwen. Maar 1st moet ik weten wat er aan de hand is met m’n huid.
Ik wend me van de spiegel af om in de kamer een boek te gaan lezen. Tijdens de draai druk ik de knop van de wc in & met de andere hand de knop van ’t licht.

Als we ’t niet kunnen zien, weten we ook niet wat er is in Zijperspace.

arie

Hij kwam naast me staan.
‘Misschien kan ik ’t je beter nu vertellen.’
Hij zweeg even. Om daarna weer verder te gaan. Serieus.
‘Arie komt niet meer terug.’
‘Arie?’ vroeg ik kort.
‘Onze ouwe man.’
‘Oh, da’s Arie? Ik ben niet zo goed in namen onthouden.’
‘Ja, zo heet onze ouwe: Arie. Hij komt niet meer terug.’
‘Waarom niet?’
‘Er was longkanker bij hem geconstateerd. Ze hadden de helft van z’n long weggehaald. Maar hij had weer last. Toen kwamen ze achter een hersentumor. & Uitzaaiingen in z’n rug. & In z’n andere longhelft. Ze laten ‘m nu rustig inslapen.’
Ik ben geschokt. Ik kijk met open mond naar ‘t verhaal dat uit die van hem komt.
‘Inslapen?’
‘Waarschijnlijk gebeurt ‘t binnen 2 dagen. Ik wilde ‘t je vertellen, zodat je je niet afvraagt waar Arie plots gebleven is.’

Arie is 1 van mijn cd-boeren. Waarschijnlijk is ‘t grootste deel van m’n cd-collectie door z’n handen gegaan. Op 3 kwart van de cd’s zitten zijn vingerafdrukken, schat ik. Misschien is Arie al dood. Of anders beseft-ie misschien al niet meer dat-ie nog leeft. Maar 1 dezer dagen staat er een rouwadvertentie in de krant. Dan is de muziek definitief afgelopen voor Arie.
Een lang slungelig lichaam had Arie. Hij bewoog zich soepel achter de toonbank & cd-bakken langs. Keek licht afwachtend ironisch naar de vraag die je ging stellen. Wist alles. Vooral alles van dat wat ‘oud’ was. Terwijl hij praatte & nadacht boog-ie z’n hoofd voorover, je keek ‘m van opzij meestal in de nek, pakte met z’n vingers z’n neus of lippen vast & murmelde dan z’n antwoord.
Ik weet niet anders of hij stond 20 jaar geleden, bij m’n 1e intrede in Get Records, al in de winkel. Klaar om mij te vertellen wat er nieuw was, interessant, de moeite waard.
& Tot mijn spijt kan ik me de laatste keer niet herinneren, hoewel ik me Get Records in ’t geheel niet zonder hem kan herinneren. Ik meen ‘m zelfs gezien te hebben bij ’t laatste optreden dat ik bezocht heb, naast 1 van z’n collega’s. Maar zeker weten doe ik ’t niet. Ik ben me niet bewust geweest van de laatste keer dat ik ‘m gezien heb. Dat spijt me. Niet dat dat helpt. Maar ’t zou prettig zijn geweest. Dan zou dat laatste moment ’t moment van afscheid kunnen zijn, in retro.

Ik geloof dat Arie wel van Nick Lowe hield. Vandaar. Ik weet niets anders te doen. Ik heb de cd waar dit nr op staat bij hem gekocht.

Er weerklinkt veel muziek dankzij Arie in Zijperspace.

sokken

Aangezien ik de afgelopen 2 dagen (ik hou een paar sokken altijd 2 dagen aan, behalve dan dat ik ze vlak voor slapen gaan uittrek & de volgende ochtend bij ontwaken weer aan) op 2 linker sokken heb gelopen, zoals eerder vermeld duidelijk vast te stellen, daar de linkersokken bij mij duidelijk zichtbaar een ‘L’ vertonen, de rechter daarentegen een ‘R’, zal ik de komende dagen doorbrengen op rechtersokken. Louter rechtersokken. 2 Wel te verstaan. Ik benadruk ’t nog maar even. Of ik moet trek krijgen in blootsvoets, maar dat gebeurt mij meestentijds slechts bij de gang richting sponde.
Nou vroeg ik mij af, een gedachte die mij te binnen schoot & mij vervolgens de gehele ochtend niet meer wilde verlaten, of ik nu anders in de wereld zou staan doordat er bij mijn linker kleine teen wat meer ruimte overschiet & de grote teen aan dezelfde zijde ’t met een kleinere behuizing zal moeten doen. De 1 kan plots vrij ademen, de ander stoot bij ’t minste geringste pardoes z’n neus. Dat moet iets doen met de gemoedsgesteldheid van beiden, welke mogelijk effect kan hebben op ’t humeur van de algehele voet, ‘t been, ’t zenuwgestel aldaar, de bloeddoorloop, m’n hersenen, m’n hart, etcetera.
Een omstandigheid van ogenschijnlijk nietszeggende aard kan een wereldrevolutie veroorzaken. U weet wel: de vlinder, de orkaan. Zo ook de 2 rechtersokken die elkaar de komende 2 dagen gezelschap zullen houden in ’t verwarmen van een belangrijk deel van mijn onderlichaam. Overigens zonder dat zij elkaar kunnen zien. Maar ik ga er vooralsnog van uit dat een sok dat niet nodig heeft: hij weet dat-ie altijd een broertje dan wel zusje bij zich heeft, die hij helpt voort te bewegen & vice versa. Maar nu blijkt dat ’t bedachte broertje dan wel zusje ’t broertje noch ’t zusje blijkt te zijn. Een volkomen vreemdeling, weliswaar van ‘tzelfde ras & af & toe gedumpt in dezelfde sokkenmand, maar vooralsnog hebben ze niet dezelfde avonturen beleefd, of zogezegd tegelijkertijd dezelfde paden bewandeld.
Zogauw 1 van beiden ’t te weten komt zal er onevenwicht ontstaan, ametrie, een wanverhouding. Zo die al niet reeds bestond voordat ’t bekend werd. Wellicht dat ik plots een vreemd loopje zal gaan vertonen, de ene voet trager op gang komt dan de ander, of juist grotere afstanden pleegt af te leggen binnen 1 stap, zodoende verder verwijderd te raken van z’n gedwongen wederhelft, of dat hij achter elk hobbeltje of andere oneffenheid probeert te blijven haken, een ware suïcidale aanslag op z’n meester plegend; misschien is ’t wel de andere voet die pogingen onderneemt tot dit soort ondermijningen van de voortbeweging van de grote baas. Zijnde mijn persoon.
Men begrijpt hopelijk mijn onrustig gevoel.
Daarentegen stel ik me enigszins gerust door te denken aan de afgelopen dagen die in pais & vree zijn doorgebracht door ondergetekende in gezelschap van de per abuis aangetrokken linkersokken. Hoewel ’t weer gister wat slechter was, meen ik te mogen bevroeden dat dit niet te wijten kan zijn aan ‘tgeen zich afspeelde in de onderste regionen van mijn lichaam.

Hoewel ’t zich wel zeer toevallig tegelijkertijd afspeelde in Zijperspace.

zij

Ik huilde ‘Waarom? Waarom?’, terwijl de handen van m’n moeder m’n tranen wegwisten. Ze wreven m’n slapen zacht, m’n huid week, m’n nekspieren slap. Ze drongen tot diep m’n hoofd in. Ik huilde ‘Waarom? Waarom?’, zachtjes, traag, me afvragend wat m’n broers dan voor pijn hadden. Want alles moest toch eerlijk verdeeld zijn, bikkelde m’n tranen in vraagvorm. ’t Kon toch niet zomaar zijn dat ik de enige was die naast m’n moeder zulke pijn ervoer.
M’n moeder wreef, ’t washandje verkoelde, m’n slaap overmande, ik zakte weg. Hoewel de hoofdpijn bleef.
Altijd lig ik in m’n moeders bed bij ’t zien van hoofdpijn. Op m’n zij gelegen in de van licht afgesloten kamer. ’t Washandje blindeert m’n zicht. Nog net ververst met koel water. M’n moeder zit naast me, op een stoel of gehurkt op haar knieën. Ze masseert ’t gebied tussen m’n duim & wijsvinger, want men had haar net geleerd dat daar wrijven zou kunnen helpen. Of ze beweegt met haar handen in m’n nek. Beneden hoor ik nog net ’t leven van de rest van de familie. Tot stilte gemaand zoals we stil moesten zijn als ‘t m’n moeder was die door migraine geveld was.
’s Avonds laat, heel diep in de nacht voor mijn gevoel, gingen mijn ouders ook naar bed. De pijn hield me nog steeds sluimerend wakker, waardoor ik ze stil hoorde omkleden. Ik hoorde de schaduwen fluisterend bewegen. M’n moeder legde zich naast me neer, ik viel in haar veilige schoot, een arm legde zich om me heen.
‘Niek, doe jij ’t licht uit?’
Ik voelde aan de andere kant van ‘t bed een arm van mijn vader omhoog steken, ’t touwtje grijpen. ’t Licht verdween, we zonken weg.
Als de hoofdpijn schielijk stiekem verdwenen was, & ik van ’t vele liggen overdag midden in de nacht onrustig werd, vertrok ik naar m’n eigen bed.

Nu slaap ik, dag na dag, alleen in m’n eigen bed. Ong net zo groot als ’t bed van mijn ouders. Ik word slechts zelden nog lastig gevallen, & indien ’t zich voordoet helpt een pil al vaak afdoende. Maar toch, zo diep in de nacht, zo alleen, een wereld voor me, die zich schuilhoudt achter gordijnen, veilig gesloten, afgesloten van elk stads licht, gelegen op m’n zij, wachtend op de nacht die voorbijgaat, denk ik aan m’n moeder die mij omarmt. Ik weet dat ik slapen moet, de nacht van vandaag zal dan sneller voorbij zijn, de vraag van waarom wordt als vanzelf wel in m’n rust beantwoord. Ze slaapt achter me, ze zit voor me, ze sleept me door de nacht.

& Ook in Zijperspace zal ooit de nacht voorbijgaan.

ondergoed

‘Hoe gaat ‘t?’ vroeg m’n fysiotherapeute.
‘Gaat goed,’ zei ik, ‘bijna geen last.’
‘& Hoe gaat ‘t met je oefeningen?’
‘Heb ik gedaan. Wat vaker dan vorige keer. Hoewel die oefening op m’n buik, waarbij ik m’n benen moet kruisen, die schiet er wel wat vaker bij in.’
‘Kleed je maar uit. Alles behalve je onderbroek.’
Na 3 bezoeken aan m’n fysio was ik wel gewend aan die mededeling. Ik trok m’n kleren uit, praatte ondertussen wat verder, nam een slok van m’n thee, & kon ’t even niet laten naar m’n nieuwe Hema-onderbroek te kijken. Een snelle blik naar beneden. Hij was dan wel niet groen, maar in ieder geval geen kindermaat.
Ik ging liggen. M’n fysio trok m’n onderbroek een klein stukje naar beneden, waarna ze m’n rechterbil begon te masseren.
‘Je voelt ’t nog wel,’ constateerde ze. ‘Je bent nog helemaal gespannen.’
Ik probeerde m’n benen een beetje los te laten.
‘Welke huisarts had je ook alweer?’ vroeg m’n therapeute.
‘Hmm, dat was Lok. Tenminste, die 2 artsen die de praktijk van Lok hebben overgenomen.’
‘Ja, ja. Wijsmüller & Fransen. Ga je vaak naar de huisarts?’
‘Eigenlijk best wel veel.’ Ik dacht even na. ‘Ik denk ong 2 á 3 keer per jaar.’
Ze lachte kort.
‘’t Is altijd erg grappig hoe mensen zelf tegen hun huisartsbezoek aankijken. Sommige mensen zijn bijna elke week bij de huisarts te vinden & zeggen dat ze niet zo vaak gaan, anderen komen er bijna nooit & vinden dat ze veel te vaak gaan.’
‘Dus ik ga op zich dus toch niet zo veel?’
‘Valt wel mee, ja, als ik ’t vergelijk met anderen die bijna elke maand op de stoep van hun huisarts staan. Heb jij wel eens hypochondrische neigingen?’
‘Ik bén een hypochonder.’
De 1e echte bekentenis is er uit.
‘Dus als iemand anders je vertelt dat-ie een bepaalde ziekte onder de leden heeft…. ’
‘Dan heb ik ’t de volgende dag,’ vulde ik aan. ‘2 Collega’s hebben een hernia gehad; dus toen ik last van m’n rug kreeg, wist ik bijna zeker dat ik ’t ook had.’
Jammer dat mensen in de zorgsector nou nooit eens een opmerking maken over ’t ondergoed, dacht ik. Al pratende komen ze alleen maar de slechte eigenschappen van de patiënten te weten, maar nooit hebben ze aandacht voor de weloverwogen keuzes die zo’n persoon maakt om toch fatsoenlijk op de praktijk te kunnen verschijnen.

‘Kleed je maar weer aan’ zei m’n therapeute, nadat ze m’n onderbroek weer terug op z’n plek had gelegd.
Ik stond op.
‘Ik houd je papieren nog tot eind april aan,’ zei ze, terwijl ik me aankleedde, ‘voor ’t geval je weer meer last mocht krijgen. Dan bel je gewoon weer op om een nieuwe afspraak te maken. Na april moet je weer een nieuwe verwijzing van de huisarts krijgen om terug te kunnen komen. Dan is ’t uit m’n administratie.’
Ik knikte dat ik ’t begreep. Trok m’n broek over m’n benen.
‘Wel je oefeningen blijven doen voorlopig.’
‘Ja, tuurlijk.’
M’n t-shirt ging aan. Ik boog voorover om m’n sokken te pakken. De sok met de ‘L’ van links erop getekend trok ik aan m’n linkervoet. Heerlijke sokken zijn ’t toch, dacht ik, ik hoef nooit na te denken aan welke kant ik ze moet aantrekken. Ik raapte de volgende sok op. Ook een ‘L’.

Men heeft de laatste tijd te veel aandacht voor onderbroeken gehad in Zijperspace.

pannenkoeken (2)

’t Was een groot succes. Hoewel ’t enig rekenwerk vergde om de juiste dosering melk tov pannekoekenmeel te bepalen, daar tevens ’t ei bij betrekkend, was ik binnen afzienbare tijd aan ’t knoeien met suiker, stroop, boter & ’t uiteindelijke pannenkoekenpapje.
De 1e pannenkoek was een experiment. Zonder spek nog, maar omdat ‘t resultaat er mooi rond uitzag, hij had zich goed gevoegd aan de schuine omheining van de panrand, heb ik ‘m gedecoreerd, op smaak gebracht, met wat plakjes kaas. Tot aan die laatste toevoeging was ’t een pannenkoek klassiek model, geen poeha, geen randverschijnselen, slechts een pannenkoek om zo snel mogelijk achterover te slaan. Stroop er op, rollen, vingers besmeren met alle gradaties vettigheid die een pannenkoek z’n bestaansrecht geeft, & trachten ’t kleinood ordentelijk richting & in de mond te bewegen. De kaasschaaf bleek zich hierbij te ontplooien tot handig extra bestek-attribuut.
Fascinerend was ook ’t tijdens ‘t bakken weghalen van de bruinbrandende uiterste randen van de pannenkoek. Ook hierbij leek ’t alsof de kaasschaaf niet slechts uitgevonden was voor ‘tgeen waar haar naam voor opteerde. Velerlei mogelijkheden biedt dit sinds jaar & dag ruimschoots onderschatte instrument.
Ik oefende ’t omgooien door lichtelijk de pan op & neer te bewegen. 1st Een beetje naar rechts bewegen, kijken of de pannenkoek reeds enige mobiliteit vertoonde; een korte inspectie aan de onderkant, wat enigszins deed denken aan ’t optillen van damesrokjes, maar dit met niet al te verstrekkende gevolgen; ’t bestuderen van de structuur aan de bovenkant, beschouwen op luchtgaatjes die aan moesten geven dat de onderkant, die zeer binnenkort bovenkant genoemd mocht worden, gereed was zich van z’n nieuwe taak te kwijten; & ’t droog oefenen door een willekeurige andere pan de beoogde beweging opwaarts te laten maken, flink ondersteund door beide handen. Bij de laatste voorbereiding stelde ik zelf de op & neergaande, alsook de draaiende salto-beweging van de pannenkoek voor, zonder dat deze zich in de oefenpan bevond.
Dat was misschien wel mijn fout, want iets later kwam in ’t echt deze 1e pannenkoek dubbelgeslagen terug in de koekenpan. De ongebakken kant aan de binnenzijde. M’n poging de pannenkoek te redden leverde naast vette vingers ook redelijk schroeierige plekjes aldaar op. & Natuurlijk een pannenkoek die de rest van z’n nog korte bestaan doormidden gedeeld zou moeten doormaken.
‘Dat wat je eet komt altijd in stukjes in je maag terecht,’ waren de wijze woorden van mijn oma, woorden die m’n moeder ook maar wat graag hanteerde. & Ondanks die wijsheid hielden wij niet van verkruimelde koek, brokken speculaas, afgebroken lollies of hapjes pannenkoek (deze moest in z’n geheel genoten worden). De mislukte pannenkoek lag altijd onderop; die was voor degene die kampioen pannenkoeken eten van de dag wilde worden. Voor de rest had niemand daar belang bij.
Ik dacht m’n lesje wel geleerd te hebben & poogde de 2e met spek te bakken. Nog niet eerder mogen proberen. Bij ons thuis werden de pannenkoeken hooguit gevuld met een schijfje appel of banaan, soms een plakje kaas erbovenop. Overigens werden deze uitwassen door mij ten volle verafschuwd. Zulke verschijnselen mochten de naam pannenkoek niet dragen. Tenzij we in ’t pannenkoekenrestaurant in Callantsoog terechtgekomen waren. Daar waren plots alle variëteiten geoorloofd.
Bij ’t omdraaien viel ook de 2e poging in stukjes uiteen. Meerdere delen zelfs. Een nog grotere rotzooi van plakkerige plekken op ’t aanrecht, van strepen stroop, spetters boter, klodders pannenkoekenbeslag & misgehapte stukjes pannenkoek zelf. ’t Werd tijd voor een grande finale. Om mezelf te tonen dat ik, buiten lekker, ook een goed gestructureerde pannenkoek kon bakken. Stevig, sterk, solide, deugdelijk, voedzaam, degelijk, machtig, een pannenkoek met karakter, met alles erop & eraan.
Dat is gelukt. Ik kreeg ‘m alleen niet op. Maar m’n broer zou zeker niet gewonnen hebben vandaag.

Men was in topvorm in Zijperspace.