leukemie

Op de heenweg was hij me niet opgevallen. Ook al was-ie de chauffeur & zat-ie daardoor schuin voor me. Met flaporen, hoorde ik een medepassagier later zeggen (”t Is omdat ik je van achteren zag op de heenweg, dat ik je niet had herkend van de krant,’ zei hij op de terugweg). ’t Was een onopvallende chauffeur, ondanks die oren. Deed geen rare dingen. Nam alle bochten op ’t eiland nauwkeurig, rekening houdend met tegemoet komend verkeer. Voorkomend. Een afwezige chauffeur. ’t Gesprek in de bus zette zich voort, zonder dat we notie namen aan waar we waren & hoe lang nog.

Op de terugweg moest-ie echter betaald worden.
Ik haalde m’n portemonnee tevoorschijn toen men er over begonnen.
‘No,’ zei Tim, ‘I’ll treat you. You were the guest of honour.’
£ 17,- Moest ‘t kosten. Voor 7 passagiers. Iedereen £ 2,50.
‘And this is all for leukemia?’ vroeg Tim aan George.
Ja, allemaal voor z’n inzameling voor leukemie.
‘Heeft er nog iemand iets extra over voor de leukemie?’ vroeg Tim toen.
Waarop ik ditmaal wel een bijdrage mocht leveren.
‘It’s very good what you’re doing, George,’ zei Tim.
Waarop George van wal stak. Maar nog steeds reed de auto soepel. We konden er desnoods bij in slaap vallen.

Ja, ’t is nu 24 jaar dat ik ’t doe. 24 Jaar. & Nog steeds met veel plezier. ’t Is voor de strijd tegen leukemie. & Weet je, m’n zoon is er bovenop gekomen. Die is nu 30. ’t Is 25 jaar geleden dat-ie leukemie had. Toen ben ik begonnen met dit werk. We zijn inmiddels met z’n 4-en. M’n zoon gaat binnenkort trouwen. Met een meisje dat vroeger ook leukemie had. Dat had je je 20 jaar niet voor kunnen stellen. Maar m’n zoon heeft kort geleden nog een behandeling gehad & hij hoeft nergens last van te hebben. Da’s mooi, weet je. Da’s heel mooi. Dat had ik niet kunnen denken. Zie je, ik heb er alles aan gedaan om ervoor te zorgen dat er genoeg geld binnenkwam om die ziekte te bestrijden. Ik geloof dat ik er heel veel voor gedaan heb. Je kan me altijd bellen om een afspraak te maken. Tot 3 uur ’s nachts wil ik rijden. Ook wel later hoor. Dat is ook wel voorgekomen. Dat was een rijke man. Die wilde z’n huwelijk vieren. Ik heb de gasten heen gebracht met ’t busje. Toen zijn ze gaan eten. Gaan drinken. Hij heeft een toespraak gehouden. & Vervolgens kon ik de 1e gasten naar huis brengen. Of naar de boot. Dat begon om 10 uur. Daar was ik tot ’s ochtends vroeg mee bezig. Toen stond die man er. Een rijke man. Met hem ik toen ontbeten. Hij heeft me toen een fles champagne meegegeven. Mocht ik meenemen naar huis. Als dank. & Een grote donatie voor de kas. Zie je, dat weet ik dan te waarderen. Ik drink wel geen champagne, maar die man die denkt er tenminste aan wat voor moeite ik ervoor gedaan heb. Hij zei: ‘Wat heb je nou na vannacht nodig?’ ‘Meneer,’ zei ik, ‘ik heb zelf helemaal niks nodig. Ik wil alleen maar dat de leukemie uit de wereld verdwijnt. Dus als u daar een bijdrage in kunt leveren, dan vind ik dat allang al mooi.’ Toen heeft-ie m’n naam & telefoonnr opgeschreven. Een week later kwam er een stel op vakantie op Isle of Wight. Die heeft de hele week gebruik gemaakt van m’n diensten. Via die man hadden ze m’n nr gekregen. Ik kreeg £ 30 als ik om 15 vroeg. Dat is dan mooi, zie je. Daar doe je ’t dan voor. Dan vind ik ’t ook mooi dat ik een advertentie bij jullie kan plaatsen. Want dan weten weer meer mensen waar ik mee bezig ben. Zoveel mogelijk mensen moeten weten dat ’t belangrijk is. ’t Is een zware strijd, zie je. Iedereen moet te weten komen dat leukemie bestreden moet worden. & Dan dank ik God dat ik hem mag helpen bij die strijd. Ik doe ’t nu 24 jaar, weet je. Zie je, dat is dankbaar werk. Vooral omdat we nu met z’n 4-en zijn. We zijn altijd beschikbaar om groepen over ’t eiland te vervoeren. & Ik ben al 24 jaar woordvoerder. Je hebt vast wel ‘ns een foto in de krant van me gezien. Dat is mooi, dat is mooi, want dan weten mensen dat die strijd gevoerd wordt. Want ’t is een verschrikkelijke ziekte, zie je. Een verschrikkelijke ziekte. Ik heb ’t aan m’n zoon gezien. Maar die is er nu helemaal bovenop. Dat had je toch niet kunnen denken, 20 jaar geleden, dat m’n zoon zou trouwen ooit. & ’t Is een mooie dame. Jazeker, ’t is een prachtig mooie dame. Dan denk ik: dat heb ik toch maar mooi bereikt. Niet dankzij ’t geld ophalen, hoor. Niet alleen dat. Maar ik heb wel geholpen in die strijd stapje voor stapje te overwinnen. We zijn er nog lang niet. We zullen nog een hele tijd geld moeten inzamelen, weet je. & Dat we dan een advertentie kunnen plaatsen, dat helpt. Ja, dat helpt. Ik ben er dankbaar voor. & Ik doe ’t graag, weet je. Ik doe ’t graag. Ik ga ’t hele eiland over. Als ’t maar niet later wordt dan 3 uur. Da’s al hartstikke laat. Mensen zijn ook altijd blij dat ik ze kom halen. Dat we er zijn, 7 dagen in de week. Wel op afspraak, maar we zijn er als we gevraagd worden. & We zijn geen concurrentie voor de taxi’s, denk ik. We zijn eerder een extra iets. We doen dingen die taxi’s niet kunnen doen. Omdat we vrijwilligers zijn. Omdat we andere dingen doen. Omdat we een busje voor 17 personen hebben. We doen ’t graag, weet je. We gaan graag ’t hele eiland over. Want we weten waar we ’t voor doen. Zie je, we weten waarvoor.

Vervolgens werd ik afgezet bij Zijperspace, wat op dat moment dichtbij Wootton lag.

inge

Ik kon ’t niet laten. Eindelijk weer wat nederlands. Ook al was ’t slechts 4 dagen geleden. ’t Was prettig om ’t uit m’n eigen mond te laten komen.
Tintelend onwennig voelt dat. Alsof ’t de drempel niet durft te nemen. De 1e woorden komen onwennig langzaam uit de mondholte gestoten. Hortend. De moeder kon me dan ook niet verstaan. Dat had echter ook aan ‘t lawaai van de boot kunnen liggen. Ze reageerde in ’t engels.
Ik herhaalde m’n woorden. Probeerde de opmerking wat meer zin te geven. Verdraaide ‘m ietwat. Zodat er toch nog iets snedigs aan zat. & Beter te verstaan. Zodat er in ieder geval een glimlach uit zou ontstaan.
& Toen de moeder in ‘t nederlands reageerde, keek ’t meisje op. Zo’n 4 à 5 jaar. Met vragende ogen. Vol verwondering nog de wereld inkijkend. & Ook wel angstig. Want ’t was zo winderig & daardoor koud op ’t dek.
Ze wilde niet buiten. Maar met haar jas aan gaf ze geen kick. Die opdracht had haar moeder net gegeven. Ik had gekeken dat ik ’t verstaan had. & Vervolgens zei ik dat ik ’t verstaan had.
Dat ’t een tegenstelling was. Naar binnen willen & een jas aandoen.

‘Wie ben jij?’ vroeg ‘t meisje.
Haar ogen hoog optillend. Een vraagteken stellend onder haar blonde haren vandaan. Ik stak al zittend ver boven haar uit.
‘Ik ben Ton.’
‘Ik ben Inge.’
& Ze begon vervolgens naar haar moeder te wijzen.
‘Dat is Anneke.’
Alsof ’t allemaal maar vanzelfsprekend is. Iemand die nederlands praat. Op een dek waar fransen, duitsers & engelsen door elkaar spartelen. Heen & weer gesmeten door de deining. Af & toe een pool ertussendoor. Of was ’t een zwitser? Er waren te veel talen om iedereen te kunnen verstaan.
‘M’n vader heet Jan.’
Die kwam er net aan lopen.
‘Zo, heeft Inge nieuwe vrienden gemaakt?’
Ze keek ook zo. ’t Vertrouwen zat volledig in haar ogen. Ik besloot ’t maar normaal te vinden. Moeder mompelde nog iets van dat ze dat anders nooit deed. Maar iets per ongeluks moet je per ongeluks laten. Zeker bij een kind. Was net m’n filosofie geworden mbt de omgang met kinderen. Op ‘t moment dat Inge me in vertrouwen nam.
De beer werd tevoorschijn gehaald. De beer die meer een konijn leek. Maar Inge noemde ’t een beer.
Haar favoriete knuffel, vertelde ze.
‘Maar niet ermee gooien, hoor,’ zei haar moeder.
Dat moest extra uitgelegd.
Niet in de richting van de reling gooien. Zoals ze gewoon was te doen. Want dan zou Kees zinken. Dan zou ze Kees kwijt zijn.
‘Nee, dat moet je niet doen,’ zei ik, de boodschap pogend te ondersteunen.
Waarop Kees mijn kant op vloog. Een lach op de achtergrond. Schuin achter ’t voorbij vliegend gezicht van Kees.
‘Nee, dat moet je nou net niet doen,’ zei Anneke.
Kees werd ingepikt. Inge verdriet.
Een leerzaam pedagogisch rollenspel speelde zich af. Ik dronk mijn bier.
‘Bier is vies,’ zei Inge even later.
Lachend weer.

’t Waaide. Van de snelheid die we maakten. Van de Kanaalwinden. Alle winden leken hier samen te komen. We drukten onszelf tegen de ramen achter ons. Op de bank in de buitenlucht. Af & toe vloog een spetter voorbij.
Inge vond ’t allang leuk. Had haar jas aan. Ze lachte naar me. Ze stelde vragen. Of vertelde verhalen. Dat vooral. Korte 1zinsverhalen.
Mooie blouse. Mooie bloemen op haar blouse. Vele vriendjes op de camping. & Papa was lief.

& Soms hielden we onze mond. Keken we voor ons uit. Terugkijkend op Engeland.
Of Inge hield haar mond. Maakte ik een praatje met haar moeder. Of met vader die net terug kwam van een rondje.

Ze zat naast me. Ik had ‘t 1st niet door. Zachtjes, heel subtiel viel haar hoofd opzij. Zo, tegen m’n schouder. Tegen de sweater.
Ze had net ervoor nog gezegd: ‘Hé, dezelfde kleur.’
Dezelfde kleur als m’n t-shirt. De sweater.
‘Ja, die horen bij elkaar.’
Net als jouw bloem & je blouse. Maar ik wilde ’t niet te moeilijk maken.
Ze legde haar hoofd tegen m’n schouder aan. Ze haalde ’t nog net.
Ik schrok.
‘Hé, wat is dat?’
Ik vroeg ’t zonder ’t te willen bederven.
Maar zij voelde de schrik net als ik. Ze had ’t al in haar lichaam zitten.
Ze keek omhoog, schuin achter haar schouder naar mij op. Een lieve glimlach. De wangen ingesteld op de wind inmiddels. Een vermoeide blik, die evengoed zei dat ze nog wel even door kon gaan. Haar lippen sperden zich tot een lief gebaar. & Toch nam ze afstand. Trok de hand van haar moeder nog even wat meer naar zich toe. Zichzelf erachteraan.

Zij gingen met de auto, benedendeks. Ik moest wachten op looptrap voor de passagiers zonder auto. Die aangelegd zou worden op de plek waar we de hele tijd hadden gezeten. Bovendeks.
Ik moest afscheid nemen van de ouders met wie ik vakantieverhalen had uitgewisseld. Over ’t hoofd van Inge heen.
‘Jij kent Annemiek niet,’ zei ze er tussendoor.
‘Nee, die ken ik niet.’
‘Ik wel.’
‘Ik ken wel een Annemiek, maar die ken jij misschien niet.’
‘Er is vast ook nog een andere Annemiek,’ legde haar moeder toen snel uit.
We wisselden informatie uit. Over ons volgende doel. Onze volgende vakantie. Of ver in de toekomst. Terwijl Inge ’t over haar heen liet komen. Ze zat met haar lichaam ertussenin.
Tot ze weggingen. Naar Delft, wist ik inmiddels.
‘Tot ziens,’ zei ik.
‘Tot ziens,’ zeiden zij.
Ik wist niet of ik ze een hand moest geven. Op een boottocht over ’t Kanaal. Zo kort allemaal om een hand te geven.
Maar Inge wel. Ik dacht dat dat wel hoorde.
‘Geef me ‘ns een hand,’ zei ik.
Ze gaf me de hand. Terwijl ze niet keek. Een hand in mijn hand. De hand die haar zou begeleiden. Ipv papa & mama. Niet een hand van gedag zeggen.
‘Nee, niet zo.’
Haar ouders klungelig. Ik klungelig.
Toen begreep ze ‘t. Ze zou met papa & mama meegaan.
‘Hij blijft,’ werd uitgelegd.
Zachtjes werden voeten vooruit gezet. Weg. Ze keek langzaam om. Of ze keek nog steeds dezelfde kant op als vanaf ’t moment dat ze m’n hand had losgelaten. Een ½e meter achter haar ouders aan.
& Ze herinnerde weer waar haar hand voor gebruikt kon worden.
’t Kwam omhoog. ’t Zette een trage wuif in. Van de ene kant naar de andere kant. Ze haperde in haar lopen. Ouders nog een stap verder vooruit. Ze keek nog ‘ns vragend om. Wuif. Nogmaals. Een blik van waar blijf jij dan.
Ik keek zelf maar om. Richting reling. Om ’t afscheid niet nog moeilijker te maken. Ik kon haar voeten horen lopen over ‘t geluid van de golven heen.

Ze namen langzaam in kracht af, zich verwijderend van Zijperspace.

vanhieruit

Een lampje aan.
1 Voor 1 doe ik iets. Een andere taak. Andere bezigheid. Ander lampje. Een shirt naar de kast. Een ander juist aan de waslijn. De knop van de videorecorder. Gelijk de tv.
& Ik ga weer even zitten. Me weer thuis voelen. Zijn waar ik ben. Ik schuif m’n billen in de juiste kuil. De juiste hoek van de kussen voor m’n rug. Alles zoals alles hoort te zijn.
Nu zou ik naar de hemel zitten staren.
Of nee, ’t is een uur vroeger daar. Ik zou nog een pint drinken in ‘The Cedars’. Kwartier lopen. Misschien nog een 2e. Afhankelijk van de aandacht die je krijgt. Dan weer terug. Weer een kwartier. In de hoop dat men op de camping reden tot aanspraak zou vinden in ’t feit dat ik in ’t licht van de toiletten een boek zou zitten lezen. Dat ik niet in ‘t washok hoor te zitten na 10-en. Of ik misschien trek in thee heb.
Je beseft ’t niet zo goed als je er 1maal mee bezig bent. Dan is alles normaal. Je komt je tijd door. Maakt niet uit hoe. Je vermaakt je. Want alles is nieuw. Normaal is nieuw. Of andersom. Ook al lijken dingen op wat vorig jaar gebeurde. Of ’t jaar daarvoor. Ik kan ook m’n vader zien, de muggen van zich afslaand met z’n maigret-pocket. Of nog even thee zettend, was ’t misschien koffie, vlak voor naar bed.
M’n vader heeft me alles geleerd, heb ik vaak gedacht terwijl ik voor me uit zat te mijmeren.
Alles ís avontuur. Je weet niet anders. Intensief beleefd.
Iets té, ben ik vaak bang. Vooral terwijl ik ze meemaak & bijna fotografisch opsla.
Ik heb intern een foto afgebeeld staan van ’t moment dat de buien voorbij waren & ik terugkwam uit de pub. Ik op m’n 3-pootstoeltje voor de tent. Alle lichten in de stadjes, dorpjes, verlichtten de hemel. Rode gloed tegen de laaghangende wolken. De achterhoede van enkele uren slecht weer. Hangend van de haven tot diep in ’t land.
‘Newport,’ zei iemand later, ‘heeft verschrikkelijk veel lichten; vooral lichten waar ’t niet nodig is.’
Ik zag Newport volstrekt overbodig tegen de vergelegen wolken afgebeeld staan. ’t Was een lange rode streep. Oranje in de buitenste regionen. Daar waar je ogen net niet lijken te reiken. Steeds smaller, naarmate ’t meer landinwaarts ging. De wolken lichter. Minder vocht dragend. De dreigende volgende bui was Havenstreet, zag ik vanaf de heuvel waar ik op kampeerde, ’t plaatsje achter Newport, in mijn vergezicht links in ’t beeld, wist ik de volgende dag, waar de lantaarnpalen met moeite te vinden zijn. Maar op ’t moment van ’t krukje voor m’n tent, bovenop Kyte Hill, wist ik niet anders of er dreigde iets. & ’t Kwam vanuit de richting van Havenstreet. Een grote donkere plek. Schaduw. De donkere man van de wolken kwam op me af. De god van de donder. Onheil. Mijn slaap verstoren. Mijn zicht op de nacht. M’n laatste slokje, ’t laatste slokje op de camping, ’t laatste bewustzijn van de lichten van de nacht, de lichten van ’t eiland.
Wat zijn die 4 muren nou eindelijk? Die muren die zich om me heen bevinden. Begeven, misschien. Want waar ik ook ben. Want hoe de omstandigheid ook. Ze zijn er. Al is ’t een 1-persoonstentje. Of een slaapzak, vanwege veel te warm. Of een hoeslaken, vanwege nog veel warmer. Wat zijn die 4 muren meer dan de plek waar ik me bevind?
De omstandigheid dus.
De gemoedstoestand.
De mate van veiligheid.
Of de aanwezigheid van gezelschap. Of juist ’t ontbreken eraan. Want muren. Waartussen ik me wil bevinden. Die visite tegenhouden.
Ik doe nu nog maar een lichtje aan. Dan kan ik zien welk nr ik aanzet. Ik moet zien wat er voor geluid zich voordoet. ’t Lijkt alweer lang geleden dat ik de cd-speler blind wist te vinden.
In de nacht was ik eindelijk blij met onverwacht geruis. Dit jaar. Eindelijk. Ik leek veel rustiger. Ik liep door een wei met koeien zonder nadenken.
Hoewel ik een enkele keer wakker schrok. Een varken die me aanviel. Een mol die in m’n nek zat te bijten. Een windhoos die m’n tent meenam. Natuurrampen. Nachtmerries.
Slechts een simpel geruis, achteraf. Misschien een keutel van een konijn.
Maar ’t was stil. Op een jankend kind na. Van de duitse buren. Ze jankte duits, ’t kind. Of misschien schots. Van de moeder.
& Op ‘t gesnurk verderop na. Maar iedereen snurkt op de camping. Daar mag ’t eindelijk.
Ik doe m’n sokken nu maar ‘ns uit. ’t Lijkt alsof de brandende lampen de zomer binnenbrengen.
Elke keer als ik me terugzie op de camping, zie ik m’n vader. Zoals hij ’t deed. Wat hij deed. Ik heb m’n eigen systeem, maar ik zie wat hij doet. Deed. Ik ben er afhankelijk van. Vooral van die laatste vakantie naar Zweden met z’n 2-en. Hij ging naar bed, terwijl ik in de auto nog een boek las. Hij snurkte, als ik moe begon te worden. Hij was wakker, als ik net lekker sliep. Hij liet ‘t theezakje in de thee zitten, terwijl ik ’t slap wilde hebben. Hij keek naar de hemel & ik wist niks te zeggen.

Maar ’t zijn de dingen tussendoor in Zijperspace.

gebruiksaanwijzing

Terug.
De comp gaat meteen aan. De meeltjes die ik onderweg al gelezen had komen binnen.
De klok stil. Op ¼ voor 11. Hoewel ik ’t gevoel van tijd een beetje kwijt ben weet ik dat dat in ieder geval niet klopt. Ooit lang geleden moet-ie besloten hebben om te blijven waar-ie was. Ik ben te lui om de batterij te verwisselen.
Alles uit m’n rugzak. Tenminste, dat wat ik nodig vind. De was. & Enkele dingen die ik tegenkom onderweg. Tijdens ’t graven.
Wasmachine.
Deuren open. Lucht moet weer binnenkomen, want die geur ken ik niet van mezelf. Ook weer dicht, maar dat 5 minuten later als ik besluit weg te gaan. Ik moet de spullen halen die Marlies op m’n werk heeft langsgebracht. M’n scheerspullen vooral.
Muziek. ’t Nrtje dat op de terugweg de hele tijd door m’n hoofd bleef spelen. Eindelijk de juiste volgorde. De juiste maat. Timbre. De herinnering aan correctheid bevestigd zien.
Wasmachine begint lawaai te maken. Muziek speelt. Marlies belt. Alles goed. Isle of Wight leuk. Ventnor leuk. Camra leuk. Veel plezier, jij ook. Enz.
Er zal bier gedronken moeten worden. Terug moet gevierd worden. & ’t Feit dat ik niet meer weet wat ik verder kan doen moet weggestopt.
’t Huis is leeg van al m’n spullen waarvan ik de gebruiksaanwijzing terug moet vinden.

Wat deed ik ook alweer gewoonlijk in Zijperspace?