andermaal

’t Schijnt licht buiten, langs de gordijnen. Met daardoorheen een wolk van damp. De parasol staat de regen van afgelopen dagen weg te hijgen. Met elke zonnestraal komt er een nevel van damp los. Als ik niet had geweten dat ’t vocht van de parasol afkomstig is, dan had ik de brandweer moeten bellen.
’t Wordt tijd dat ik de deuren weer opengooi. De lente lijkt teruggekeerd.
Voordat ik me er toe kan zetten schiet er een vreemd vogeltje voorbij. Houdt rust op de schutting. Ik zie een witte vlek op z’n rug, maar door gemis van bril kan ik niet meer onderscheiden. Ja, dat-ie slanker is dan een mus, dat nog wel, maar de details ontgaan me, komen over als een wazige vlek van grote algemeenheid. Een vogel, dat zie ik, een vreemde vogel, maar een stapje dichterbij & hij is weg.
Nu ik ‘m toch weggejaagd heb, kan ik net zo goed de deuren meteen wijd openzetten. De frisse lucht ’t huis in laten trekken. Ik heb ’t gevoel dat visite slechts de geur van slaap hier kan ruiken. Dat moet er uit. In ieder geval ’t idee.
De spreeuw heeft kinderen. Ik zie ’t aan de foerage die hij met zich meezeult. O nee, dit is een zij. Ze houdt steeds een tussenstop op dezelfde schutting waar daarnet de vreemde vogel zat. Ik kijk ‘r recht in de ogen als ik m’n 1e stap buiten zet. ’t Wormpje krult een snor aan weerskanten van haar snavel. Schichtig kijkt ze om zich heen. Kijken of niemand ziet waar ze heen gaat. ’t Nest moet blijkbaar geheim blijven. Tot nu toe lukt dat, want ik zie ’t stel wel af & aan vliegen, maar heb nog niet ontdekt waar ze nesten. Ik heb eigenlijk ook nog geen zin gehad om ’t op ’t spoor te komen; laat ze liever met rust.
Ik til alle benodigdheden weer naar buiten. De stoel, ’t boek, de thermoskan thee, ’t krukje voor m’n voeten, de suiker, de snijplank met m’n ontbijt. ’t Ritueel is weer begonnen, alsof er zich geen weken van regen hebben voorgedaan, zo wordt alles vanzelfsprekend weer op dezelfde makkelijke eigen plek gezet. & Elke keer als ik weer naar binnen stap, til ik m’n voeten op om de sprietjes & takjes van m’n sokken af te slaan. Ik voel me op m’n gemak als ik telkens weer ‘tzelfde doe.
Vliegen ruimen de restanten dooie slak op, terwijl ik me in m’n stoel nestel. Ik laat ze begaan. Ze hebben hun eigen territorium & hebben daar al hun aandacht voor nodig. Met 10-tallen tegelijk zwermen ze om plekjes die, voor mij onherkenbaar, voedselrijk lijken te zijn. Voor m’n voeten, verder komen ze niet.
De zon wint aan kracht. De hitte lijkt krachtiger als ’t enkele weken door vocht is weggehouden. Een natte kracht. Ik frommel m’n mouwen tot bij m’n schouders. Wie weet wordt ’t daar ooit ook nog ‘ns bruin, ipv die wielrenner-t-shirt witte afscheiding van dat wat er onder hangt. Ik knipper met m’n ogen om te wennen aan ’t felle wit dat net zo fel van m’n boek weerkaatst.
De planken van de achterschutting beginnen te ademen. Als winters koude respiratie scheiden ook zij de regenbuien af. De rododendron bloeit ondertussen ongestoord verder. Die maakt ’t niet uit hoe nat of koud ’t is. Als ’t maar roze de vrolijke noot van de tuin mag plaatsen. De vogels in de omgeving krakelen de muziek er wel bij. Een mus doet een dansje in de lucht.

De lente lijkt weergekeerd in Zijperspace.

lawaai

Ik zit achter m’n comp als ik gegil hoor. Voor de 1e keer. Ik ga voor ’t raam staan. In gedachten over ’t geluid. & Dat waar ik mee bezig was tegelijk.
Nog een gil.
Een vrouw. Da’s duidelijk. ’t Duurt lang. Totale paniek. Ik trek me maar weer terug achter m’n comp. Dit is een geluid dat niet te bereiken is vanuit hier.
’t Is even stil.
Dan opnieuw.
Ik sta weer op. M’n achterburen gaan ook op hun balkon staan. Ik zie aan hun gezichten dat ’t gegil van enkele deuren naast mij komt. Zij kijken naar ‘t huis. Ik doe de deuren open. Nieuwsgierigheid. Onrust.
M’n buren praten met enkele deuren ernaast. Een vrouwenstem van over de 50. Ik kan haar niet zien, ze is achter de bomen. Maar ik hoor haar praten.
‘Ik weet niet welk nr ’t is,’ hoor ik.
Ze blijven praten. De buurman keert z’n hoofd naar mij.
‘Weet jij wat er aan de hand is?’
‘Nee.’
& Even later voeg ik toe: ‘Ik hoorde alleen maar gegil. Ik woon op 166. & Zij enkele deuren verder.’
&: ‘Wat is er gebeurd?’
‘Die buurvrouw zegt dat er een vrouw voor ’t raam stond & dat een man met een stok op haar zat in te rammen.’
Ik ril.
Ik denk: bel de politie.
& Ga naar binnen. Weer achter m’n comp.

Voor de winkel lopen enkele keren lawaaierige junkies langs. Steeds word ik gestoord. Ze zijn te luidruchtig.
Ik help een klant & zij maken weer ruzie. Nu aan de overkant van de straat. Ze lopen achter elkaar aan. 1 Trekt aan de ander z’n jas. De ander maakt een gebaar van je begrijpt ’t niet. & Kwaad. Ik heb nog veel handel. Dat allemaal in 1 blik.
Ik denk: rot op.
Ze komen nog een keer voorbij. Ik heb geen klanten ditmaal. Ik sta uit te rusten van te weinig slaap. Als ik ze hoor aankomen, ga ik in de deuropening staan. Dan kan ik ze laten weten dat ’t afgelopen moet zijn.
Maar ze lopen door. Te snel & te weinig erg van de irritatie van andere mensen op straat. Ze gaan weer naar de overkant.
Nog 1 keer, denk ik, & ik grijp ze bij hun kladden. Ondertussen rent de 1 achter de ander aan. Paniek. Waarschijnlijk ½ bedrogen.
Goed dat ik er niet naast sta. Voor allebei goed.
Zeker voor mij, besef ik me een minuut later. Je weet niet wat er kan gebeuren.

Ik praat met Rufus & Sigrid. Over van alles. Ik kan over van alles praten, want ’t werk is voorbij & ’t bier loopt gestaag m’n lichaam in.
‘1 Keer was ik heel kwaad op Sigrid,’ vertelt Rufus.
‘Waarom?’ vraag ik, terwijl ik de vragende blik naar Sigrid kijk.
‘Ik moest wegblijven,’ zegt Sigrid.
‘Ja,’ zegt Rufus, ‘we hadden afgesproken dat zij niet zou komen.’
‘Oja,’ zeg ik begrijpend, want ik begrijp op dit moment alles.
‘Ja, nee, ja, echt,’ zegt Rufus, zoals slechts een mens z’n eigen twijfel kan weergeven in 1 zin, ‘Ik had haar gezegd dat ze niet moest komen. & Toen kwam ze toch. Hier. Toen heb ik haar weggestuurd. Alle mensen keken.’
‘Stond ik achter de bar?’ vraag ik.
‘Ja,’ zeggen Rufus & Sigrid tegelijk.
‘Maar ’t was heel druk,’ vult Rufus aan.
‘’t Maakte best wel veel lawaai,’ zegt Sigrid, ‘er waren mensen die Rufus weg wilden slepen.’
‘Ik heb er niks van gemerkt,’ zeg ik.
‘’t Was druk,’ herhalen ze.
‘Maar goed ook voor Rufus,’ zeg ik, ‘want die had nooit meer teruggekomen.’
‘Nee, dan had ik van jou vast niet meer terug mogen komen.’
‘Want dan reageer ik impulsief. Dan was Rufus niet meer welkom geweest.’
‘Ja, maar goed ook dat je niks door had. Want jij doet zoiets.’

Zijperspace bestaat uit louter hypotheses.

tapje

‘Ik zal je even laten zien waar de drank & ’t eten staat,’ zegt Josje.
Ze neemt me mee naar de keuken. Opeens is ze veel kleiner, met al die visite om haar heen. Grote mannen heeft ze uitgenodigd. Ze lijkt nu in haar chique jurk voor me uit te dribbelen.
‘Goed zo,’ zeg ik, ‘dan ben ik niet van jou afhankelijk.’
In de keuken heeft ze een tapje staan. Een Heinekentap.
‘Ik hoop dat je ’t niet erg vindt,’ zegt ze verontschuldigend tegen mij.
‘Nee, hoor. Ik hoef niet altijd kwaliteitsbier te drinken. Op een feest heb je ’t toch niet door.’
Ik bekijk ’t tapje. Neemt niet te veel ruimte in, zie ik, & de fustjes zijn ook niet te groot.
‘Je hoefde geen water toe te voegen?’ vraag ik.
‘Nee?’
Josje kijkt alsof ze daar nog nooit van gehoord heeft.
‘Wij verhuren nl tapjes waarbij je dat wel moet doen. Dat scheelt, want dan is ’t tapje niet zo zwaar als je ’t moet vervoeren.’
Ik voel hoe zwaar de tap is. Ik krijg ‘m niet opgetild.
‘Ik denk dat-ie ongeveer 40 kilo weegt,’ zegt Josje.
‘& Die heb jij helemaal naar boven moeten tillen?’
‘Ja, ’t ging wel, hoor. Gewoon tree voor tree.’

Er staat een man naast de tap als ik een biertje voor mezelf wil tappen.
‘Misschien moeten we Josje halen,’ zegt-ie tegen haar moeder, die bij de aanrecht wat glazen staat schoon te maken.
Hij heeft een leeg glas in z’n hand. Alleen wat schuim zit er onderin.
‘Is ’t fust leeg?’ vraag ik.
‘Ja. We moeten even wachten.’
‘Oh, dan vervang ik ‘m wel. ’t Is m’n vak tenslotte.’
Terwijl ik bezig ben, komt er een andere vrouw de keuken binnen.
‘Zo, & hoe ken jij Josje?’ vraagt ze onmiddellijk aan de man die op z’n bier staat te wachten.
‘Waarom wil jij dat weten?’ is zijn wedervraag.
‘Gewoon, ik ken hier niemand. & Ik wil wel ‘ns weten hoe ze andere mensen heeft leren kennen. Waar kom je bijvoorbeeld vandaan?’
‘Uit Utrecht.’
‘Dan kan je toch meteen wat meer vertellen? Nu krijg ik totaal geen informatie.’
‘Maar je hebt toch de informatie waar je om vroeg?’
‘Hoe kwam je haar tegen.’
‘Op straat.’
‘Met jou schiet ik ook niks op.’
Ik heb mezelf ondertussen een pilsje getapt uit ’t nieuwe fust.
‘Jullie kunnen tappen, hoor,’ zeg ik tegen de 2 & verlaat de conversatie.

‘’t Nadeel van die kleine glaasjes is dat je zo vaak naar de keuken moet,’ zegt de jongen tegen me.
Een oud klasgenoot van haar, had Josje me verteld.
‘Dan leer je onderweg tenminste veel mensen kennen,’ zeg ik.
‘Da’s waar,’ zegt-ie, om vervolgens met een vol glas de keuken te verlaten.
Er staat nog een stel in de keuken. De jongen legt aan z’n vriendin uit hoe ze moet tappen. Zij probeert z’n adviezen op te volgen & krijgt slechts schuim. Ik neem de tap over. Ik laat ’t bier langzaam in m’n glas stromen.
‘Wat je vooral niet moet doen is je glas bij ’t tuitje van de tap blijven houden. Zodat-ie op een gegeven moment ondergedompeld wordt in ’t bier.’
‘Ach, echt kwaad kan ’t niet,’ zeg ik. ‘’t Is alleen dat door slecht gespoelde glazen de meeste ziektes overgebracht worden.’
Ik pak ondertussen ’t mislukte glas.
‘Zal ik een nieuw biertje tappen?’ vraag ik.
Ik geef ’t meisje ’t nieuwe glas bier. Schenk mezelf wat bij met ’t schuim uit ’t andere glas.
‘Dat moet je dus nooit doen,’ zegt de jongen weer.
‘Nee, dat wil jij niet, hè?’ zegt z’n vriendin.
‘Daar is toch niets mis mee,’ zeg ik.
‘Jawel,’ zegt hij, ‘dan gaat ’t gas uit ’t ene glas zich vermengen met ’t bier in ’t andere glas.’
‘& Enige gas dat in ’t bier zit is koolzuurgas. In allebei de glazen.’
‘& Dat is niet goed.’
‘Onzin.’
‘Da’s helemaal geen onzin.’
‘Sorry, ik weet toevallig wel waar ik over praat. Ik zit nl in ’t bier.’
’t Is er uit voor ik ’t door heb. Ik ga een beetje etaleren dat ik er verstand van heb. Maar ik kan mezelf al niet meer stoppen.
‘& Ik heb ook jaren in ’t bier gezeten,’ zegt de jongen.
Ik was er al bang voor. Schamper lach ik. Ik kan niet tegen onuitroeibare bierverhalen die de wereld ingebracht zijn door mensen met een dikke duim. Ik hou m’n mond. Neem een slok van m’n bier. Ik schenk nog even wat uit ’t mislukte glas bij om weer een vol glas te hebben. Dan keer ik me uit de keuken.
‘Tsja,’ verzucht ik, ‘ik werk per ongeluk in een brouwerij & een bierwinkel. Dan is ’t vaak zo dat andere mensen meer verstand van bier hebben dan ik.’

We zouden vaker niet moeten luisteren in Zijperspace.

homme

Homme Piest blijkt overleden. ’t Werd me vannacht via een i-meeltje meegedeeld. Of ik ’t wist? Staat op de reunie-site van onze middelbare school ‘t Joco.
& Via de reunie-site kom ik op een site geheel gewijd aan Homme. Vol met gedichten. Met ook nog foto’s. & Op een andere plek zelfs z’n stem.
‘Ken jij Homme nog?’ was me vannacht ook nog gevraagd.
‘Ja,’ antwoordde ik, ‘ik kende ‘m vrij goed.’
Maar toen moest ik mezelf corrigeren. Want hoelang had ik Homme goed gekend? Alleen de padvinderij misschien, maar op school was hij inmiddels een kennis van toen tussen een massa van onbekenden, een 20-tal klasgenoten & een enkele vriend.

Homme had een hoofd waar meer hersens in zaten dan dat er vlees zat. ’t Kostte moeite om voor hem een passende welpenpet of padvindersbaret te vinden. Ze pasten moeilijk. Je wist ook meteen dat je de verkeerde te pakken had als je per ongeluk die van hem op je hoofd probeerde.
Schuchter bewoog-ie zich over straat, z’n schouders iets naar voren, korte pasjes, met z’n handen hangend langs z’n lichaam. Hij lachte een grijns, waarbij z’n ogen twinkelden. Die stonden zowiezo iets meer naar buiten dan bij anderen. Hij was mager & klein, z’n schooltas was ‘m altijd te groot. Maar dat kon er ook aan liggen dat hij meer naar school nam dan de andere joconezen. Hij sleepte z’n tas voort, achter z’n rug, met 2 armen omklemd.

Meer wist ik niet. Hoewel ik veel had meegemaakt met hem op de padvinderij. We hadden samen leren knopen, waarschijnlijk had hij me er enkele geleerd, kamperen, kaarten lezen, vlotten bouwen, koken, vliegeren & vast & zeker nog wel veel meer. Maar de anekdotes wilden zich niet vormen in m’n hoofd.

Hij is al 3 jaar dood. Op 1 januari 2000 overleden.
Hij is al veel langer uit m’n leven. Waarschijnlijk heb ik ‘m 20 jaar niet gezien.
Vol verbazing bekeek ik de foto’s op z’n in memoriam-site. Een volwassen jongeman. Met nog steeds die spitse kin, hangend onder die grote hersenpan. Die laatste is echter weggestopt onder een bos met haar, weelderiger dan ik me vroeger ooit had kunnen voorstellen bij hem. Hij was iemand die vroeg kaal had moeten worden, zei mijn herinnering.
Ik hoor z’n stem als hij op z’n site een gedicht voorleest. Ik luister niet, of alleen naar z’n stem.
Ik probeer te herkennen wat ik vroeger van ‘m dacht. Een einzelgänger, een eenzame jongen, gepest, weggetrokken, eigenwijs, intelligent.
& Ik zie ‘m op foto’s in kleren waar ik geen rekening mee had gehouden. Onbewust had ik gedacht dat alles ‘tzelfde zou blijven. Dat niets verandert, terwijl ik eventjes m’n leven richting ouderdom doormaak. Maar hij blijkt ook ouder te zijn geworden, keuzes te hebben kunnen maken, daarbij passende kleren te hebben gevonden, te zijn veranderd, gedichten te hebben geschreven, dood te zijn gegaan.
Ik probeer ‘m z’n stem te herinneren, zoals ik ’t nog ervaren heb. Van toen wij 12 jaar waren. Van toen hij ’t sarcasme al had uitgevonden, lang voordat ik die techniek van wereldbeschouwing doorkreeg. Ik zie ‘m voorover buigen, z’n hand lichtjes voor de mond, waarbij hij verhaalt van een grappige gebeurtenis, voorzien van cynisch commentaar. Maar ik hoor ‘m niet.
& Ik wist niet dat hij van schrijven hield.

Maar al die jaren schreef hij, de jaren dat-ie geen deel uitmaakte van Zijperspace.

servetjes

Ik bestel altijd ‘tzelfde. Meestal bestel ik nogeneens, de jongen weet al wat ik wil hebben. Dan loop ik binnen, m’n fiets heb ik nog net op slot gezet vlak voor de deur, plaats me voor de toonbank, buig m’n hoofd een beetje voorover, zogenaamd om te kijken of de picanto er nog lekker bijligt, ik knik & hij zegt: ‘Weer ’t zelfde?’
‘Ja, doe maar,’ zeg ik.
Hij reikt naar de picanto, gooit de patat er in, ik haal een 10tje tevoorschijn, we rekenen af & ik kan daardoor met een muntje m’n bamischijf uit de muur trekken.
Soms vraagt-ie: ‘Ketchup?’
‘Ja, altijd ketchup.’
Onze conversaties bereiken aldus ongekende hoogtes rond ’t moment dat ik de 1e hap bamischijf in m’n mond stop. Die moet zo snel mogelijk op, want tijdens ’t wachten moet ik nog een spelletje spelen op de Photoplay. De 50 eurocent wisselgeld die ik in m’n hand gedrukt heb gekregen, heb ik daarvoor gereserveerd, de rest verdwijnt in m’n portemonnee.
Achter me hoor ik ’t borrelen van ’t frituurvet, de eventuele andere klanten hun bestellingen meedelen aan de jongen, de muur een paar keer opengetrokken worden. Naast me staat altijd wel iemand zinloos geld te gooien in ’t telefoontoestel. ’t Komt zelden voor dat iemand met dat apparaat direct contact krijgt. Buiten raast ’t verkeer voorbij, stappen mensen in de tram.
Als ik klaar ben met m’n spel duurt ’t meestal niet lang meer voordat m’n patat & picanto geserveerd kunnen worden. In de daarbij horende snackbarzakken. Ik haal m’n fiets alvast van slot, zodat ik meteen weg kan rijden. De laatste minuten wachten kan ik de fiets in de gaten houden. Ik heb geen aandacht meer voor ’t spel. Ik krijg m’n tas aangereikt, ik zeg gedag, hij wenst me een prettige avond, ik hem ook, tot de volgende keer, & eet smakelijk bovendien, allemaal voor dezelfde prijs, zelfs de brede glimlach. Ik stap op m’n fiets. Snel. M’n patat mag niet te veel afkoelen.
Thuisgekomen merk ik altijd de overbodige vorkjes op. Ik laat ze in de tas zitten, die vanaf ’t moment dat ik ga zitten als vuilniszak dienst gaat doen. Alles dat weg kan beland er in. Met m’n benen onder me gekruist neem ik plaats op m’n bank, de tv aan, zo min mogelijk lichten, kachel aan, maar de gordijnen nog open. Kost te veel tijd. Eten mag niet koud. Sambal erbij. Rust. Behalve in ’t eten.
& Uiteindelijk ben ik ‘m dankbaar, de jongen. Ik eet, denk ondertussen aan de glimlach, z’n petje dat net niet scheef staat, z’n snelheid, waardoor ik niet kan zien wat hij doet, wanneer & op welke volgorde, maar altijd op tijd, & besluit dat ’t toch wel prettig is dat-ie er zoveel servetjes bij heeft gestopt. Ik gebruik ze tegenwoordig allebei. Gewoon, omdat ik ’t zo aardig vind dat-ie ’t doet. Dat ik ze niet ongebruikt kan laten daarom.

We zouden inmiddels niet meer durven in Zijperspace.

columbine (dl 3)

Nou kan ik wel 2 stukjes schrijven over hoe ik op zoek ben naar de film Bowling for Columbine, maar ik vind ’t niet helemaal netjes van mezelf als ik daar niet bij vertel dat ’t nodig is dat zoveel mogelijk mensen die film moeten gaan zien. Zeker niet nadat ik ‘m uiteindelijk zelf heb bekeken. Thuis in m’n luie stoel, hangend voor de comp. Mbv ’t programma Divx.
Tuurlijk heeft ’t minder zin dat wij de film zien, ‘wij’, mensen in Europa, ‘wij’, mensen die mijn stukjes lezen, in vergelijking met ‘zij’, mensen die daar in de VS zitten. Ik ga er vooralsnog van uit dat ‘wij’ mensen intelligent genoeg zijn om de boodschap niet nodig te hebben, we gebruiken hier minder geweld, we doden hier minder mensen, Nederland is geen wereldmacht. Maar ’t zou evengoed een goede zaak zijn als men toch moeite deed de film te gaan zien. Ik heb er 2 dagen over gedaan om ‘m uiteindelijk te kunnen aanschouwen, ik heb er onnozele ‘avontuurtjes’ door beleefd, & over die wederwaardigheden heb ik onnozele stukjes geschreven. ’t Wordt tijd dat meer mensen dat doen.
Ik zet zodirect Kazaa aan. Ik laat de comp aan, ik laat de internet verbinding intact, terwijl ik ondertussen aan ’t werk ben. De komende tijd is mijn comp beschikbaar om stukken Columbine weg te halen. ’t Is geen groots gebaar, men zal vanwege mijn adsl-verbinding ’t niet razendsnel bij me weg kunnen trekken, ’t is geen grootse film, maar de film is ’t wel waard. Meer mensen zouden de film moeten zien. ’t Zou kunnen helpen tegen ’t niet nadenken. Da’s een begin.

Gaan we ons daarna wijden aan andere zinnige stukjes in Zijperspace.

columbine (dl 2)

Gisteren reeds, ik kwam net uit de voorstelling van The Matrix, Reloaded, dacht ik: ik moet Columbine misschien maar ‘ns op video gaan huren. Ik ben echter niet onmiddellijk richting videotheek getogen, om zodoende de daad bij ’t woord te voegen. Ik vond dat ik nog wel genoeg andere dingen te doen had. Maar toen ik 1maal in een kroeg gezeten was, gelegen dicht bij 1 van de filialen van Amsterdam Movie Centre, kreeg ik trek. M’n dorst had ik gelest, m’n behoefte er uit te gaan, uithuizig te zijn, was ook bevredigd; nu was ’t tijd om iets voor de avond te verzinnen. ’t Was tenslotte weekend, ’t was tijd om mezelf te vermaken, te ontspannen, bezig te houden, zogezegd. Dat kon ook anders dan door alleen maar alcoholische versnaperingen verorberen.
Maar de film die ik zocht was er niet. Uit hoge nood een andere band meegenomen. Iets luchtigs, iets om me mee te vermaken, iets om de gedachten te verzetten.

Vandaag, ’t was rond 13.00 uur, vertrok ik richting Tuschinski. Cinema.nl had mij gemeld dat Columbine om 13.20 uur zou draaien vandaag. Ik leg veel vertrouwen in Cinema.nl. Ik geloof zowiezo bijna alles wat men mij vertelt. Men kan mij veel wijsmaken. Dat beschouw ik als een goede eigenschap.
De dame aan de kassa wist van niets. Ook al had ik er een kwartier voor in de rij gestaan, de film draaide niet. Dat was ook iets waar ik geen rekening mee gehouden had: een rij. & Regen. Ik vind regen niet erg, ik vind ’t zelfs bij tijd & wijle aangenaam. Maar staande in de rij voor de film die reeds begonnen moet zijn, dan kan ’t mij niet bekoren.
Achteraf bleek ’t nog minder te genieten zijn geweest, want de film draaide dus niet. Onvertogen keerde ik terug naar m’n fiets, die ik in gezelschap van enkele soortgenoten met uitzicht op de Amstel had gezet. Ik nam nat plaats op m’n fiets. Niet vanwege de regen, die was alleen maar chagrijn verwekkend bezig geweest. Vooral door ’t haasten richting Tuschinski was mijn gelaat gehuld in vocht. Een kwartier rusten in de rij mocht dat niet doen vervluchtigen.

Ik besloot nog een visite aan de videotheek te wagen. Ik moest tenslotte nog een band inleveren. Nu zou ik echter ook zo dapper te zijn ’t te gaan vragen.
‘Geachte mevrouw (eventueel ‘meneer), zou u zo vriendelijk willen zijn mij op de hoogte te stellen van ’t al dan niet aanwezig zijn, ’t wellicht in ’t bezit hebben van een band door ’t bedrijf waar u hand & spandiensten aan verleend, waarschijnlijk tegen een redelijke vergoeding, waarbij ik geenszins nieuwsgierig ben naar de hoogte van ’t corresponderend bedrag waarmee uw broodheer u beloont, met de naam Bowling for Columbine? Mocht u deze vraag niet in ’t geheel kunnen bevatten, wil ik ’t wel simpeler stellen: heeft u een band met voornoemde titel op de voorkant, & geregisseerd, zoals dat zo mooi heet, maar ’t zou kunnen zijn dat de heer wel meer dan dat alleen heeft bewerkstelligd met als doel ’t realiseren van ’t finale product, zijnde de film reeds genoemd, door Michael Moore? Heeft u die?’
De winkel bleek dicht. In de tijd dat ik mijn dagen nog doorbracht met pretenderen dat ik film & tv-wetenschap studeerde, ging de winkel niet later open dan klokslag 12, maar in deze tijd, de tijd dat mensen niet meer naar bioscopen kunnen vóór noen, blijken videotheken hun deuren gesloten te houden tot aan ’t uur 2 in de middag.

Ik besloot naar de bieb te gaan. Ik moest m’n tijd door zien te brengen tot 2 uur.
Onderweg bedacht ik me dat men ook in bibliotheken videobanden te huur heeft. & Dat wel voor een lager tarief, tevens een langere periode, dan de commerciële videotheken gewend zijn te doen.
Zo kwam ik er achter dat ik nog een hele lading films te gaan heb. Ik heb veel gemist in de jaren van onthouding, de jaren dat ik af moest kicken van de gewoonte hele dagen voor de tv te hangen, dan wel me in ’t donker van de bioscoopzaal te begeven. De bibliotheek aan de Prinsengracht illustreert dat, & dat nog wel dmv een heel bescheiden collectie (die van mij is groter, ik kan ’t niet nalaten dat even te benadrukken, dan wel in ieder geval groter dan op dat moment in de kasten op de 4e verdieping stonden). Ik heb meteen maar, om mezelf van dit feit te doen doordringen 3 banden meegenomen.

Overigens las ik vanochtend dat mensen die lezen ’t visuele gedeelte van hun hersenen uitschakelen. Mensen met dyslexie hebben daar moeite mee. Ik vroeg me af hoe ’t toch kan dat ik als een bezetene films kan kijken, als wel als een geschifte boeken kan verslinden. Roepen die verschillende ervaringen ook niet verschillende belevingen op?

Thuisgekomen bleek de oplossing voor ’t bekijken van Columbine binnen te zijn. Ik heb gelijk gecontroleerd of ’t werkte.
’t Werkte.
Maar ik was moe van de jacht naar beeldmateriaal. Ik ben in de tuin een boek gaan lezen. Ik dronk er een biertje bij. Voordat ik ging zitten heb ik echter 1st de tuin gecontroleerd op slakken. Die moeten zich nergens mee bemoeien. Volgende keer zijn zij weer.

We moeten overal onze tijd voor nemen in Zijperspace.

columbine

Ik wilde Bowling for Columbine (vanaf nu kortweg: Columbine) wel ‘ns een keertje zien. M’n nieuwsgierigheid was reeds lang geleden geprikkeld, maar ik kwam er steeds niet toe de bioscoop er voor te gaan bezoeken. Enkele maanden geleden heb ik met Rachel op ’t punt gestaan erheen te gaan, maar we prefereerden uiteindelijk een film met een strekking die minder met geweld, politiek & opinies te maken had. We hebben ons vermaakt, zeker, maar de spijt bleef dat ik Columbine niet in m’n kijkrepertoire had zitten.
Gister ging ik naar The Matrix, Reloaded. Moest & zou ik zien. Zo snel mogelijk. Tuurlijk had ik ook wel naar Columbine kunnen gaan, maar die begon pas om 13.20 uur. Ik ga ’t liefst naar de vroegste film. Ligt aan m’n impulsiviteit, m’n behoefte me veel te bewegen, ook al zit ik, & ’t gevoel te willen hebben dat zo min mogelijk er last van hebben. Maar tevens m’n dwangmatigheid. Ik besluit naar een film te gaan & van dat idee ben ik niet meer af te brengen. Ik had ’t afgelopen vrijdag besloten & t/m gister bleef dat idee op die manier in m’n hoofd zitten. Ook al bleek Pathé de prijzen van recente films verhoogd tot maar liefst € 9.,50.
Dat brengt een mens aan ’t twijfelen. Zeker een persoon als ik, met een krappe portemonnee, een gebod richting zelf toch zo min mogelijk geld uit te geven, voor de duur van minstens 2 maanden, & slechts geld te besteden aan de allernoodzakelijkste luxe-goederen. Zoals daar is The Matrix, Reloaded. Maar dan wel betaalbaar.
Ik was ook zeker uit de rij gestapt als er niet achter mij, een man & een vrouw ontwaardde ik door sluiks met m’n ooghoeken waar te nemen bij een lichte draai die kant op, steen & been werd geklaagd.
‘Zo!’ kwam mij ter oor. ‘Die durven! Negen Euro Vijftig! Ze denken ook dat ze alles kunnen maken!’
Met 4 uitroeptekens & 6 hoofdletters sprak de man ’t uit. Ik wilde me niet meer laten kennen. Zeker niet tegenover mensen die klagen & dan toch gaan. Heel vervelend als juist die mensen achter je staan.
Bovendien zou ’t nog 1½ uur duren voordat Columbine in Tuschinski zou beginnen. Ook een goed excuus, bedacht ik me. Ik zou niet weten hoe ik me gedurende 1½ uur in hartje Amsterdam zou moeten vermaken. Ik ben geen toerist, laat staan provinciaal.

’s Avonds laat, ik had de dag er op zitten, inclusief ’t bekijken van The Matrix, Reloaded, koppijn, maaltijden, bier & enkele hoofdstukken van De Movo Tapes; ’s avonds laat besloot ik dat ik net zo goed Columbine kon downloaden. Ik heb tenslotte een comp & internet tot mijn beschikking. Stom dat ik daar niet eerder aan had gedacht. & Hoewel ik altijd de ondertitels lees bij films, ook al is ’t in helder & sprankelend engels, zweeds, frans, duits of fries, bedacht ik dat ’t ontbreken ervan toch geen enkel probleem voor mij moest betekenen.
Downloaden dus. (Ze hebben ondertussen een nederlands woord uitgevonden voor spam: plaagpost, maar ’t zou toch eens tijd worden dat een vindingrijk taalpurist zich zou buigen over ’t woordje downloaden; ik ben wars van purisme, maar heb wel een hekel aan dat engelstalig woord, & binnenhalen dekt de lading niet.)

Ik ben gek van getalletjes. Bedacht ik me vannacht weer ‘ns. Ik werd er akelig mee geconfronteerd. Ik bleef kijken naar ’t scherm. Naar ’t tellertje op ’t scherm dus. Naar meerdere tellertjes op ’t scherm eigenlijk. Ik zat mee te tellen, ik berekende percentages, moedigde mede-Kazaagebruikers aan vooral niet offline te gaan & zo snel mogelijk ’t eind van ’t tabelletje te halen, ik rekende uit hoelang ’t minstens nog zou duren, ik vermoedde hoe vroeg ’t misschien wel klaar zou zijn, & leerde ondertussen ’t getal uit m’n hoofd dat stond voor de hoeveelheid bytes dat binnengehaald moest worden: 717236 Kb.
De conclusie van al de getalletjes die ik in m’n hoofd kreeg, geholpen daarbij door de overzichtelijke statistieken die Kazaa zelf me voorschotelde, van alle gegevens die door m’n hoofd dwarrelden, combinaties probeerden te maken, hun eigen, weliswaar kortstondige, leven in m’n kop gingen leiden, was dat ik des ochtends me zelf kon trakteren op een film bij ontbijt.
Ware ’t niet dat m’n screensaver roet in ’t eten gooide.
Maar ik was in ieder geval al halfweg. Gedurende m’n ontbijt heb ik weer kunnen genieten van verder lopende balkjes, een uitdijend universum (Columbine in z’n geheel op mijn comp, dat is), prognoses, teleurstellingen, herboren hoop & de uiteindelijke bevrediging toen ’t programma aan gaf dat alles binnen was. Ik nam terstond de laatste hap van m’n boterham met zelfgemaakte tapenade.

Bleek alleen dat ik geen decompressieprogramma op m’n comp had. Dat gaf ’t programma tenminste aan dat de film vervolgens had moeten afspelen. ’t Enige dat ik mezelf kon voorschotelen was ’t geluid. Geen probleem, zoals reeds gemeld, zonder ondertitels kan ik gerust de engelse taal volgen, maar ik had zo graag plaatjes erbij voorgeschoteld gekregen.

Goed. Om 13.20 uur dus. In Tuschinski. Nog iets minder dan 1½ uur te gaan.

Ik zit nu echter wel gezellig bij mezelf thuis in Zijperspace.

drrrrriiingggg

Bij mij klinkt de deurbel nooit, of in ieder geval zelden, dus ik beweeg me onmiddellijk verrast naar de deur. Een greintje huiver doet me onderweg nog twijfelen. ’t Illegaal in onderhuur wonen zit nog steeds in me, ik schrik een beetje terug. Tegelijkertijd vrees ik de Jehova’s getuigen: hoe moet ik zo snel mogelijk van ze af komen & de avond weer in ’t teken van mezelf krijgen?
Lopend door de gang bedenk ik me ook voor de zoveelste keer dat ik de lamp niet vervangen heb. Te lui om een tafel & een trap de gang in te schuiven. Te lui om een geschikte lamp te zoeken. Te lui. Ik moet me bij de voordeur maar even excuseren voor ’t ontbreken van licht.
Misschien is ’t wel een vriendin. Vroeger, toen ze nog om de hoek woonde, kon Marlies ook plotseling voor de deur staan. Maar ze was wel de enige van m’n kennissen. Hooguit Roen kwam nog ‘ns aanwaaien, diep in de nacht, ik was toch tot laat wakker wist-ie, om wat videobanden te lenen. Had-ie wat te doen.
Of anders 1 van m’n buren. Iets niet meer in huis. Zoals dat vroeger in strips voorkwam. ’t Kopje suiker. Mijn buren zouden bij mij langs kunnen komen om te vragen of ik misschien nog wat bier overhad: plots visite & niets in huis. Kom ook wat drinken, gezellig, dan breng ik morgen je bier terug. Zo zou dat gaan. Ze weten dat ik altijd bier in huis heb. Vandaag nou net even wat minder, maar er is altijd een speciale noodvoorraad in de kelder. Heel duur, & eigenlijk alleen voor speciale gelegenheden, maar nood breekt wet.
Wie zou ’t zijn, daar aan de deur?

Er staan 3 jongens in ’t portaal. 2 Zijn kortgeschoren, stekeltjes, de 3e heeft oor tot tegen de oren. Niet langer. Korte jasjes. Zwart & blauw. New wave zou je zeggen, als ‘t 15 jaar geleden was.
De voorste brabbelt iets onverstaanbaars. Totaal onverwacht onverstaanbaars. Zou hij toch van de Jehova zijn? Herken ik de boodschap niet?
‘Sorry?’
Maar na de 2e zin weet ik dat ik ‘sorry’ met een engelse intonatie moet zeggen. Daarom verstond ik ’t niet meteen.
Hij brabbelt nog iets onverstaanbaars. Met ’t woordje ‘squatting’ er in. Dat woord ken ik. Gebruik ik vaak als ik op m’n werk een rondleiding moet geven.
‘Squatting?’ vraag ik. ‘What do you mean?’
‘Isn’t there a meeting here?’
Eindelijk een zin die ik in z’n geheel versta. ’t Zijn australiërs. Zoveel is duidelijk. 2 Van de australiërs, de achterste 2, schamen zich voor de vraag die gesteld wordt. Ook dat wordt me gewaar. Ze gniffelen, doen een stap terug, ’t portaal uit, & verdwijnen uit beeld, om de hoek.
‘A meeting?’
‘Yeah, there should be a squatmeeting here.’
& Dat dan bijna onverstaanbaar.
‘Can’t be.’
‘Is this a private house?’
Hij heeft ‘t geloof al verloren, ik kan ’t aan z’n lichaamstaal zien, maar maakt ’t geheel voor de vorm nog even af.
‘Yeah, this is private.’
Hij keert zich om, achter z’n vrienden aan.
‘I think you should be somewhere else,’ zeg ik nog even. ‘Good luck.’

Ik loop weer m’n kamer weer in. Wil weer gaan zitten. Maar besluit nog even in de voorkamer, achter de gordijnen, te gaan staan. Als een oud mannetje spied ik langs de gordijnen door ’t raam. Ik hoor de jongen die me aangesproken heeft nog wat zeggen. Ik probeer ze in ’t vizier te krijgen. Maar ik zie noch versta ze. Langzaam sterft ’t geluid van de jongens weg.
Ik loop naar de keuken. Zet ’t water weer aan. ’t Moet nog maar eens koken. ’t Is al te veel afgekoeld. Terwijl ’t weer naar de kook gaat, werp ik een blik op de regen die buiten de sfeer bepaalt. Lekker, denk ik, maar jammer voor die jongens.
Ik pak een theezakje. Met een grote mok thee zet ik me even later weer in m’n stoel.

Dat was een spannende avond in Zijperspace.

woongroep

‘Nou,’ zegt Ina, ‘ik heb zoiets: als Steven ’t huis uit is, mij niet perse meer nodig heeft, dan ga ik op m’n 55e lekker een woongroep in.’
‘Ah,’ zegt Linda, ‘dus jij denkt daar ook zo over?’
‘Ja, wat zou ik nou in m’n 1tje thuis gaan zitten? Zogauw ik de mogelijkheid heb, schrijf ik me in. & Dan zal ik wel door een ballotagecommissie moeten, maar dat vind ik allemaal prima. Ik zie wel of ik er in gestemd word. Ik vind dat ik dan toch net zo goed ’t gezelschap kan zoeken van andere mensen. ’t Enige wat je moet doen is af & toe je opgang boenen, maar dat ook alleen als je er toe in staat bent. Als je mee wil eten, dan kan ‘t, maar je kan ook je eigen eten blijven klaarmaken. Je kan je aanpassen aan datgene wat ze organiseren, maar ’t hoeft niet.’
‘Maar dan wil je dus de stad uit?’
‘Nee, hoor. Een vriendin van me, die zit hier op de Marnixkade. Als je er uit wil, dan ben je zo in de stad, & ertegenover ligt een zwembad. Je doet je raam open & je kan autootjes voorbij zien rijden, dus je zit midden in de wereld. Kijk, die mensen zijn nog zo zelfstandig dat ze elke dag kunnen beslissen of ze een borrel willen gaan drinken in een café of dat ze een filmpje willen pakken. Dat wil ik straks ook. Daar langzaam oud worden lijkt me wel wat. & Je hebt altijd mensen om je heen, terwijl je toch je eigen opgang hebt.’
‘Wie weet komt een mens nog iemand tegen daar.’
‘Ja, dat kan toch ook. Dat zal wel niet gebeuren, maar je hebt in ieder geval contact met iedereen.’
‘Zo dacht m’n vader er in ieder geval over. M’n moeder was overleden & op z’n 80e kwam-ie een andere vrouw tegen. “Ja, wat moet ik dan?” zei hij. “Ik kan toch ook niet bij de pakken neerzitten?” & Elk jaar gaat-ie naar Spanje. Zolang ’t gaat, moet-ie ervan profiteren, vindt-ie.’
‘Ik ken een vrouwtje, ik ga er regelmatig een uurtje langs, ze is 93, die is nog hartstikke bij. Alleen haar lichaam wil niet. Ze zegt: “Ik weet niet waar ik ’t nog voor doe. Ik weet alles, maar m’n lichaam is ’t daar niet mee eens.” Ze heeft kleinkinderen & acherkleinkinderen, maar die zijn allemaal al geboren. Op dit moment staat er geen geboorte op stapel dus heeft ze niets meer om naar uit te kijken. Dan zegt ze: “Ik kan wel blijven leven, maar ik heb alles al meegemaakt, kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen. Ik weet niet waar ik ’t nog voor moet doen.” & Echt: als ik langskom, dan weet ze alles, dan moet ze een foto van Steven zien & zegt ze dat-ie toch wel gegroeid is sinds de laatste keer. Maar eigenlijk wil ze niet meer.’
‘Je zou ook de mogelijkheid moeten hebben er uit te stappen als je wil.’
‘Nou, ik heb ’t tegen Steven gezegd hoor. Als ik er geen zin meer in heb, dan moet ’t afgelopen zijn. Maar goed, 1st ga ik straks naar een woongroep. Dat lijkt me wel wat: langzaam ouder worden in zo’n woongroep.’
‘Ha,’ bemoei ik me er mee, ‘nog 16 jaar & dan mag ik ook naar een woongroep.’
‘Ik zal 1st nog maar even eten klaar gaan maken voor m’n jongen,’ zegt Ina. ‘Aju.’
Ze pakt haar tas op & gaat ervandoor. Ik reken nog even uit wanneer ik me aan moet gaan melden om bijtijds verzekerd te zijn van een plaats op de Marnixstraat, of dat ik toch liever dan op ’t platteland wil wonen.

We zijn nog niet voorbereid op dat wat komen gaat in Zijperspace.