herkenning

Ik sta weer buiten. M’n fiets van slot. Omgekeerd. Om weer naar huis te
gaan.
Een man komt stapvoets dichterbij. Werpt een trage blik de boekwinkel in. Ik zie ondertussen nog wat in de uitverkoopbakken liggen. Onder de luifel.
‘Kinderboeken,’ zegt de man.
Hij is oud. Grijs haar. Z’n wangen worden langzamerhand lege zakken die
hangen.
‘Nou, niet alleen kinderboeken,’ zeg ik, terwijl ik Pirandello in m’n hand neem. Voor € 3,95. Ernaast ligt ‘Metamorfose’ van Kafka.
De man ziet ’t nu ook. Langzaam & stroef buigt-ie voorover. Pakt Kafka. & Legt ’t weer terug.
‘Op m’n werk heb ik 60.000 boeken,’ zegt-ie tegen me.
Ik hum. Zodat ik niets hoef te zeggen, maar toch niet onbeleefd ben.
‘In een bibliotheek,’ gaat-ie verder. ‘Van ’t Rijksmuseum. In de Jan
Luykenstraat.’
Ik leg ondertussen Pirandello terug. Ik wil verder rijden, maar de man kijkt me nog aan. Met starre ogen. Glazig. Hij leunt onderwijl op de bak van de uitverkoop. Lichtjes, maar toch.
‘Gratis,’ vertelt-ie. ‘Dat weten een hoop mensen niet. We krijgen een hele hoop lezers evengoed.’
Nog een hum van mij. Ik besef me opeens dat wegrijden zonde is.
‘Nu zal ’t wel minder zijn. Want studenten hebben nu vakantie. Nu hebben ze de bibliotheek niet meer zo hard nodig.’
Ik glimlach. Ik wil nog zeggen dat ik ook in een bibliotheek heb gewerkt. Maar dan ga ik in ’t verleden praten. De man leeft nog in ’t nu. Ook al is die al even geleden.
‘Nou,’ zegt-ie, z’n linkerhand lichtjes omhoog bewegend.
Met z’n rechter laat-ie de uitverkoopbak los. Ik schuif automatisch een dm op. Dan kan-ie er langs.
Langzaam zet-ie weer een voet voorwaarts.
‘Tot ziens,’ zeg ik maar.
‘Ja, dag.’
Zo zeiden mensen vroeger gedag, denk ik erbij.
Z’n rug buigt iets voorover. Daar herkende ik ’t aan. & Z’n ogen. Z’n ogen leken ook op die van m’n vader. Maar dat denk ik pas als ik de hoek om ben.
Hij loopt tenminste nog los rond, denk ik de volgende bocht nemend. Alsof ik ’t over een hond heb, betrap ik mezelf meteen.

Ik kan m’n vader overal tegenkomen in Zijperspace.

finished

‘Ik heb ‘m bijna uit,’ zei ik & ik pakte m’n boek op van de toonbank.
Hij lag over ’t randje. De blz die ik al achter de rug had op ’t blad. De rest hangend. De laatste blzs & de achterkaft.
Ik liet ‘m zien. Ik liet zien hoever ik was. Hoever ik nog te gaan had. Ik liet zien hoe ik ernaar verlangde terug te duiken in ’t verhaal.
‘Je bent bijna aan ’t einde?’ vroeg de klant. ‘’t Ziet er eerder uit alsof je ‘m al een paar keer gelezen hebt.’
Ik keek naar de beduimelde zijkanten. Ik zag hoe ik te pas & te onpas ’t boek had opgepakt. Waar ik ook was. Hij reisde met me mee. De zijkanten waren zwart.

De laatste blzs heb ik gelezen terwijl ik een liter Schumacher Alt dronk. Vorige week zelf uit Düsseldorf meegenomen. Een krat vol met literflessen. Elke avond 1. 5 Avonden achter elkaar. Terwijl m’n nek scheef groeide van ’t boek. & Van ’t glas dat vol naast me stond. Aan de rechterkant. M’n hand moest ik steeds optillen, in een bocht manoeuvreren & naar m’n mond brengen, onderwijl ’t polsgewricht met een knikkend geluid draaiend.
Ik zat liever in een andere houding. In een andere stoel. Vooral met dit boek. Maar ik kon niet anders.
Onderweg naar Düsseldorf, & weer terug, heb ik geprobeerd te lezen. Maar juist tijdens de meest saaie bezigheden kan ik me er niet toe concentreren.
Zet me in een drukke metro, ik blijf lezen.
Een lange weg, met slechts auto’s die langsrijden, allen elkaar gelijkend, dwingen me voor me uit te staren. Anders niet. Ik had hooguit 10 blzs gelezen. Op 5½ uur auto. Ik ging aangeschoten naar bed, die avond.

Ik wilde slechts 1 glaasje Schumacher drinken. Daarna m’n maaltijd. Daarna ’t boek. Verder.
Want tijdens dat 1e glaasje wilde ik ook lezen.
Maar ik vond Schumacher zo lekker. & ’t Boek wilde niet stoppen.

Vroeger gooide ik elke keer weer een gulden in de automaat. Omdat ik niet kon geloven dat nadat ik ermee zou stoppen ’t niet meer leuk zou zijn. De volgende keer zou veel leuker worden dan alle voorgaande.
& Op een bepaalde manier was dat ook altijd zo. Ook al had ik spijt van ’t geld dat ik niet kon missen. Of om ’t feit dat ik ’t volgende niveau weer niet haalde.
Maar ik bleef doorgaan. Tot ik niet anders meer kon dan naar huis gaan.

Gister begon de hoofdpijn. & M’n arm wilde niet meer. Nek & arm waren lamgeslagen. Ik moest denken aan een hersenschudding nav een ongeluk.
Ik bleef zitten. Nam hooguit een andere houding aan. Bewoog m’n hoofd heen & weer terwijl ik doorging met letters spellen. Ik was aan ’t klokkenluiden terwijl ’t langzaam spannender werd. Anders haalde ik de eindstreep niet.
Diezelfde avond besloot ik dat ik niet meer verder mocht lezen. Want anders kon ik de volgende dag m’n hoofd niet meer rechthouden. Ik ging tv kijken. & Zat een ½ uur later weer in m’n leesstoel. Hoofdschuddend.

Ik verloor een stukje van blz 719/720. Bleef vastzitten aan de toonbank. Enkele letters waren verwijderd van de tekst. Tabe & Jan maakten grappen. Of ik wel kon lezen. Ik liet ze ’t stukje zien.
Nee, ik moest ’t boek lezen.
‘Zal ik ‘t ‘ns voordoen,’ zei Jan, terwijl-ie op m’n boek afliep.
Ik hield ‘m weg. Jan & Tabe lachten.

Merijn zei even later dat-ie m’n boek wel wilde lezen. Ik moest denken aan de vetvlekken, de zwarte strepen langs de zijkanten van de blzs. Ik moest denken aan ’t hoekje van de gescheurde blz. Die ik weer vastgeplakt had met 3 streepjes plakband.
‘Nee,’ zei Merijn even later, ‘is ook niet nodig. Ik lees ‘m wel van Els. Die koopt ‘m ook.’
Ik was opgelucht, want ik wilde mijn scheuren & vlekken voor mezelf houden. Ook al vond ik ze niet mooi. Maar ze waren van mij.

Ik had al pijn in m’n hoofd, maar toch probeerde ik vlak voor m’n werk gister nog even te lezen.
Evert stond op een gegeven moment aan de rand van ’t terras. Ik zat in de schaduw van een boom. Te wachten tot ik geroepen zou worden dat ik nodig was achter de bar. Ik zat tussen 2 groepjes in. Man & vrouw, beiden.
‘Is ’t spannend?’ vroeg Evert over de heg heen.
Glunderend, met z’n kind ernaast.
‘Ja, nu begint ’t spannend te worden.’
De vrouw die de hele tijd naast me tegen haar man had zitten kwebbelen, dook plotseling voorover.
‘Oh, Harry Potter,’ zei ze.
Ik wilde ’t boek wegtrekken. Maar drukte ’t tegen m’n benen aan, zodat niemand meer de omslag zag.

Een liter Schumacher was op. ’t Boek nog enkele blzs te gaan. M’n eten was klaar. Stond in de magnetron op me te wachten.
Ik strompelde letters, hinkte woorden, & struikelde leestekens. Ik moest & zou ‘m uitkrijgen.
Omdat ik geen afscheid wilde nemen. Ik wilde ‘m bij me houden. Daarom moest-ie uit.

We beginnen in Zijperspace opnieuw met ’t lange wachten.