glazen

‘Sorry,’ roep ik de jongen na, ‘’t is niet de bedoeling dat je aan de achterkant van ’t gebouw gaat zitten. Als je ons bier wilt drinken dan kan je voor de brouwerij, aan de waterkant of op ’t terras gaan zitten. Niet ergens anders.’
Ik zag ‘m nog net wegglippen op ’t moment dat ik begon met glazen halen. Met 2 volle glazen. Ik haastte me achter ‘m aan.
‘Ah, kan ’t echt niet?’
‘Nee, sorry. Er komen zo ontzettend veel mensen dat we ’t overzicht beginnen te verliezen.’
‘Maar ik heb slecht nieuws vandaag gehad. Ik wilde even op een rustig plekje ergens gaan praten.’
‘Dat snap ik best. Ik vind ’t vervelend voor je, maar ik wil toch niet dat je daar gaat zitten. We hebben ruimte zat om ergens anders rustig te zitten.’
Hij knikt iets van oké. Ik ga verder met m’n rondje glazen halen.

We zijn klaar met schoonmaken. Voor de deur hebben we 2 stoelen neergezet. 2 Glazen bier erbij & we kunnen zelf nog even genieten.
‘Daar schijnt nog de zon,’ wijst Peet naar ‘t terras.
‘Ik ben daar wel ‘ns gaan zitten na afloop van ‘t werk. Met Mar & Sas, geloof ik. Maar binnen 5 minuten vonden we ’t toch niets. Zaten we toch weer voor de deur.’
We praten nog een beetje na. Dat ’t uiteindelijk toch wel druk was. Met vlagen. Over hoeveel glazen er nu weer gejat zijn.
‘Toch wel grappig, hè, die brief?’ zegt Peet.
Een klant is weggestuurd omdat-ie 5 glazen in z’n tas had. Kwam al jaren, maar hoeft nu niet meer terug te komen. Hij heeft een brief gestuurd waarin hij z’n spijt betuigt & vraagt of we ‘m misschien weer kunnen toelaten. Voorlopig zonder resultaat.
‘We zouden die brief op kunnen hangen,’ zeg ik. ‘Dan denken mensen wel een 2e keer na voordat ze onze glazen jatten.’
‘Ik weet dus helemaal niet wie hij is,’ zegt Peet.
‘Hij kwam hier elke week. Anton, heet-ie. Met een groepje mannen van ong dezelfde leeftijd. Ach, je kent ‘m vast wel.’
Maar onze aandacht wordt afgeleid door een stelletje dat van ’t terras afkomt. De jongen haalt z’n fiets van slot. ’t Meisje staat ernaast, met een volgeladen tas van Albert Heijn. Ze praten. Ons gesprek stokt.
‘Hé,’ zeg ik op een gegeven moment, ‘hoor jij dat ook?’
‘Ja,’ zegt Peet.
Maar we blijven zitten. We kijken hoe ’t stel afscheid van elkaar neemt. De jongen blijkt degene te zijn die eerder op de dag achter ’t gebouw wilde gaan zitten. Hij is nog steeds met z’n slot bezig.
‘We moeten er eigenlijk wat van zeggen,’ zeg ik als ’t meisje naar de overkant loopt.
‘Loop dan naar ze toe.’
‘Nee, want straks heb ik ongelijk.’
& Toch doe ik ‘t.
‘Sorry,’ begin ik, terwijl ik achter ’t meisje aanloop, ‘mag ik je wat vragen?’
Ze keert zich om: ‘Ja, natuurlijk.’
‘Ik werk hier al jaren. & Daarom herken ik ’t geluid volgens mij uit 1000-en. Ik dacht dat uit jouw tas ’t geluid hoorde komen van enkele van onze glazen. Ze tikten tegen elkaar aan.’
’t Is vreemd te zien hoe snel een gezichtsuitdrukking kan veranderen. Geen blozen, maar opeens een uitdrukking van eerlijk & openhartig. De enige manier om er onderuit te komen, lijkt haar overlevingsstrategie in deze.

De detectoren werken in Zijperspace.

woning

M’n buren links hebben wat meer last van de flat achter ons. Bovendien een boom. Daardoor hebben ze pas na 10-en zon. Bij de buren rechts is er dieper in de tuin veel schaduw door de bomen van de achterburen. Mijn tuin ligt helemaal open. Vanaf 9 uur zon. Tot aan ½ 6. Ik geloof niet dat ik daar naar gekeken heb toen ik deze woning heb geaccepteerd. Maar stel dat ik ooit zal moeten verhuizen, dan zal mijn aandacht bij ’t uitkijken naar een volgende woning zeker op die voorwaarden gericht zijn.

Ik schreef me in op woningen waarbij voorrang gold voor mensen van boven de 55. Op advies van een ex van me. Zo was zij aan haar benedenwoning gekomen. In West. Binnen enkele maanden had ze die woning, toen ze 1maal begon te reageren op advertenties.
Ik had weinig hoop toen ik voorbij ’t Vondelpark een onpraktische woning kreeg aangeboden. Ik was nr 1. Een woning op 1-hoog, groot genoeg voor mij alleen, maar met een kachel in de achterkamer, zonder mogelijkheid om de voorkamer te verwarmen. De achterkamer was echter ingedeeld als doorloopruimte, niet als een woonkamer. De muren stonden te dicht bij elkaar. De kachel had in de voorkamer moeten staan.
Als alle aanbiedingen voor 55+ er zo uit zouden zien, dacht ik. Amsterdam is geen stad voor oudere mensen.

M’n ex had verteld dat ouderen geen zin hadden in oude woningen. Ze wilden volledig geïsoleerde appartementen. Liefst op 1-hoog. & Nieuwbouw. Begane grond was inbraakgevaarlijk, dachten ze, & koud bovendien. Door weinig zon & kou vanuit de grond.
’t Scheen overigens, vertelde m’n ex, dat je juist op 1-hoog ’t hoogste risico op inbraak hebt. Begane grond wordt relatief ’t minste ingebroken omdat die een eigen opgang heeft.

De volgende woning waarvoor ik uitgenodigd werd om te bezichtigen, kwam niemand opdagen. Een groepje van 10 man stond in de druilerige regen een ½ uur te wachten op iemand van Woningbouwvereniging ’t Oosten.

De keer daarop was ik nr 7. Ik was stipt op tijd. Maar binnen stond er al een vrouw met iemand van ’t Oosten te praten. Of er nog geïsoleerd ging worden. Waar de deuren waren. Of ’t asbest opgeruimd ging worden. De antwoorden waren niet bemoedigend, zag ik aan de uitdrukking op ’t gezicht van de vrouw.
Ze was over de 50. Iemand die voorrang had. Voor ‘t 1st dat ik zo iemand bij bezichtiging zag. Ze was nr 1. Kwam ‘t 1st in aanmerking om te beslissen.
Er was ook nog een jongere vrouw. Ze was 2 jaar jonger dan ik, schatte ik. Nr 8. Zij vond de woning prachtig. Vooral de tuin. Dat was de reden waarom ze er was. Ze wilde alleen maar een woning met een tuin. Daar reageerde ze op & anders niet. Ze wilde geen degradatie vanaf haar huidige woning.
‘Ik dacht dat er voorrang voor 55+ was,’ legde ik voor aan de dame van ’t Oosten.
‘Klopt. Er was al een groep uitgenodigd voor bezichtiging. Maar daar kwam 1 man van opdraven. Die vond ’t maar niks om z’n wachttijd van 30 jaar ervoor op te geven.’
Dus eigenlijk was ik nr 17.
De oudere vrouw was snel weg. Ze moest er nog even hard over nadenken, had ze gezegd.
‘Over 2 dagen moeten we ’t weten,’ zei mevrouw ’t Oosten, ‘dus je hebt de tijd.’
De jongere kon niet ophouden met kijken. Ze was gek van de woning.
‘Ah, ook nog een kelder!’ ontdekte ze bij ’t openen van een deur.
& De tuin vond ze fantastisch. Maar ’t zou wel weer niet haar woning worden.
‘Zou er nog iemand komen?’ vroegen we.
‘Dan is die persoon nu te laat,’ zei mevrouw ’t Oosten, ‘want ik ga nu weg.’
Tegelijk met ons. Ik had nog nooit zo lang een woning bekeken.

Ik belde een uur later ’t Oosten op om te zeggen dat ik de woning wilde accepteren. Dezelfde middag kreeg ik een telefoontje terug dat ik in aanmerking kwam.

Ik zit niet vaak in de zon. Ik ben geen zonaanbidder. Maar ’t is lekker voor de tuin. Veel variatie. & Ik kan altijd een parasol opzetten wil ik geen last van de hete zonnestralen hebben. Terwijl ’t heet is in de tuin, is ’t in huis de hele zomer door nog lekker koel. ’t Huis is ooit gebouwd met mijn persoon in ’t achterhoofd, denk ik wel ‘ns.

Zijperspace is als een pak op maat.

kaspar

Je kan ’t beter meteen vertellen. Dacht ik. Ik wist alleen niet zo goed op welk moment. ’t Is dan opeens een achterlijk onderwerp. Aandacht vragen. Negatief. Afhankelijk van ‘t tijdstip dat ‘t verteld wordt.
Maar ik heb ook mensen meegemaakt die doodgingen zonder dat ze verteld hadden wat er mankeerde. Stomme manier. Heb ik altijd al gevonden.
Dus toen iemand ’t had over ziek zijn, dat ze liever ziek was, maar niet ziek kon worden, kon ik net zo goed er op inhaken.
‘Ik ben wel ziek,’ zei ik. ‘Ik heb ’t net vanochtend gehoord.’
Ik heb tenslotte ’t titeltje aan m’n lichaam hangen. Dan kan ik ’t net zo goed zo noemen. Ook al voel ik me prima.
Voordeel was dat iedereen er stond. Op 3 collega’s na misschien.
‘Mogen we er grapjes over maken?’ vroeg Kaspar.
‘Jij wel. Zolang je maar door blijft gaan met m’n salaris te betalen.’
& Daarna gewoon door gaan met drinken. Ook al had de dokter gezegd dat m’n mate van drinken behoorlijk hoog lag. Waarop ik had gezegd dat ik dat wist.

Na 4 bier, na de stortbui bovendien, ben ik naar buiten gegaan. Op weg naar m’n fiets. Betaald, gedag gezegd.
Kaspar kwam achter me aan.
‘Voor de rest gaat alles gewoon ‘tzelfde?’ vroeg-ie.
‘Ja, hoor. Ik voel er voor de rest niet veel van. Behalve raar gevoel in m’n darmen. & Een zooitje zweet.’
Hij keek me aan. Met die ogen van ‘m. Rare vent om als werkgever te hebben, dacht ik. Maar hij bedoelt ’t tenminste goed.
‘O ja, & ’t kan zijn dat ik een beetje hyperactief ben daardoor. Wat dat betreft verandert er dus weinig.’
Ik lachte. Kaspar ook. Z’n mond wat scheef. Daar komt 1 van z’n opmerkingen aan, zag ik.
Een hand kwam op m’n schouder te liggen. Zachtjes.
‘Ton, je weet dat ik niet anders van je wil dan dat je hyper bent.’
& Ik kreeg een nauwelijks voelbaar zetje terwijl ik me met m’n fiets afzette.

Waardoor ik eerder terugkeerde in Zijperspace.

waarschijnlijk

Of ik angsten heb. & Of ik beweeglijk ben, dingen doe die eigenlijk niet hoeven. Hoe vaak ik zweet & hoe ik ervaar hitte ervaar. Of ik me verzwakt voel. Hoe de ontlasting is. & Hoe m’n dagelijks functioneren is.
Hoewel er 2 nullen tussen de antwoorden zitten scoor ik een totaal van 13. Mooie score, dacht ik erbij. Dat mag ik meesturen naar ’t AMC. Samen met een ingevulde vragenlijst. Dit ihkv een onderzoek naar de ziekte van Graves. Dat schijn ik onder de leden te hebben. Misschien ook niet, maar ’t is wel zeer waarschijnlijk.

Als alle ziektes zouden zijn zoals de ziekte van Graves, dan zou ik er minder moeite mee hebben. Met ziek worden, bedoel ik. Misschien dat ik doodgaan op de lange duur dan ook nog wel kan accepteren. Tot nu toe in ieder geval. Af & toe een opgeblazen buik. Wat darmen die knorren & krampen. Wat extra zweet. Een slanke verschijning.
Maar de dokter zei dat ’t wel de bedoeling was dat ik niet verder af zou vallen. Ze kon niet zeggen of ik na afdoende behandeling van de ziekte aan gewicht zou winnen. Daar had ik nl niet echt veel zin in. Ik voel me wel lekker bij die 65 kilo die haar assistente had gemeten.
Ik kijk nu naar beneden. Er valt een rimpeltje buik over de rand van m’n broek. Ik vind een rimpeltje wel sympathiek staan. Neemt niet te veel ruimte in beslag.
’t Betekent dat ik aan de medicijnen moet. Maar dat mag pas nadat ik een scan van m’n schildklier heb laten maken. Anders kunnen ze de afwijking niet waarnemen. Dan mag ik 1½ jaar lang dat medicijn slikken. Niet langer. Want dan moeten ze op zoek naar een andere methode. Dat gebeurt slechts zelden.

Opeens nemen ze me serieus. & Naarmate dat meer gebeurt lijk ik dat bij mezelf juist steeds minder te doen. Zijn de pijntjes er wel? Heb ik werkelijk datgene wat op div internetpagina’s wordt beschreven?
M’n huisarts belde me op. Ik was op de fiets onderweg naar Amsterdam Noord. Hij had ’t ziekenhuis even gebeld. Hoewel ik natuurlijk niet al te veel last had, dacht-ie toch dat ’t misschien wel verstandig zou zijn mij voorrang te geven. Maar hij had me niet kunnen verzekeren dat ik een afspraak op een vroegere datum zou krijgen. Hij belde me op met de mededeling dat ik de volgende ochtend om 11 uur op de interne poli van ’t OLVG kon komen. Vanochtend was dat.
‘Da’s snel,’ zei ik.
‘Ja, ik schrok er zelf ook wel van dat ’t zo snel kon opeens,’ zei hij.
Als je huisarts schrikt, dan schrik je zelf ook. Hoewel ’t slechts om een vervroegde afspraak ging. Maar ze lijken alles zo serieus te nemen, opeens. Ze, dat zijn de experts, de dokters.

Hoe onrustig ben ik nu eigenlijk, vraag ik mezelf af. Ik kan rustig een boekje lezen tijdens ’t wachten. & Je moet een zooitje keren wachten als je in ’t ziekenhuis bent. Je moet wachten tot men een ponskaartje kan maken. Je moet wachten tot je je kan aanmelden voor de afspraak van 11 uur. Je moet wachten totdat je opgeroepen wordt om je lichaamslengte & -gewicht te meten. Je moet wachten tot je opgeroepen wordt door de dokter zelf. Je moet wachten om verdere afspraken te maken met de afsprakenmiep van de afdeling. Je moet wachten bij de prikafdeling totdat je nrtje aan de beurt is, zodat je de formulieren met prikaanvragen kan inleveren. Je moet wachten tot je aan de beurt bent om geprikt te worden. Dat zijn toch mooi even 20 blz die gelezen kunnen worden gedurende die tussentijden. Zo onrustig ben ik nou ook weer niet.

‘Maar ik heb wel angst voor de dood,’ zei ik tegen de dokter, ‘dat zit me altijd wel dwars. M’n grootste angst eigenlijk.’
Even stil. Ik denk dat ik alles wel verteld heb. Maar plots bedenk ik me.
‘Oja, ik heb ook nog een tijd gehad dat ik alleen maar bang was. Overal voor. Maar vooral om dood te gaan natuurlijk. Toen zat ik in therapie. Ik moest eigenlijk zelfs opgenomen worden. Maar dat ging niet door. Toen zat ik dus elke dag thuis bang te zijn. Da’s ondertussen al een tijd geleden. Ong 18 jaar of zo.’
Alsof ik niet weet wanneer ’t was. Niet precies weet wat ooit de belangrijkste fase in m’n leven was.
& Als ik alweer lang & breed thuis zit, m’n moeder heb gebeld, Rachel ook telefonisch heb verteld wat er aan de hand is, als ik een boterham heb gegeten, muziek heb geluisterd & net even geen zin heb om een boek te lezen, terwijl ik dat anders wel heb, als ik dus even voor me uit kijk, naar niets, naar ’t beeldscherm, naar een vogeltje dat in de tuin voorbij komt vliegen, dan besef ik dat ik een 2e belangrijke periode in m’n leven door ga maken. Denk ik. Misschien ook niet, maar ’t is wel zeer waarschijnlijk.

Dingen worden belangrijker in Zijperspace naarmate de onzekerheid erover groter wordt.

telefoongesprek

‘Met Zijp,’ zegt m’n vader.
Als 10 jaar geleden. M’n vader, de directeur van de huishoudschool. Da’s zelfs 20 jaar geleden. Licht verkouden klinkt-ie, hees misschien, maar onmiskenbaar de directeur van toen.
Z’n stem klonk altijd gedecideerd, zoals directeuren hoorden te zijn, dachten wij. Als-ie een leerlinge aan de telefoon kreeg, moest ze meteen weten met wie ze te maken had. Docenten evenzo. Hij was in staat onmiddellijk beslissingen te nemen. Dat klonk door in z’n stem, alleen al als-ie de telefoon opnam.
Nu is ’t een stem die z’n woorden zoekt. Hij weet z’n naam, hij weet hoe hij ’t altijd verkondigde via de hoorn, dat zit in z’n systeem, maar de onzekerheid van wat erop moet volgen hangt tussen elke syllabe.
‘Hoi, Pa,’ zeg ik.
Ik krijg tegenwoordig altijd m’n moeder aan de telefoon. Kan ik meteen van wal steken. Of vragen hoe ’t gaat & er antwoord op verwachten. Nu is dat niet zo zeker; ik kan de vraag wel stellen, maar ’t antwoord zal een vraagteken vormen.
‘Hoe gaat ’t ermee?’ laat ik erop volgen.
Ik moet me normaal gedragen. Ook al weet ik dat hij moeilijk zal antwoorden. Er zullen enkele woorden volgen op m’n vraag, gestotter als ’t meezit, ’t zal verzanden in een zucht naar woorden, naar vulling van de zinnen die reeds half begonnen zijn. Maar daarop anticiperen mag niet. Elke belangstelling moet m’n vader blijven voelen. Hij moet weten dat ik aan ‘m denk. Ook al is-ie ’t misschien straks alweer vergeten. Nu is belangrijk, nu kan een prettig gevoel zijn, nu ben ik z’n zoon die vraagt hoe ’t gaat.
‘Hmm, ’t gaat .’
Waarop wat gebrabbel volgt. Ik zit op de fiets. Midden in ’t centrum. Toeristen lopen over straat, winkels staan op ’t punt hun deuren te sluiten, medeweggebruikers ondernemen de weg naar huis, & terrasjes worden aan kant gemaakt vanwege ’t water dat uit de hemel neerdaalt. Ik versta m’n vader daardoor niet al te goed. Ook door de wegvallende vergetelheid die zich vormt in elke zin die hij probeert te formuleren.
‘ Maar ’t moet maar.’
Hij is somber. Ik durf niet te vragen of dat komt doordat-ie op de dagopvang is geweest. Dat verstevigt misschien wel ’t negatieve gevoel. ’t Doet ‘m er weer aan herinneren.
Ik denk terug aan de laatste keer dat ik ‘m heb gezien. Toen hij een week opgenomen was. M’n moeder overspannen van de dagelijkse zorg. Ik herinner me hoe ik m’n tranen niet in kon houden. & Me laf terugtrok. Niet volop genoot van elke seconde dat ik ‘m kon zien. Of andersom hem de mogelijkheid niet gunde.
‘Waar is Ma?’
Want helaas moet ik m’n moeder uiteindelijk hebben. Ik weet ook niet waar ik ’t voor de rest met m’n vader over moet hebben, weet dat hij ‘tzelfde gevoel van zichzelf heeft.
M’n moeder moet op de hoogte gebracht worden. Ze moet weten hoe ’t ervoor staat. Als iemand iets ‘t 1st moet weten, dan is ’t m’n moeder wel. Ik kan ’t wel doorgeven aan m’n vader, maar die is de inhoud van de boodschap na enkele minuten toch alweer vergeten. Waar is ma dus?
‘Oh, die is, uhm die is ’
Verzanden. Dat is ‘t. Alsof er een grote golf ’t strand lijkt te overspoelen, maar dermate breekt, vertraagt, dat er niets meer dan een kabbelend stroompje overblijft, kruipend over, kietelend aan de vele zandkorrels, totdat de zwaartekracht ’t water terugdringt.
‘Boodschappen doen?’
Ik zal een stotteraar nooit interrumperen in z’n strijd ’t eruit te krijgen, ’t gezegd te hebben, maar ik weet dat m’n vader opgelucht is als de verborgen woorden tevoorschijn worden getoverd. Weg van ’t randje van de tong.
‘Ja.’
De hese stem is eventjes naar achteren gedrukt. Weg twijfel, binnen in ‘m, de nimmer aflatende twijfel zogauw hij moet gaan nadenken over hoe & wat & hoe ’t te zeggen. ‘Ja’ is makkelijk, ‘ja’ is er altijd. Als enkel andere woorden. Ik vraag me af of ‘Ton’ er ook altijd is. Zou hij altijd ‘Ton’ voorradig hebben, ook al sta ik, net als enkele weken geleden, naast ‘m, & ziet-ie niet dat ik er ben, naast ‘m, dichtbij ‘m, als-ie niet ’t overzicht meer heeft dat er iemand bij ‘m is die hij kent, die beantwoordt aan dat woordje dat hij altijd voorradig heeft, dat woordje dat-ie zelf verzonnen heeft, samen met z’n vrouw. M’n moeder.
‘Dan bel ik later wel terug.’
Ik kan niet anders. Misschien dat Ma zelf wel terugbelt. Hoewel dat sterk is, want er is geen reden om mij te bellen. M’n vader vergeet toch te zeggen dat ik gebeld heb. Een boodschap doorgeven is dus ook overbodig. Ik moet er gewoon aan denken later nog een keer terug te bellen.
‘Goed. Doeg.’
’t Afscheid nemen is tegenwoordig abrupt. Dan hebben we plots niets meer te zeggen. De woorden zijn op. Ik zou ’t nog kunnen rekken, maar m’n vader heeft geen antwoorden meer.
‘Doeg.’

2 Uur later belt m’n moeder. Tijdens ’t eten had m’n vader verteld dat-ie mij aan de lijn had gehad. Ik vertel wat ik op m’n hart heb.

Zijperspace lijkt soms onbereikbaar.

schildklier

Een voordeel is, had ik al bedacht, dat ik misschien ‘ns een keertje wat minder ga zweten. Als er wat aan m’n schildklier wordt gedaan. Als-ie getuned kan worden. Als-ie gaat werken zoals bij andere mensen. Dat ’t een heel gewoon schildkliertje wordt, redelijk functionerend, z’n best doend, een burgermannetje van een schildklier, & braaf de rest van m’n leven uitzingt. Waardoor er geen golven vocht meer over m’n voorhoofd naar beneden druppen. ’t Zou ook leuk zijn als mensen niet meer opmerkingen hoeven te maken als ‘jij hebt zeker hard gefietst’, ‘je moet ’t misschien ‘ns wat rustiger aandoen’, ‘gisteren beetje veel gedronken?’ of ‘wind je niet zo op’. (Nooit ‘ns origineel als: ‘Krijg ik die extra druppel gratis bij m’n bier?’)

Maar dat is wellicht een beetje te hoopvol.

Vooralsnog moet ik nog een maand wachten voordat de afspraak met de internist plaats gaat vinden. Ik heb zojuist een lijst met vragen in de bus gekregen, die ik ingevuld moet meenemen.
Of ik ooit in ’t verleden op een polikliniek ben geweest of eerder ben opgenomen geweest. Naam & plaats van ’t ziekenhuis, aard van de aandoening/ziekte/operatie, maan & jaar van opname. Of ik medicijnen gebruik, overgevoelig voor jodium/penicilline/andere stoffen ben, of ik rook, drink of drugs gebruik. Komen er ziektes in m’n familie voor, waarbij voor ’t gemak een hartaanval ook onder die noemer valt, alsook een beroerte & hoge bloeddruk. & Wat is nou uiteindelijk m’n hoofdklacht.

Ik ging vorige week naar de huisarts. Vertelde dat als ik gegeten had m’n darmen nogal drukten. Opgezwollen aanvoelden. & Dat vooral aan de linkerkant. Voor hem rechts. Ik poogde te vertellen dat ik er een misselijk gevoel bij kreeg, zo nu & dan. & Dat ik honger bleef hebben. Maar dat ’t niet altijd paste. Ik beschreef m’n ontlasting. Suggereerde dat ’t misschien aan ’t vette eten van de laatste tijd zou kunnen liggen.
& Hij legde z’n stethoscoop op m’n buik. Net iets onder m’n borstkas. Vergeleek de geluiden met de andere zijde. Schreef me lactulose voor (ik moest wel in de buurt van ’t toilet blijven, voor ’t geval ik er sterk op zou reageren) & gaf me opdracht m’n bloed te laten onderzoeken. Voor ’t geval dat. ’t Functioneren van m’n schildklier, m’n lever & nog wat andere zaken zouden aldus onderzocht kunnen worden. Voor ’t geval dat, zei hij nog ‘ns.
Volgende week zou ik terug mogen komen, als de uitslag bekend was.

Nadat-ie me gister wakker gebeld had, maakten we meteen een afspraak. 1½ Uur later zat ik bij ‘m in de wachtkamer. Rustig een boekje lezend. Altijd wel een voordeel van wachten: je komt er eindelijk ‘ns aan toe een boek op je gemak te lezen.
Goed, m’n schildklier dus. Normale mensen hebben een waarde van 25, vertelde m’n huisarts. Ik had een waarde van 32. Mensen met grote problemen konden wel een waarde van 80 hebben. Die voelden zich over ’t algemeen niet zo lekker.
Geen reden om meteen verontrust te zijn, zei ik.
Geen reden om verontrust te zijn. Maar ’t moest wel onderzocht worden. Daarom maar naar een internist. Ik had er immers evengoed last van.
& Ik had op internet gekeken wat de gevolgen waren van een overactieve schildklier, vertelde ik, dat je er veel meer zweet van gaat produceren.
Oja, ik was vorige week ook al zo bezweet aangekomen, herinnerde hij zich.
Ja, maar dat ben ik m’n leven lang al zo gewend. Had ik ‘m vorige week ook al gezegd.
Wie weet heb je je leven lang al een overactieve schildklier, zei hij toen.
Dat leek me wel grappig.
Maar ’t zou ook kunnen betekenen dat ik straks uiteindelijk toch nog dik ga worden. Omdat mensen met een hyperschildklier ook snel stoffen verbranden. Waardoor ze dun worden, of blijven. Word ik straks een dikke pad. Word ik straks misschien wel een rustig mens. Zonder ritolin. Zonder valeriaan. Zonder oxazepam. Zonder alcohol. Word ik misschien wel nooit meer verslaafd. Dacht ik.
Daar had ik niet zo’n zin in.

Maar iemand vertelde me dat je zweetklieren ook te behandelen zijn. Had ze gelezen. Dat je er minder van gaat zweten. Zou wel pijnlijk zijn, maar ’t zou helpen. Voor als die schildklier uiteindelijk niet te tunen viel. Voor als dat zweet niet door de overactieve schildklier veroorzaakt zou worden.

Want met een beetje minder vocht valt wel te leven in Zijperspace.

blik

Hij zat plotseling op de achterschutting. Ik keek net de tuin in. Met op de achtergrond de perzik kleur van de flat van al m’n achterburen stak-ie plots boven ’t groen uit. Ik meen slechts een glimp van een vlucht te hebben opgevangen. Onmiddellijk zat de spreeuw. Bovenop de rechtopstaande planken die mijn schutting vormen. Voorovergebogen. Rustend. 1 Tel. 2 Tel. Kopje opzij. Inspecterend. Snavel mijn kant op.
Weg.

De ochtend erna had ik vroeg, zeer vroeg, nog wat gekrakeel gehoord. Ik was opgestaan omdat ik niet meer kon slapen. Door hoestbuien ertoe gedwongen.
’t Was 5 uur ’s morgens. Hoopvol deed ik de gordijnen open. Benieuwd naar zonneschijn, leven & ’t nieuwe. Tevens in de veronderstelling dat er nog zorg in ’t beestje zat. In ’t spreeuwinnetje dat bovenop ’t hek aan de zijkant zat. ’t Beestje dat de buurt weer bij elkaar kakelde met haar lawaai.
Maar als een mens in staat kan zijn agressie in de blik van een vogel te lezen dan was ik op dat moment met dat talent behept. Een snavel priemde zich van 2 meter afstand, door de glazen van m’n tuindeuren, dringend, vernietigend, heen. Terwijl ik weet dat snavels niet kunnen kijken. Ik weet dat de vogel aan de zijkant van z’n gezicht een blikveld heeft, een blikveld dat een grote radius heeft, maar niet tot aan de voorkant, recht vooruitstekend langs de snavel, maar op dat moment vernietigde ’t vrouwtje dat haar kinders verloren had, elk vertrouwen dat ’t nog overhad in andersoortig levend wezen. Door mij op mode ‘neglect’ te zetten. Ik hoopte dat de vogel deze taal ook machtig was.
Neglect. Genegeerd. Niet bestaand. Ook al had ik bijna over ’t hek gesprongen om de eksters met menselijk geweld te verbannen. Te verjagen.
Ik mocht me niet met de natuur bemoeien. Ook al bevond de natuur zich onder de veranda van m’n buren.

Vader spreeuw zat daar. Als ik mezelf ’t talent kon toedichten vogels te herkennen, alleen al op ’t feit dat ze een maand lang mijn buren waren geweest. Een zwarte vacht, een puntige snavel, 2 poten, & de mogelijkheid tot vliegen had hij bewezen. Dat waren de enige onderscheidende kwaliteiten die ik aan ‘m kon herkennen in vergelijking met ander levend goed in de buurt. Ik herkende er zeker een spreeuw in. Maar ik wist, sterker nog: dat ’t niet anders kon dan dat ‘t ’t mannetje was die ’t nest had gebouwd (mijn aarde daarvoor had gebruikt), voer had aangesleept, de verdedigende aanvallen had uitgevoerd, & uiteindelijk was vertrokken. Al of niet met z’n vrouw.
Ik weet niet hoe dat gaat in de natuur. Blijft zo’n stelletje bij elkaar? Of hebben ze meteen geheel genoeg ervan? & Wel helemaal van hun partner. Omdat deze ’t gezinnetje niet afdoende had kunnen beschermen. Willen ze dan afstand, willen ze dan alleen nog maar denken aan volgend jaar, aan nieuwe kansen, aan kroost dat nog in ’t verschiet ligt?
Vader zat daar. Bovenop de schutting aan de achterkant van m’n tuin. Perzik op de achtergrond. Hij knikte met z’n kop. Z’n snavel daalde. Met ondertussen rechte rug, bijna horizontaal. Snavel wees naar m’n tuin. Recht op de guldenroede die zich eronder bevond. Daarna hief hij z’n kop weer op.
Hij wierp een vlugge blik naar links, voor de kijkers rechts. & Uit de boom achter de schutting schoten op datzelfde moment 2 lichamen, een vale & een zwarte, van ‘tzelfde soort, tevoorschijn. Elegant, duikend & opkomend. Speels tussen de uitsteeksels van heggen door. Die van de buren verderop. Glippend langs takken. Levendig, genietend.
Vader, die inmiddels geen vader meer was, liet zich vallen, dook, erachteraan, gleed op de lucht, & vervolgde z’n weg met onbezorgd gezelschap.
Ik dacht een vlugge blik te hebben gezien. Een blik van weemoed. Een blik van treur. Een blik van nooit meer. Een weggevlogen blik, gevlucht voor kinders die niet meer bestonden.

Maar ik wist niet of dit slechts een verzinsel was in Zijperspace.

overactief

Om ½ 9 gaat de telefoon. Een ½ uur ervoor heb ik me nog omgekeerd, overwogen er uit te stappen, maar ik ben toch blijven liggen. Bij ‘t rinkelende geluid moet ik 1st even nadenken. Wil ik er wel uit? Maar als ik me realiseer dat ’t de telefoon maar is, richt ik me op.
‘Met Ton.’
M’n stem is bijna verdwenen. Raspend schuurt-ie door de hoorn.
‘Ja, goedendag, met je huisarts.’
Dan schrik je al. Een mens wordt niet zomaar door z’n huisarts gebeld. Of er moeten administratieve complicaties zijn.
‘Sorry dat ik je zo vroeg bel,’ gaat-ie verder, ‘maar ik heb hier de uitslag van je bloedtest voor me liggen.’
Die zou woensdag toch pas bekend worden, schiet er door me heen. Terwijl de huisarts doorpraat mompel ik wat ja’s & hmm’s. Zodat-ie vooral niet stopt. Ook weer niet te veel hmm’s & ja’s, want anders wordt de aandacht weer te veel verlegd naar de gevolgen van m’n verkoudheid. Er zijn nu blijkbaar belangrijker zaken.
‘’t Blijkt toch dat je schildklier een beetje te actief is. Daar komen die klachten van je darmen waarschijnlijk vandaan. Er moet snel wat aan gedaan worden. Dat is de reden dat ik je zo vroeg bel.’
Hij praat, ik denk.
Worden de uitkomsten van de tests eerder doorgestuurd naar de huisarts als er alarmerend nieuws uit tevoorschijn komt? Ik stel me een laborante voor die bij ‘t 1e buisje de alarmbel laat klinken: ‘Ik heb er weer 1 met een overactieve schildklier.’ De rest van de test is niet meer belangrijk; de gegevens worden zo snel mogelijk verzonden richting contactpersoon.
Met m’n minieme kennis van ’t menselijk lichaam, ik heb slechts verstand van dingen die m’n lichaam reeds zijn overkomen, probeer ik de bijverschijnselen van dit euvel te duiden.
‘Dan is dat zeker de reden dat ik de laatste tijd zo mager ben?’ suggereer ik.
‘Wat bedoel je?’
‘Ik heb wel ‘ns gehoord dat men bij een actieve schildklier kan vermageren.’
‘Dat zou 1 van de bijverschijnselen kunnen zijn.’
Hij houdt een slag om de arm.
Maar ik blijf doorgaan. Ik probeer te achterhalen waarom ik zo snel opgebeld word. Is ’t levensbedreigend? Verontrustend? Ongemakkelijk? Of gewoon beter er nu wat aan te doen, omdat later steeds moeilijker ingrijpen wordt?
‘Ik dacht dat ’t maar beter was je door te verwijzen naar een internist. Kan je straks even langskomen?’
‘Ja, is goed.’
’t Komt nog net uit m’n strot. Groene rochels beperken m’n verbale vermogens.
’10 Over 10? Of anders ½ 12?’
‘Nee, liefst zo vroeg mogelijk. 10 Over 10 dus, graag.’
Ik heb ’t gevoel dat ik nog nooit zo serieus ben genomen. Wie wordt er tegenwoordig nog door z’n huisarts gebeld? De initiatieven tot communicatie tussen beiden verlopen eerder in tegengestelde richting.

5 Minuten later ga ik naar de wc.
‘Zal wel door m’n schildklier komen,’ denk ik. ‘Misschien die schorre stem ook wel.’

Alles wordt duidelijk binnenkort in Zijperspace.

viering

Rachel was jarig & we zaten op een terras. ’s Avonds, ’t donker was ingevallen, maar er hing nog genoeg warmte om zonder jas of trui te blijven zitten. We zaten in een kring. Ouderwets.
‘Ik wilde helemaal niet dat we zo gingen zitten,’ zei Rachel. ‘Ik wilde liever dat we gingen staan.’
’t Stond ook wel wat oubollig. Een zittende receptie, waarbij je aangewezen was op degene die toevallig naast je zat. Of er moest zich een groepsgesprek vormen.
Iemand had ’t over de schoenen 2 plaatsen van me verwijderd. Ik bemoeide me ermee. Zei dat ik toch wel hele mooie schoenen had. Ook al leken ze niet op de damesschoentjes waar ’t eigenlijk over ging. Oerdegelijke stappers. Niemand die ze draagt in deze warme tijden, behalve ik.
‘Ja, ’t zijn mooie schoenen, Ton,’ werd er gezegd, ‘maar je krijgt er wel zweetvoeten in.’
‘Mooi dat mijn zweetvoeten niet stinken,’ zei ik.
‘Ja, hoor.’
‘Ja.’
& Ik ging m’n schoen uittrekken.
‘O, nee!’ werd er gezegd.
Hilariteit.
Pieter maakte een opmerking. Plagerig gooide ik m’n schoen naar hem.
‘Dat had je niet moeten doen.’
Hij dreigde. Hij liep ermee weg. Richting water. & Ik besloot niet meer te kijken. Maar door ’t gegil om me heen begreep ik dat-ie ‘m weggegooid had. Waarna hij weer kwam zitten. In de kring.
Kwaad.
‘Je zorgt maar dat-ie weer terugkomt,’ zei ik, ‘of anders gaat ’t je minstens € 200,- kosten.’
& Ik zag me de komende dagen al voortbewegen op 1 schoen.
Iedereen was stil. Zo voelde ‘t.
Pieter stond op. Hij liep richting de plek waar-ie m’n schoen net geworpen had. Klom op ’t dak van ’t PEN-huisje. & Kwam met m’n schoen terug.
Gejoel.
Ik bleef serieus.
‘Nou, ruik maar. Hij stinkt niet.’
Alex stak haar neus in de schoen.
‘Nee, hij stinkt niet.’

‘Oja,’ zei ik tegen Rachel, ‘op de cd die je net van me gekregen hebt, daar staat een nr op dat nog niet op Zijperspace staat.’

barman

Ik spoel de glazen.
‘Wie staat er weer de glazen te spoelen?’ roepen we dan hard.
Degene die spoelt roept dat vooral. Ik in dit geval.
‘Ton!’ roept Fret dan meestal.
Maar ondertussen zie ik 2 meisjes elkaar ontmoeten. 1tje Staat in de rij voor de bar, de ander komt net aanlopen. Ze vliegen elkaar om de hals. Armen om elkaar heen, zodat degene die moet bestellen dat geheel vergeet. Ze zien geen van beiden nog wat er om hen heen gebeurt. Ze zijn blij. Rode wangen schemeren door de omhelzingen heen.
‘Wie is er aan de beurt?’ vraagt Fret.
Ik spoel nog steeds. Ik weet precies wie er aan de beurt is, juist omdat ik niemand help. Maar ik hou me even bij ’t spoelen. Ook al zou ik momenteel anders willen.
‘Die meisjes daar,’ wijs ik.
Ze hebben elkaar nog vast. 1tje Wordt wakker. Degene die in de rij stond. Ze had een doel toen ze in de rij ging staan. Dat is ze niet vergeten.
‘Ze hebben alleen een beetje veel aandacht voor elkaar,’ zeg ik tegen Fret, hard, zodat ze ’t kunnen verstaan.
‘Zeg ’t maar,’ zegt Fret.
Ook al staan er al enkele andere nekken reikhalzend voorovergebogen, toch houdt Fret z’n aandacht op de meisjes gericht. Zou ik ook doen. Denk ik.
De ander ontwaakt ook uit de omhelzing. Laat haar armen ietwat vieren. Zodat de nek naar Fret gewend kan worden.
Ze bestelt 2 bier. Of zoiets. De details ontgaan me. Ik sta immers de vuile glazen te spoelen. Iemand moet ’t doen, zeggen we dan altijd.
‘Maar ik snap niet dat die meisjes dan niet opletten op hun beurt,’ zegt Fret. ‘Ik moest helemaal een beetje wachten tot ze klaar waren met elkaar te omhelzen.’
‘Fret,’ zeg ik weer ‘ns veel te hard, ‘dat zou ik ook doen als ik 1 van die 2 meisjes was.’

Stil.

‘Oh,’ zegt Fret. ‘Wat zeg jij nou? Dat je best wel 1 van die meisjes zou willen zijn?’
‘Ja, maar dat hebben ze toch niet verstaan.’
Fret kijkt langs me heen, terwijl ’t bier in de glazen stroomt die hij onder de tap houdt. Ik spoel door, m’n hoofd schiet heen & weer.
‘Ze hebben alleen maar aandacht voor elkaar, zei ik toch al.’
Ik kijk naar de meisjes.
‘Toch?’ vraag ik ze.
‘Wat?’ vraagt 1.
‘Zie je wel,’ keer ik me om naar Fret.
‘Wat zie je wel?’ vraagt ze nu vertwijfeld.
‘Oh, dat jullie toch niet hadden verstaan wat ik had gezegd.’
‘Ik wel.’
‘Oh?’
‘Ja.’
‘Nou ja, jammer dan. Maar ’t was toch best een leuke opmerking, toch?’
‘Ja, vond ik ook.’
‘Wat dan?’ zegt haar vriendin.
‘Dat wij alleen maar aandacht voor elkaar hadden.’
‘Ja, maar daarna zei hij nog iets tegen hem.’
‘Oh?’
‘Zie je wel. Je hebt me niet verstaan.’
& Meteen er achter aan: ‘Fret, hou je mond.’

‘Hoe lang hebben jullie elkaar nou niet gezien?’ vraag ik als ik glazen ophaal.
Ze kijken elkaar schuldbewust aan.
‘Niet lachen, hoor.’
‘Tuurlijk niet.’
Ik wil ’t veel te graag horen. Al is ’t gisteren geweest.
’3 Weken.’
& Ze kijken elkaar weer aan. De wangen van de 1 zijn roodgebrand van de zon, zie ik. Of ze glimt.
‘Da’s best lang.’
Ze lachen naar elkaar. Goede vriendinnen. Een enkel lachje is genoeg.
‘Ik weet ondertussen wat je gezegd hebt,’ zegt de 1 tegen me.
Voldaan. Glimlach.
Ik blijf stoer. Ik ben een man. Barman bovendien. Barmannen kunnen wel een potje breken. Zolang je er maar in gelooft. Geloof ik. Een kort moment.
‘’t Was toch best een leuke opmerking,’ zeg ik. ‘Vond je niet?’
‘Ja, vonden we allebei.’
Zie je, denk ik: barman. Kan alles zeggen. Als je ’t maar zelfverzekerd doet.
‘Die andere jongen heeft ’t me net verteld,’ gaat ze verder, nog steeds met dezelfde glimlach, waardoor ik meermaals vergeet dat ik een barman ben, zo 1tje die wel een potje kan breken, die in zichzelf gelooft, voor een kort moment, ’t juiste moment, ‘daarnet, toen ik een biertje ging halen. Die jongen met ’t korte haar, dat rechtovereind staat.’
‘Oh, ja, Fret.’
M’n wraak zal zoet zijn.
‘Ja, Fret is een slijmbal. Die zegt alleen maar allerlei dingen om door vrouwen aardig gevonden te worden.’
Barman, denk ik. Barman.
Barman.

& Toen weer een hele tijd niet, maar dat was vanwege een glimlach die aankwam in Zijperspace.