wapperen

De avond ervoor hadden we ’t er nog over. Ellen moest laten prikken om oa ’t cholesterolgehalte te meten, ihkv haar suikerziekte. Mirjam kreeg een hogere dosis van haar medicijn ter voorkoming van epileptische aanvallen. & Ik vertelde dat ik weliswaar een medicijn kreeg, waarschijnlijk de volgende dag nog 1tje extra, maar dat ik niet wist of ’t nou allemaal verschil zou uitmaken.
‘Ik heb een tijd lang gedacht dat ik een milde vorm van ADHD had,’ vertelde ik, ‘of iets wat er op lijkt. Maar als mij Ritolin voorgeschreven zou worden, had ik toentertijd besloten, dan zou ik ’t niet geslikt hebben. Ik was al jaren zo, ik was er tevreden mee, dus waarom zou ik me laten veranderen dmv een chemisch stofje.’
‘Da’s toch iets heel anders dan wat je nu hebt?’ vroeg iemand.
‘Nou ja, een heleboel van die hyperactiviteit kan verklaard worden door de overactieve schildklier. ’t Zou daardoor kunnen komen. & Nu slik ik wel die pillen. Maar da’s vooral omdat ik bijna geen last heb van de ziekte. Ik merk er hoegenaamd niks van. Ja, in ’t begin had ik last van m’n darmen. Dat was de reden waarom ze een bloedonderzoek lieten doen. Maar die darmen voel ik al een tijdje niet meer. Ik heb gewoon een ziekte waar ik niks aan heb. ’t Schijnt daar te zitten, maar ’t komt bij mij niet aan de oppervlakte, heb ik ’t gevoel. ’t Heeft iets mysterieus, ik kan er geen grip op krijgen. Als ik nou wijd opengesperde ogen kreeg, dan kon je ’t ook nog zien, maar bij mij is er niks aan de hand, zo lijkt ‘t.’
‘Dan moet je ’t toch zo laten,’ zei Mirjam, ‘je kan zelf ’t heft in handen nemen & elk moment beslissen dat je stopt met een pillenkuur.’
‘Ja, maar ’t is wel zo dat m’n collega’s soms horendol worden als ik met ze achter de bar sta. Als ik alle klanten tegelijk help & ze ondersteboven loop in de haast om de klanten te bedienen.’
‘Hm, als dat alles is.’

Ik had dit keer van te voren een vraag bedacht die ik zou gaan stellen. Ik moest dat vooral doen, had de internist me gezegd bij de 1e ontmoeting. Maar elke keer wilde me niks te binnen schieten. Ik had ’t al van ’t internet gehaald, dacht ik. Of was de vraag op ‘le moment suprême’ alweer vergeten.
‘Doordat je overal tegelijk aandacht voor hebt, kan ’t zijn dat je een beetje vergeetachtig bent,’ zei de internist met een glimlach toen.
Vandaag dezelfde glimlach. Ik excuseerde me beschaamd. Ik had me niet bij de administratie aangemeld & was gewoon in de hal gaan zitten wachten. Pas toen een patiënt die veel later was gearriveerd eerder door haar werd opgeroepen, bedacht ik dat ik iets verkeerd had gedaan.
‘Ja, je moet je altijd 1st aanmelden,’ zei de vrouw achter de balie, toen ik verhaal kwam halen.
‘Maar hier staat dat je gewoon kunt gaan zitten,’ wees ik naar een mededeling die schuin boven haar hoofd hing.
‘Bovenaan de mededeling staat dat ’t voor diabetespatiënten geldt. Niet voor u, volgens mij. Maar ’t komt nog wel in orde, hoor. Ik licht ‘r wel even in.’
‘’t Komt door m’n verstrooidheid,’ excuseerde me ik een kwartiertje later tegenover de internist.
Ik kon nu alles daarop gooien. Dat was dan wel weer handig. Zij glimlachte evengoed wel.

Maar ik had een vraag. Ik had ‘m er goed ingestampt. Terwijl ze bezig was aantekeningen te maken nav ’t laatste bloedonderzoek, durfde ik ‘m te stellen. Hoewel ’t lastig was de schrijvende stilte te doorbreken.
‘De klachten die ik heb, of de verschijnselen eigenlijk, zou ik daar al niet jarenlang mee te maken hebben?’
‘Oh, dat kan heel goed,’ antwoordde ze.
‘Ik bedoel, bij ’t lezen over de verschijnselen kwam ik heel veel dingen tegen die ik volgens mij al vanaf m’n jeugd heb. Ik weet niet anders meer.’
‘Ja, wat dat betreft moeten we wel een beetje je botten in de gaten houden. Daarom moeten we maar een scan laten maken van je botten.’
‘Wat dan?’ vroeg ik verbaasd over deze maatregel.
Weer iets wat er met me gebeurde zonder dat ik er controle over had. Weer minder houvast. M’n lichaam een nog groter mysterie.
‘Want een overactieve schildklier kan ervoor zorgen dat in de loop van de jaren je botten een beetje broos worden. We moeten dat dus in ieder geval even controleren.’

‘Ja, & ik schijn een kans te hebben op broze botten,’ vertelde ik Rachel een uur later over de telefoon. ‘Of zoiets. Er moet een röntgenfoto gemaakt worden. Of een scan. Ik weet niet wat ’t verschil is.’
‘Dat soort dingen moet je vragen,’ zegt Rachel stellig.
‘Ja, dat wil ik ook wel. & Soms doe ik dat ook. Maar meestal schiet me zoiets niet te binnen als ik daar zit. Dan haal ik ’t maar van ’t internet, denk ik dan.’
‘Maar zo’n dokter dient ervoor dat je uitgelegd krijgt wat er met je lichaam aan de hand is. Je moet toch weten waarom je medicijnen slikt?’
‘Ja, dat is wel zo. Maar, ja. Maar, ja. Ik denk dat ik ’t dan ook de informatie zelf tevoorschijn kan halen.’
‘Maar op internet staan alleen maar specifieke gevallen. Of heel algemene. Niet jouw geval! Dus je moet ’t gewoon aan de specialist vragen.’
‘Ja. & Hoe is ’t nou met jou?’
‘Oh, je bent aan ’t wapperen?’
‘Wapperen?’
‘Je bent ’t onderwerp aan ’t wegwapperen.’
Met de hoorn van de telefoon nog aan m’n oor maakte ik met m’n vrije hand een wapperende beweging.

Alles fladderde gedwee weg richting duisternis van Zijperspace.

hoedje

Iemand had een hoedje op gezet. & Een ander had een toeter bij de hand. We zijn in polonaise achter de 2 aan gejakkerd. Onderweg struikelde er menigeen, want doordat we alle handelingen imiteerden van de man voorop, die met ’t hoedje, stonden we dan weer vol op de benen & gingen werden we even later gedwongen door de knieën te zakken. ’t Was me een jolige janboel. De dj kon ’t op een gegeven moment ook niet meer houden & is achteraan aangesloten. Dat had-ie niet moeten doen,want de pick-up werd onmiddellijk overgenomen door een onverlaat.
‘& We gaan nog een rondje,’ schreeuwde deze man.
‘Waarom zijn ’t toch altijd mannen die de draaitafel willen beheren?’ dacht ik voor een kort moment. Maar ik werd al snel afgeleid door een kettingbotsing van lichamen. Waarbij de meeste mensen over stoelen & tafels uitgleden, maar er 1tje over de bar viel, je begon je af te vragen hoe de mensen deze buitelingen konden maken, & de glazen aan gruzelementen gingen. Bij gebrek aan drinkgerei hebben we vanaf toen maar de mond aan de kraan gezet. Of de kraan aan de mond; dat onderscheid kon ik op dat moment niet meer maken.
’t Hoedje wisselde van eigenaar, waardoor we vervolgens met z’n allen in de vijver lagen. We gingen gewoon ’t hoofddeksel achterna. Jammer dat de toeter toen niet meer wilde toeteren, maar als men z’n buik ontluchtte door een ferme boer werd er evengoed net zo enthousiast op gereageerd. De geluiden die ons vanuit ’t toiletblok bereikten, boven de tonen van een hoempapa-band uit, droegen ook wel bij aan de algehele feestsfeer.
Er ging er 1 in de lamp hangen. Vlak onder de discobol. We schenen met meegebrachte zaklantaarns z’n kale kop glanzend wit. Een fraai gezicht toen hij een zwaai had gekregen & slingerende rondjes op topsnelheid beleefde. Helaas begaf ’t plafond ’t toen iemand aan z’n benen meegesleurd wilde worden.
We hebben de lichamen een ietwat aan de kant geschoven om ruimte te maken voor wat nieuw licht. Een openhaard in de open lucht leek ons wel gepast. De stoelen waren toch niet meer bruikbaar & aan ’t merendeel van de tafels ontbrak een poot.
Achteraf werd er beweerd dat ’t allemaal 3-potige tafels waren, maar die info bereikte ons te laat. ’t Gaf in ieder geval een prachtig vreugdevuur met flikkerende lichtjes & rondschietende spuitbussen. Die laatste hadden we geconfisqueerd van de dames. Die lagen toch inmiddels voor apengapen aan de rand van de dansvloer of wat er nog van over was. De dames hadden geen belang meer bij een beetje haarlak. Hopeloze gevallen van kapsels.
’t Begon wel een beetje te stinken doordat de vuurspuw-act van 1 van de meest dwaze gasten niet resulteerde in een prachtige steekvlam van hem af. Men kon eerder spreken van een implosie. Een gigantisch dol effect, maar hij moest wel afscheid nemen van al z’n lichaamshaar. Dat mocht de pret niet drukken. Wederom renden we achter de initiatiefnemer van deze stunt aan, hij had zo’n grappig zwart toupetje op z’n kop, die we per abuis voor ’t feesthoedje hielden, & sprongen gelijk met hem ’t water in.
Vervolgens volgde de oneindige stoelendans, waarvan de spelregels tegengesteld waren aan die van ’t originele spel. Je moet blijven lopen in een kringetje; degene die gaat zitten, of anderszins gebruik maakt van z’n zitvlak, is uitgeschakeld. Naarmate de groep deelnemers kleiner werd tijdens dit spel, werd ’t te lopen kringetje kleiner & sneller afgelegd. Aangezien we geen muziek hierbij nodig hadden was ’t een leuke oplossing voor ’t ontbreken van de dj & z’n geluidsinstallatie. Niemand wist waar die zo snel naar toe was gegaan.
De tapkraan stond inmiddels, onder de druk van ’t naar beneden gevallen plafond, te spuiten. We hielden onze monden in de straal, maar dat had soms tot resultaat dat wat losliggend puin in de mond terecht kwam. Dus hebben we de onbeschadigde flessen sterke drank maar aan de mond gezet. We waren inmiddels gewend ons zonder glazen van vocht te voorzien.
Uiteindelijk kreeg ik ’t hoedje te pakken, dus mocht ik zeggen wat er ging gebeuren. Ik ben hard naar huis gerend, niemand die me nog kon volgen. Daar heb ik me net als de rest neergelegd.

Er had genoeg 2-jarig feestgedruis plaats gevonden in Zijperspace.

waar ben je nu eigenlijk mee bezig?

Wat bedoel je? Vind je ’t niet nuttig? Had ik iets anders moeten doen met m’n vrije tijd? Tot volle tevredenheid van eenieder, daar ging ik in ieder geval vanuit, beantwoord ik je vragen, wijd daarbij ietwat uit zodat er enig structuur, enig verhaal in terug te vinden is, & jij begint je af te vragen waar ik mee bezig ben. Had ik korter van stof moeten zijn? Gerichter moeten antwoorden? Me meer moeten houden aan de strekking van de vraag? Had ik mezelf geen vrijheden mogen vergunnen?
Of doel je meer op de activiteiten van de afgelopen 2 jaar? Ik had volgens jou 2 jaar geleden op een eenzame kille avond (’t was dat jaar een vroege herfst, ’t donker viel net als vanavond reeds om ½ 9 in) niet de stoute schoenen mogen aantrekken om mezelf een weblog te creëren. Ik had me vervolgens moeten houden aan de conventie van kort geschreven stukjes, met minieme mededelingen over ’t welzijn van oa huis, tuin & keuken. Ik had m’n berichten moeten beperken tot m’n gang naar ’t postkantoor, m’n boodschappen op de markt, m’n belevenissen op ’t werk, geformuleerd in korte staccato zinnetjes, zonder franje, zonder opsmuk, doodordinair, doelgericht, 13 in een dozijn. Ik had moeten linken, verwijzen, citeren, refereren, vernoemen, beroepen op & me ondertussen moeten houden aan alle reeds bestaande stereotiepen.
Ik moet niet berichten over m’n vader, over wc-papier, over angstaanjagende insecten, vervelende klanten; ik moet mezelf niet weergeven als stoere alerte barman, onzekere blaaskaak, opgewonden & te eigenwijs bevonden verstokte vrijgezel, in ’t verleden teder liefhebbende nooit fouten makende vrijer; ik moet niet dromen & dit tegelijkertijd nuchter weergeven, ik moet met beide benen stevig verankerd staan op dit aardse, m’n werk doen, verder leven, sterven & zodoende tot niets teniet gaan. Een vleugje, een klein briesje voor een grasspriet, toevallig passerend tijdens een wandeling, dat is ’t belangrijkste wat ik zou bereiken in mijn leven, vergeleken bij wat de aarde is tov de rest van ’t oneindig universum, zo zou ik te boek moeten staan in de stroom van constante beweging & beroering op deze wereld. Mijn leven zou niet meer moeten zijn dan een moment dat ’t halmpje in de onmetelijke weide deining voelt door verplaatsing van lucht. Meer niet.
Geen grootsheid door achtergelaten geschriften.
Ik zou niet mogen berichten over ’t kleine, ’t pietluttige, ik zou niet mogen laten zien dat als je ’t abject pietepeuterige in woorden probeert te vangen dat dat iets wil zeggen over alles wat dat overstijgt? Dat klein groot weerspiegelt, dat zouden de mensen zelf wel kunnen ontdekken, dat zouden mensen kunnen lezen in intelligente verhandelingen, wetenschappelijk & theoretisch onderbouwd, gestaafd aan onderzoeken, ervaringsdeskundig bevestigd, & ik zou m’n mond moeten houden, omdat men nu 1maal niet geïnteresseerd is in ’t relaas over wc-papier dat door mij meegenomen werd naar ’t toiletblok van de camping, ik zou niet mogen verhalen hoe zuchtend mooi vrouwenbillen kunnen dansen, & zacht & teder planten tot bloem kunnen groeien, of hoe mijn vader traag terugkeert, ineen schrompelt, verdwijnt van deze aardbodem, & de zwervers die de straten af blijven schuimen op zoek naar vergetelheid in de vorm van een fles bier.
Ik zou de boel de boel moeten laten, m’n mond moeten houden & mezelf niet reeds op de kop af 2 jaar lang schrijver wanen?

Helaas, ik moet u berichten: er bestaat ook nog iets als eigengereidheid in Zijperspace.
(Deze serie wordt u gebracht dankzij ’t initiatief ‘5 vragen, 5 antwoorden’, zie toelichting, waarvoor men zich in Zijperspace zeer despotische vrijheden heeft toegeëigend)
(Mocht men na afloop van deze cyclus nog behoefte hebben tot ’t verder stellen van vragen, liefst met een zelfde gehalte als degene die ik mijzelf heb gesteld, dan moet men zich vrij voelen deze in ’t reactieding te plaatsen; ik zal m’n best doen deze verzoeken tot openheid in breedsprakige artikelen u te doen toekomen middels de bekende weg)

Extra zojuist binnengekomen mededeling: Speciaal voor dit 2-jarig bestaan heeft men de mogelijkheid de samengevoegde teksten over m’n vader via meel te bestellen, waarbij alle eigenwijsheden mbt spelling, in de vorm van ‘&’, ‘had-ie’, ‘1tje’ etc, etc, aangepast zijn naar de huidige maatstaven zoals vermeld staan in de dikke heer van Dale. Een 2e mogelijkheid hiertoe, zou men kunnen denken, ware ’t niet dat de vorige ter beschikking gestelde editie niet opgefleurd was met deze concessies richting leesbaarheid. Laat slechts uw i-meel-adres achter op mijn adres, of anders in ’t reactieding, & men zal ’t spoedig mogen bekomen.

welk toetje vind je ’t lekkerst?

Ik hou niet van toetjes. Niet aan mij besteed. Ik eet ze in ieder geval niet. Omdat ik na de maaltijd niet meer kan. Dan zit ’t vol & past er niks meer bij. & Als er wel wat past dan voelt ’t niet lekker: zo’n opgeblazen gevoel waardoor ik urenlang geen pap meer kan zeggen.
Ik heb ze waarschijnlijk als klein kind wel gegeten na de maaltijd. Lang geleden, zodat ik ’t niet meer weet. Maar ik vond ’t lekkerder als tussendoortje. Vla & yoghurt stonden altijd in de koelkast. Ik herinner me dat ik vooral de vla vaak stiekem aan m’n mond zette. Koelkastdeur open, zachtjes, zodat ’t piepje van ‘t scharnier niet te horen was in de huiskamer, langzaam ’t pak tevoorschijn schuiven, & de tuut aan de mond.
‘Wat moet dat in de ijskast?’ hoorde je dan vanuit de kamer roepen.
Wij noemden de koelkast altijd ijskast. Is er niet meer uit te rammen.
‘Niets,’ riep ik dan, snel de slok vla achterover slaand.
Ze mochten vooral niet horen dat ik een volle mond had.
& Als m’n moeder me op heterdaad betrapte werd er gezegd dat ik ’t toch gewoon uit een bakje kon eten. ’t Was vies om zo uit ’t pak te lurken.
Ze had gelijk. Zeker in zo’n groot gezin. Bovendien ging de vla er sneller van schiften. Toen ik door had dat dat laatste een feit was, hield ik ’t pak op een grotere afstand van m’n mond. Vielen de klodders vla letterlijk m’n mond in. Vooral toen de 2-kleurenvla in ons gezin geïntroduceerd werd was dat een genot. Je zag groen & roze op je afstormen. Gretig streden de beide soorten vla om ‘t 1st de sprong richting ’t diepe gat van m’n keel te maken. & Begerig stak ik m’n tong naar ze uit.
‘Wie heeft ‘t pak 2-kleurenvla open gemaakt?’ was de vraag dan aan ’t einde van de maaltijd.
Er moesten nog 7 monden mee gevoed worden, maar slechts de helft van ’t pak was over.
‘Verdorie,’ zei m’n moeder, ‘ik heb vanochtend net dat nieuwe pak gekocht.’
Ik keek nonchalant schuldbewust voor me uit, tussen ’t gekibbel & geruzie over de resten vla door vroeg ik schijnheilig of ik misschien alvast tv mocht kijken omdat ik toch geen toetje wou & werd door dat ontwijkende gedrag aangewezen als dader.
‘Jij stond vanmiddag de hele tijd in de keuken,’ werd geargumenteerd.
‘Zo erg is ’t toch niet,’ bracht ik als verdediging, ‘want ik neem bij de maaltijd nooit een toetje. Nou heb ik mijn deel ‘ns een keertje overdag genomen, terwijl jullie dat extraatje elke dag krijgen.’
‘Maar dan legen we dat pak niet meteen voor de helft. Wij verdelen dat, zodat iedereen evenveel krijgt.’
Een heel belangrijke issue in onze familie. Iedereen moest altijd evenveel krijgen. Maar m’n vader de grootste gehaktbal.
‘Nu heb ik mijn deel voor de rest van de week gehad. & Een beetje extra vanwege de voorgaande keren dat ik moest wachten tot jullie eindelijk klaar waren met eten.’
De discussie had dan al weer te lang geduurd, naar de zin van m’n moeder.
‘Iedereen monden dicht,’ klonk ’t dan streng. ‘Dat gezanik de hele tijd.’
‘Maar hij ’ probeerde er nog iemand, maar de stem werd gesmoord door de strenge blik van m’n vader.

Voldaan werd er dan in Zijperspace gemijmerd over de grote gehaktbal die uit de jus was gevist voordat moeders keek.
(Deze serie wordt u gebracht dankzij ’t initiatief ‘5 vragen, 5 antwoorden’, zie toelichting, waarvoor men zich in Zijperspace zeer despotische vrijheden heeft toegeëigend)

hoe vaak moet je jezelf scheren?

Eigenlijk weet ik ’t niet. Ik beweerde vroeger dat ik ‘t 1 keer in de week deed. Tot ik er achter kwam dat ’t gebeuren elke keer op een andere dag viel. Verbaasd was ik. Dat m’n baardgroei toch iets sneller ging dan gedacht. Er zaten meer mannelijke hormonen in m’n lichaam dan ik vermoed had.
Maar goed, als ik tegenwoordig zeg dat ik me 1 keer in de 5 dagen scheer, dan staan mensen, vooral mannen natuurlijk, nog verbaasd. Blijken die zich bijna elke dag te moeten scheren.
Ik vind ’t een vervelende gebeurtenis, dus stel ik ’t uit. ’t Moet secuur, je mag je niet snijden, geen haartje mag overgeslagen, je moet een scheidslijn maken van waar je wel scheert & waar niet. Verder wordt je huid droog, gaat wat strakker staan, & ben je gedwongen aftershave of balsem te gebruiken.
M’n werkgever zei ‘ns dat dat niet nodig was. Ik droeg in die tijd een afschuwelijke aftershave. Ik was die mening zelf ook toegedaan. Hij vond dat ’t op ’t werk niet naar aftershave moest ruiken. We verkochten bier, dan moest ’t ook naar bier ruiken.
‘Maar ik heb ’t nodig,’ zei ik. ‘Ik heb een gevoelige huid.’
‘Dan gebruik je maar alcohol,’ was zijn reactie. ‘Ik heb hier nog wel een flesje staan.’
Niet aangenomen. Ik heb een ander balsem gekocht. Voor de gevoelige huid.
Die huid heb ik van m’n vader. Als hij zich had geschoren zagen z’n wangen er roodgloeiend uit. Deels door de couperose, deels door ’t hete water dat hij gebruikte, maar vooral door de dunne huid. Hij voelde warm aan als ik ‘m een kus gaf vlak voordat-ie naar z’n werk ging. Bij m’n moeder bleef-ie dan nog wat langer stilstaan. Hij aaide z’n wang over die van haar. Om te laten voelen dat de overbodige haren weg waren. Daarna een kus, & een zachte veeg over haar wang, om nog even te laten voelen dat de kus er zat. Hij plakte de herinnering vast.
M’n vader gebruikte een scheerapparaat. Ik mocht ‘m in die dagen lenen. Als ik ‘m maar wel weer schoon maakte. Dat werd vaak vergeten. Dan moest je bij hoog & bij laag blijven beweren dat jij ’t niet was geweest, dat je ’t apparaat altijd schoonmaakte, dat je ‘m de dag ervoor had gebruikt & dat je daarna uit ’t doucheraampje de haartjes had laten wegwaaien, & dat je toen ontdekt had dat Pa ’t zelf vergeten was.
Maar ’t was zijn scheerapparaat, verdedigde hij zich dan. Degene die ’t leende diende zorg te dragen dat zijn haren waren verwijderd.
Dan was ’t zeker 1 van de broers geweest, kwamen we tot de conclusie.
‘Maar als ’t zo door gaat,’ zei m’n vader, ‘dan moet iedereen maar een eigen scheerapparaat gaan kopen.’
Die waren duur. Zo duur, dat m’n vader hooguit 1 keer in de 4 jaar een nieuwe voor vaderdag kreeg. Dan mochten de jongens, wij broers dus, de oude gaan gebruiken. Daarvan was ’t motortje ondertussen langzaam gaan lopen, waardoor de haartjes er pijnlijk uitgetrokken werden. Extra aftershave was noodzakelijk. We roken in die tijd allemaal naar onze vader. Behalve m’n oudste broer. Die had bij z’n wasbak op zijn zolderkamer z’n eigen flesje staan. M’n broer rook modern. Hij kon makkelijk vrouwen krijgen, dachten wij.
Ik was denk ik 21 toen ik voor ‘t 1st kennis maakte met ’t natte scheren. Ik was op stap met Jos & Peter. We logeerden enkele dagen bij iemand in Nijmegen. Aan ’t eind van de logeerpartij moest toch maar ‘ns m’n baard er af. Of wat zich daarvoor probeerde uit te geven. Vlassige haartjes met gapende gaten waar ’t niet volledig dekte.
Jos moest ’t uitleggen. Hoe ik ’t scheerschuim moest aanbrengen, hoe ik ’t mesje moest houden, hoe vaak ik moest spoelen, & wat te doen als ik mezelf gesneden had. Want er kwam een flinke jaap in m’n wang te staan doordat ik de smaak te pakken kreeg & ietwat te gehaast een haal naar beneden maakte. Ik kreeg opeens de geur van m’n opa terug. Als deze zich speciaal voor onze visite opgeknapt had, maar er een wondje op z’n wang zat. De aluinsteen die ik van Jos kreeg aangereikt om ’t bloeden te stelpen rook naar m’n opa van toen.
Ik vind ’t zonde om me te scheren als ’t wat wilder begint te staan. ’t Moet altijd nog net een dag langer blijven. Tenzij ik een vrouw moet gaan zoenen die dag. Dan ben ik wel bereid. Maar ligt dat niet in ’t vooruitzicht dan laat ik ‘t. Staat me goed. De kale plekken zijn grotendeels verdwenen ondertussen. Ik ben stoer als ik mezelf in de spiegel zie. Ik ben een man.
Maar wat zou ’t prettig zijn als die stomme haartjes bij een bepaalde lengte ‘ns wat minder jeukten.

Anders waren kinnen vast veel langer geweest in Zijperspace.
(Deze serie wordt u gebracht dankzij ’t initiatief ‘5 vragen, 5 antwoorden’, zie toelichting, waarvoor men zich in Zijperspace zeer despotische vrijheden heeft toegeëigend)

waarom maak je je bed niet op?

Hé, zachtjes. Niet iedereen hoeft te weten dat ’t er al 2 weken onopgemaakt bij ligt.
Maar ik slaap er goed in. ’t Dekbed ligt over me heen, met tussen ons in ’t dekbedovertrek. Ik neem niet de moeite de 1 over de ander te trekken. Dat is waar ’t eigenlijk voor dient; ’t heeft niet voor niets een naam die de lading dekt.
& Ach ja, de sloop. De sloop naast de kussensloop. Die hoort over ’t matras gespannen te worden. Ik hoor niet op ’t molton te liggen. ’t Voelt lekker zacht aan, die stof. Ik heb daardoor geen last van ’t ontbreken van de sloop, houd ik mezelf voor. Hoewel ik weet dat ’t niet hoort.
’t Zal wel iets vrijgezellerigs zijn. De luiheid. De nonchalance wat betreft de plek der dingen. Zoals de afwas die blijft staan. ’t Me niet kunnen bewegen tot ’t zuigen van ’t stof in de gang & de hal. Hoewel de motivatie groot is, vind ik zelf. Of ’t laten hangen van de was. Altijd net even een dag te lang.
Ze hebben wel ‘ns gezegd dat ik een lijst moet opstellen van alle activiteiten die in huis moeten gebeuren. Die geregeld in huis moeten gebeuren. & Nav die lijst zou ik dan elke dag 1 van die taken moeten volbrengen. Dan blijft ’t huis vanzelf schoon & onderhouden.
Ik kan me er echter niet toe zetten zo’n lijst te maken. Luiheid misschien, wederom. Misschien te weinig tijd. Er zijn te veel andere, veel belangrijkere zaken, die me elke dag bezig houden.

M’n moeder zei ’t vroeger al: ‘Waarom kan je nou niet even je bed strak trekken?’
Met de ouderwetse dekens kostte ’t toentertijd nog veel meer moeite. Laag over laag moest weer geordend worden, als laatste ’t laken om niet de kriebel van de dekens op je huid te krijgen. ’t Moest netjes, anders sliep ik niet van de kreukels boven me, waardoor enige aandacht & moeite noodzakelijk was. Maar met ’t moderne dekbed, waar ook de Fam Zijp op een gegeven moment toe overging, moest ’t geen moeite zijn alles weer te kuisen.
‘Je stapt uit bed,’ zei m’n moeder, ‘je kijkt even om, pakt een punt met de ene hand, met de andere hand de punt ertegenover, je wappert alles omhoog, & legt ’t vervolgens neer; stukje schuiven & alles ziet er als nieuw uit.’
‘Ja, Moe,’ zei ik dan.
‘Ja-moe zeggen & nee-moe doen, zeker,’ zei m’n moeder.
Moeders hebben er verstand van. Ze hebben in ieder geval verstand van hun kinderen.

Ik stap ’s avonds m’n hoogslaper in, om te bemerken dat ik ’t weer een dag heb uitgesteld.
Niet nu, denk ik dan. Niet nu, want ik ben te moe om nog iets te doen.
Misschien ligt ’t er wel aan dat ik pas naar bed ga als ik écht moe ben. Als ik als een blok in slaap zal vallen.
Ik leg alles over me heen. De 2 kussens stapel ik, zodat ik met die in m’n nek nog een blz uit m’n boek kan lezen. & Na die blz val ik in slaap. ’t Lukt me nog net ’t onderste kussen weg te trekken & ’t licht uit te doen.
’t Zou toch zonde zijn als ik die laatste energie zou besteden aan ’t opmaken van ’t bed.

Ik hoor m’n moeder zuchten: ‘Je wilt toch dat je huis er mooi uit ziet. Je wilt toch dat visite zich op z’n gemak voelt & zich niet stoort aan allerlei rommel.’
Daarom ga ik als een gek tekeer zogauw die er aan dreigt te komen, de visite. ’t Huis gaat ondersteboven. Plots vormen zich stapels van opgeruimde boel, plots gaat alles aan de kant, kan men zich normaal voortbewegen, is er ruimte te over in de keuken. & Is deze laatste bovendien blinkend schoon.
Maar de slaapkamer verstop ik achter de gordijnen. Bang dat ’t een muffe slaapgeur zal verspreiden. Of dat ’t onopgemaakte bed zal worden gesignaleerd. Ook bang dat men de stapels t-shirts aan al treffen. Wat echter een inferieur probleem is. Iedereen weet dat ik te veel t-shirts heb om even in een middag op te vouwen.

Waarom ik ’t niet doe? Ik weet ’t eigenlijk niet. Ik kom niet verder dan dat ik weet dat ik lui ben. Lui in dit ene specifieke geval. ’t Staat me tegen. ’t Komt niet uit. ’t Doet zich steeds op ’t verkeerde moment voor.
Ik ben de enige die er last van heeft, zou ik kunnen zeggen, maar ik heb er geen last van. Maar daar wil ik ’t niet mee afdoen. Er is iets vreemds met me aan de hand. Ik maak m’n bed niet op. Dat verschijnsel is chronisch. Elke avond, bij ’t aanschouwen van wat los overhoop liggende stukken stof, bedenk ik me dat weer.

Maar ’t verstoort gelukkig niet de nachtrust in Zijperspace.
(Deze serie wordt u gebracht dankzij ’t initiatief ‘5 vragen, 5 antwoorden’, zie toelichting, waarvoor men zich in Zijperspace zeer despotische vrijheden heeft toegeëigend)

intermezzo

Snel. Bier. Gek. Boeken. Zweet. Tuin. Impulsief. Stem. Vrijgezel. Broers. Vrouwenman. Hyper. Vrolijk. Vriendinnen. Schrijver.

Waar bovenstaande op slaat, dat vertel ik later wel. 1st Schakelen we terug naar de dag van gister. De meeting.

‘Hoi, Mark,’ groette ik.
Hij keek me aan. Lichtelijk afgeleid in zijn tocht naar waar ’t feestelijk samenzijn moest gaan plaatsvinden. Vlak naast de meeting waar ik deel van uitmaakte.
Hij zei me gedag.
‘Ken jij hem?’ vroeg ik aan Ellen. ‘Ook ooit Theaterwetenschap.’
‘Nee.’
‘Heb jij Theaterwetenschap gedaan?’ vroeg iemand van ’t gezelschap.
’t Kan Arnoud, Bart, andere Bart, of Hugo zijn geweest. We zaten een beetje afgezonderd van de grote groep webloggers. Wij behandelden de wereld & bijkomende problemen. Terwijl de rest ’t over weblogtools had. Daar hadden wij geen tijd voor.
‘Ja, maar slechts heel kort,’ antwoordde Ellen.
‘Maar Merel kende je er wel door,’ zei ik.
‘Jullie hebben samen gestudeerd?’ vroeg Arnoud.
‘Ja, ik deed Film & Tv-wetenschap,’ zei ik. ‘Dat was in ‘tzelfde gebouw.’
‘Maar ik heb ’t slechts als opstapje gedaan,’ zei Ellen. ‘Na ‘t 1e jaar ben ik al snel wat anders gaan doen.’
‘Nou, ja,’ zei ik verwonderd. ‘Nog een theaterwetenschapper.’
Ik stond op & riep Aude, die net ons tafeltje gepasseerd was.
Ze keerde zich om. Een kind hing om haar middel.
‘Hé, Ton.’
Ik liep op haar toe.
‘Je hebt een kind?’
‘Ja, nog niet zo lang, hoor. Sinds 2 weken.’
Ik boog ietwat voorover. Stak m’n vinger uit. Maar ’t groepje vingers dat me in een slaapstuiptrekking tegemoet kwam was dermate klein kwetsbaar, dat ik m’n vinger terugtrok. Stel je voor dat ik er 1tje brak.
‘Maar je was toch nog niet zwanger toen we dat afscheidsfeestje van Stella hadden?’
‘Nee, dat zou best kunnen. Ik denk dat dat een paar weken later was.’
‘Dan is dat alweer bijna een jaar geleden,’ verzuchtte ik.
‘Zijperspace,’ las Aude voor van m’n borst.
Ik had daar een sticker geplakt. Zodat mensen wisten wie ik was.
‘Ja, we hebben hier een weblogmeeting. Bijna iedereen die je hier ziet is logger.’
‘Oh, dan hoor ik er ook bij. Ik heet Logger van m’n achternaam.’
‘Haha, ja, dan mag je blijven.’
We praatten nog even door. Ik wees Merel aan, die ook Theaterwetenschap had gedaan. Die kende Aude niet. Ellen evenmin.
‘Merel is beroemd,’ zei ik.
‘Waar moet ik haar dan van kennen?’
‘Van haar weblog. & Ze heeft een keer op de voorpagina van een krant gestaan.’
‘Oh, dat gaat blijkbaar geheel aan mij voorbij. Ik was jouw naam trouwens ook vergeten. Dus ik moet Zijperspace.nl intypen of zo?’
‘Ja, maar ik zou dan 1st de computer aanzetten.’
We zeiden elkaar gedag. Ze ging ergens anders zitten. Waar ’t rustig was voor haar zoontje.
Ik liep terug naar de mensen aan tafel. Maakte een praatje met Bart. Dronk ’t bier dat zojuist gehaald was. & Nog vele consumpties later legde ik voor de 4e maal uit, in lange bewoordingen, zoals men van mij gewend was, dat er weliswaar niet zo verschrikkelijk veel gebeurd was in m’n leven, maar dat ik er nou 1maal lang over deed dat beetje te vertellen.

De volgende ochtend werd ik wakker doordat ’t geluid weerklonk van een meeltje dat in m’n comp was terecht gekomen. Met een stalen kop bekeek ik wat er gemeld werd. Steunend op de stoel. Ik ging niet zitten, bang als ik was dat ik dan niet meer op zou kunnen staan.
Een stokje werd mij toegeworpen. Door Cranium (die ik de dag ervoor node had gemist, vooral ook vanwege ’t feit dat ik had gehoopt dat ze van mij boeken zou komen lenen als ze in Amsterdam was). Of ik zo vriendelijk wilde zijn in 15 woorden mijn persoon te omschrijven. & ’t Dan door te geven aan een volgende vrijwilliger.

Hij zoeft bij deze van Zijperspace naar Bart, die andere, of die ene, dat weten we eigenlijk niet.

hoe gaat ’t?

De meest gestelde vraag. De vraag zonder inhoud. Vaak slechts een omhulsel. Bestaat bij de gratie van ’t omhulsel. De aankleding. De intonatie. ’t Moment.

Toen ik oud genoeg was, de problemen groeiden mij boven ’t hoofd, stelden m’n tantes die vraag geregeld. Om hun zorg te uiten. Ik diende steeds weer ‘tzelfde antwoord te geven.
‘Goed.’
Een ander antwoord bestaat niet. ’t Zou slecht zijn, onnadenkend als men van ’t voorgeschreven antwoord afwijkt.

Mijn moeder deed waarschijnlijk geregeld verslag van mijn toestand. Hoe ik niet kon ademhalen, ’t benauwd had, hoe eng de straat voor mij was, hoe bang ik was voor alles dat zich buiten ’t huis bevond. Of hoe ik haar opzocht, midden in de nacht, bij haar bed, hoe ik vertelde over m’n boze dromen, m’n angst te sterven, m’n ziektes die ik mogelijk onder de leden had. Of hoe ze uren achter elkaar de stramme spieren glad streek. & Over m’n tranen, m’n tranen tenslotte, dat ’t afschuwelijk moet zijn je eigen kind te zien huilen op ’t moment dat deze die fase allang achter de rug moet hebben. Op ’t moment dat-ie stoer & onbekommerd over straat moet lopen, vrienden moet hebben bij de vleet, studeren, leren, werken, zuipen, groter worden. Ik bleef een dunne jongeman, fragiel van binnen & buiten. Een breekbaar dun takje, door elkaar gemangeld door de eigen vroegtijdige herfststormen.

‘Hoi, Ton. Hoe gaat ’t met je?’
Ik kon ’t m’n tantes niet kwalijk nemen. Ik wist alleen niet wat te antwoorden. Was de vraag net zo leeg als ’t antwoord dat verwacht werd?
& Omdat alles beredeneerd moest worden, zodat ik m’n eigen overzichtelijkheid kon creëren, waardoor ik wist waar ’t begin was & waar ’t eind, ik daar niet tussendoor hoefde te waggelen als een zeeziek scheepsmaatje op z’n 1e reis, omdat ik de zekerheid wilde hebben over dan maar een heel klein wereldje, een wereldje vergelijkbaar met de jongen z’n kajuit, besloot ik de waarheid te vertellen.
‘Slecht.’
Ik zag de belangstellende gezichten van m’n tantes veranderen in bezorgd. & Even snel herstelden ze zich van bezorgd tot een blik van ‘kop op, niet bij de pakken neer zitten, vooral niet toegeven aan je eigen sores’.
Mijn tantes waren dochters van m’n Oma.

Ik verschool me boven als er weer visite was. Liet even kort m’n gezicht zien, ’t zou niet beleefd zijn visite zogenaamd ongemerkt te laten voorbijgaan, maar dook dan onder op mijn slaapkamer. De groet, ’t handen schudden, de kussen; ze mochten niet te lang duren. Dat zou gelegenheid schapen tot ’t stellen van de vraag. & Een onvermijdelijk duidelijk antwoord.

Geleidelijk aan ging ’t antwoord over in ‘’t Gaat wel’. Of ‘mwaah’. Met een enkele terugval. Ik moest echter nog steeds er over nadenken. In een fractie van een seconde moest ik m’n toestand overzien, op waarde schatten, proberen te duiden. Alsof ik er over moest jureren & een oplopende schaal van waardering over mijn gesteldheid kon uitspreken in een schaal van 1 tot 5.
Ik scoorde langzaamaan hoger. Veel te langzaam, maar ik kreeg geduld.

Tegenwoordig bestaat slechts ‘goed’ in Zijperspace, waarna ’t gesprek de inhoud van dit zogenaamde oordeel bepaalt.
(Zo dadelijk zal dit ook meermaals plaats gaan vinden op de weblogmeeting in ’t Vondelpark)
(Deze serie wordt u gebracht dankzij ’t initiatief ‘5 vragen, 5 antwoorden’ (zie toelichting, waarvoor men zich in Zijperspace zeer despotische vrijheden heeft toegeëigend)

introductie

Aangezien ik ’t risico niet aandurf verschrikkelijke vragen gesteld te krijgen (iets wat ik meermaals voorbij heb zien gaan de afgelopen tijd in Weblogland), aangezien ik vrees geen antwoord te weten op onnozele onschuldige onbekommerde of juist onbedoeld overdonderende vraagstukken mij voorgelegd door iemand mij merendeels onbekend, alsook gezien ’t feit dat ik zoiets gewoon niet uit handen durf te geven, mede gezien de overweging dat ik slechts een enkele keer elders een poging heb kunnen waarnemen (zeker deels dank zij de vragensteller) waar ’t genre van ‘t antwoorden boven zichzelf uitsteeg; dit alles beschouwend, zie ik mij gedwongen ’t heft in eigen handen te nemen.
’t Risico is te groot.
Ik wil ’t m’n moeder niet aandoen.
Ik weet niet te kiezen.
Ik heb geen vertrouwen.
’t Is zo leuk om ’t zelf te doen.
Ik heb ’t gevoel anders gemeten te worden in een keurslijf.
Daar wil ik aan ontsnappen.
Dat pas ik niet.
Denk ik van mezelf.
Ik wil slechts verantwoording tegenover mijzelf af leggen.
& Tegenover de lezer die daarop reageert.
Maar dat kan ik wel aan.
Want reageren doen ze toch slechts zelden bij mij.
& Slechts een enkeling die mij leest.
Dat idee is er niet uit te rammen.
Maar dít geeft mij plezier.
Hoewel een veel groter risico.
Ik wil wel een keertje op dat smalle randje langs de afgrond te balanceren.
Mijn geluk beproeven.
Van mezelf kond doen.
Zoals nimmer eerder.

Vandaar: de komende dagen, heden ten dage inbegrepen, alsook de dag van ‘t 2-jarig bestaan, vragen die mij vaak worden gesteld, vragen die mij nooit worden gesteld, vragen die mij gesteld hadden moeten worden, & vragen waar ik gewoonlijk, maar soms ook niet, een adequaat afdoend antwoord op kan geven, maar welk feit in dit kader absoluut niet ter zake doet, aangezien ik er toch mee ga doen wat ik er mee wil doen: er een eigen interpretatie aan geven, de vraag een eigen leven laten leiden, ’t antwoord ergens tussen leven, onzin & alledag laten zweven, ’t niets verklaard laten worden; ’t niets op de smalle cm², de smalheid die zich slechts in Zijperspace doet gelden, dit uitvergroten tot ongekende proporties, benauwend, beklemmend, prangend, edoch niet verstikkend, eerder bevrijdend; om kort te gaan: u zult ’t wel merken.

Samenvattend: 5 vragen, 5 antwoorden. Niemand die er ook maar iets aan kan doen om dat tegen te houden.

Er heerst een bevrijdende alleenheerschappij in Zijperspace.

weerweerzien

‘Weet je wel hoe ’t met Stella gaat?’ vroeg Esther.
‘Nee, ik heb niets meer van haar gehoord. Misschien is ze wel zwanger van een 4e kind.’
‘Nee, joh. Als je in iets meer dan een jaar 3 kinderen krijgt, dan ga je niet meer aan een 4e beginnen.’
‘Ja, dat zal dan wel.’

Esther kwam 5 minuten daarvoor de winkel binnen.
‘Ik was al eerder voorbij gelopen. Ik had je achterin de winkel zien staan. Maar ik moest 1st nog een paar boodschappen doen. Didgeridoo kopen.’
‘Tuurlijk. Zonder dat is ’t geen leven in A’dam-West.’
Samengeknepen ogen. Met glinstering diep van binnen. Je moet goed kijken om die twinkeling te zien. Die gulle, maar soms ook geniepige lach om haar mond, daar waar we allebei de meeste lol om hebben, leidt wel ‘ns af. Gelukkig weet ik dat ’t er is, als ze lacht.
‘Je ziet er goed uit.’
‘Ja, jij ziet er ook goed uit.’

Ik zie de mensen te weinig. Verlies ze uit ’t oog. Zijn ze vertrokken naar een ander onderkomen. Juist op ’t moment dat communicatie moeilijk gaat. Verloren telefoon. Nieuwe behuizing. Andere agenda. Zwangerschap. Of gewoon moeilijkheden.

Stella was naar ’t buitenland. & Ik leefde ondertussen weer in Den Helder. Dan ontmoet je elkaar niet.
Ik moest aan de tramchauffeur vragen of ik uit mocht stappen. Ook al waren we de tramhalte reeds gepasseerd. Maar we stonden stil.
‘Er rijdt daar een vriendin die ik jaren niet heb gezien,’ probeerde ik nogmaals.
Toen liet-ie me gaan. Met tegenzin.
‘’t Is op je eigen verantwoordelijkheid.’
Dat hoorde ik nog net. Riep ondertussen al keihard: ‘Stella!’
& Nogmaals: ‘Stella!’
Ze reed op een opoefiets. Of stond eigenlijk vooral stil. Om dezelfde reden als de tram. Opengebroken weg. Mondjesmaat werd verkeer doorgelaten.
Ik rende op haar af. We hadden elkaar 2 jaar niet gezien. Vervolgens zagen we elkaar 6 jaar lang wekelijks, zoniet dagelijks. Toen ik haar daarna weer uit ’t oog verloor, zag we elkaar meer dan een jaar niet. Ze kwam vervolgens voorbij rijden met een kind voor de borst. Weer gillen over straat. Nu niet te hard, want anders stoorde ik de rust van de pasgeboren baby.

Joe kwam binnen. Die kwam voor z’n flesje bier. Hij wist de weg naar de koelkast. Ik zag ‘m de deur openen toen ik uit de kelder tevoorschijn kwam. M’n armen beladen met voorraad.
‘Hai, Joe’ zei ik op z’n engels.
‘Hai, Ton,’ zei Joe.
Dat hoorde ik al niet meer, want achter hem stond Esther.
Die samengeknepen ogen. De sproeten. Een glunderen van ‘hier ben ik weer’. Schielijk om de hoek van uitgestalde waren.

2 Jaar eerder had ik haar terug geroepen. Ik had haar door ’t raam van de etalage voorbij zien gaan. Ik excuseerde me naar de klant die voor me stond. & Met weergaloos enthousiasme, ik wist dat ’t zo over zou komen, riep ik Esther na.
‘Ik ben hier met een vriend,’ legde ze snel de situatie uit. ‘We zijn even een paar deuren verder. Vind je ’t erg als ik straks nog even langs kom?’
‘Nee, nee. Ik moet toch 1st deze klanten helpen.’
Ze bleef een uur. We praatten een uur. We wisselden telefoonnrs uit. & Wetenswaardigheden. Over mensen die we kenden. Uit ’t oog verloren hadden. Stella hoorde daar ook bij.
‘Stella heeft een kind,’ zei ik. ‘& Is nu zwanger van een tweeling.’
We zijn daarna naar de bios geweest. ‘La stanza del figlio’. We hebben gedronken. Zoals we gewend waren te doen. Veel te vroeg beginnen & veel te laat eindigen. Ze kwam langs op m’n verjaardag. Waar Stella ook was.
& Opeens niks meer van beiden gehoord. Stella buiten de stad, Esther in therapie.

‘Ik heb een ticket gekocht,’ vertelde Esther me nu. ‘Voor Egypte. Ik ga naar m’n toekomstige vriend.’
‘Oh, hij weet ’t zelf nog niet,’ concludeerde ik.
& Vanwege die kuiltjes in de wangen, die ogen, waarvan je weet dat ze zo zullen reageren, daarvoor maak je die opmerkingen. Omdat heel geniepig er een andere opmerking terug zal komen. Onderhuids stekend, of kietelend in haar geval. Sarcastisch. Maar afkomstig van degene die dat met verve & een grijns kon doen.
‘Die jongen die toen bij me was. 2 Jaar geleden. Hij belde dat ik een didgeridoo mee moest nemen. Die heb ik net gekocht. Een uitschuifbare. In 3 delen.’
‘Hoe is ’t met die jongen die toen bij je woonde?’
‘Naz? Die is net getrouwd. In Algerije. ’t Ging net weer goed tussen ons. ’t Overviel me. Daarom ga ik nu naar m’n toekomstige vriend.’
‘Ja, je moet natuurlijk iets met je pas verworven vrijheid.’
‘Heb jij nog iets van Stella gehoord?’
‘Nee. & Ik kan haar niet bellen, want ik ben alle telefoonnrs kwijt. Ook die van jou.’
‘Ik heb haar, nadat ik haar hier in A’dam nog bezocht had, nog een keer proberen te bellen. Toen ze al in Culemborg woonde. Antwoordapparaat ingesproken. Niets meer van gehoord. Hier, heb je mijn telefoonnr.’
‘Je ziet er goed uit.’
‘Jij ziet er ook goed uit.’

& We spraken af dat we elkaar weer zouden ontmoeten, ergens in Zijperspace.