theezakje

Ze hebben ’t theezakje veranderd. Zij van Pickwick. Douwe Egberts heet dat. & ’t Theezakje is die van ‘tea for one’. Dus van Douwe Egberts.
Wat overigens ook niet klopt. Dat van ’tea for one’.
Ik laat de thee trekken in een thermoskan. Van de Hema. Goedkoop maar afdoende. De thee blijft lekker lang warm. & Je krijgt niet van die vieze bruinige oude theevlekken. Van die vlekken die je door de thee heen ziet dwarrelen. ’t Zal de theïne wel zijn. Maar ’t lijkt altijd alsof je de theevlekken (ik noem ’t maar even zo) proeft. ’t Lijkt ouder te smaken. Dat klopt waarschijnlijk ook wel, want die theevlekken krijg je als je de thee reeds een poosje op ’t lichtje hebt staan.
Daar heb je met een thermoskan geen last van. Laatst heb ik mezelf abusievelijk de volgende dag nog van de oude partij thee een mok volgeschonken. Pas toen ik bedacht dat ’t een ietwat lauw smaakte, kwam ik er achter dat dit de thee van de dag ervoor moest zijn. Met m’n slaperige kop heb ik toen toch maar nieuwe gezet.
Maar goed. ’t Klopt dus niet. ‘Tea for one’. Ik laat ‘t nl in die thermoskan trekken. Als ik zou willen dan zou ik er zeker 4 mokken uit kunnen halen. Laatst had ik visite van 3, & die hebben, tezamen met mij, genoten van een heerlijk getrokken bakje thee. Pickwick ‘tea for one’. Gebruik ik altijd & is afdoende sterk om een thermoskan mee te vullen.
Pickwick is gewoon een genereus bedrijf. Neem nou die spaarpunten. Ik heb er een pot van vol. & Ik krijg er elke keer meer bij. Mensen zoals ik raken dan natuurlijk verknocht aan hun merk, dankzij die spaarpunten, maar ik vind ’t nl nogal wat: 4 spaarpunten per pakje thee. Met veel plezier scheur ik ze vlak na aankoop los van de verpakking & berg ze op in de verzamelpot (hij zit al tot de nok toe vol, maar elke keer blijkt er nog een lading bij te kunnen), elke keer met ’t plan ze ooit, in een verre toekomst, te gaan tellen & in baar geld of een waarlijke aardigheid uit hun DE-winkel (ik weet dat er zich 1 in Amsterdam bevindt, ik ben er ooit met m’n moeder geweest) om te zetten.
& Buiten die spaarpunten stoppen ze dus heel veel thee in een zakje dat volgens de meegegeven verpakkingstitel slechts goed zou zijn voor 1.
Ze weten heus wel dat er meer uit kan dan slechts 1 bakje. Op de achterkant staat nl vermeld:
Een theezakje is voldoende voor 1 tot 2 koppen thee.
Zelfs in hun voorlichting zijn ze bescheiden. Heb je ze bijvoorbeeld ooit reclame horen maken voor hun spaarpunten. Toch zo’n beetje ’t oudste spaarpuntensysteem van Nederland, & ze reppen er met geen woord over. Je komt ze vanzelf wel tegen op de verpakking.
Ze geven ook een milieutip overigens:
Milieutip: het kartonnen doosje kan bij het oud papier. Theezakjes horen bij het GFT afval.
Toen me dat onder ogen kwam ben ik gelijk gaan controleren op nietjes. Van die ijzeren nietjes. Absoluut niet geschikt voor GFT.
Maar die zijn er niet meer! Vervangen, heel vernuftig, door papieren plakkertjes. Zal wel zeer goed plakkende lijm bevatten, oplosbaar in water of iets dergelijks.
Op dat moment, tijdens ’t controleren op GFT-fähigheid (zo dat woord al mocht bestaan), realiseerde ik me opeens dat ’t hele zakje een verandering van looks heeft ondergaan.
’t Zakje is van ander materiaal.
Je hoeft ’t zakje niet meer los te trekken uit z’n papieren omhulsel, ’t hangt er zonder bevestiging in.
De nietjes zijn verdwenen.
’t Omhulsel is anders vormgegeven.
Allemaal hartstikke handig. Maar er kleeft toch een klein bezwaar. Waar ik uiteindelijk best wel veel moeite mee heb.
Ik kan niet meer wapperen. ’t Korte wapperen om ’t touwtje los te krijgen van ’t nietje, zodat ’t zakje los komt te hangen.
’t Was in 1e instantie niet tot me doorgedrongen, maar bij aanschouwing van al die veranderingen realiseerde ik me opeens dat wapperen niet meer kon, overgeslagen kon worden. Onder huidige omstandigheden is ‘t beter om onmiddellijk over te gaan op ’t lostrekken van ’t zakje. ’t Moet uit z’n vouwtoestand getrokken worden. Zodat ’t zakje los kan hangen.
Ik hoop dat men mij begrijpt. Ik vind alles prima. Ik ga heus wel af & toe mee met veranderingen. Maar in deze mis ik ’t wapperen. Een hele korte wapper was ‘t, maar ’t creëerde wel ’t ochtendlijke plezier van wakker worden.

Bij ons in Zijperspace in ieder geval wel.

hondenlog

M’n vader liet de honden die na Tasja ons gezin in kwamen ook altijd uit. Midas & Fleur. ’s Avonds laat. Nog even een blokje om.
Marc wilde ’t achteraf nooit bekennen, maar wij dachten ’t allemaal gezien te hebben. Voor Sinterklaas kreeg Marc Midas. Die zat in de schuur in een grote doos te wachten. De schuur die hoorde bij ’t oude huis. ’t Huis waar alle jongens nog met z’n allen gewoond hadden.
Heel stiekem was Midas naar binnen gebracht.
‘Maar hij was voor ’t hele gezin!’ werd er benadrukt. Door Sint of Piet. Misschien dat 1 van m’n ouders dat op dat moment gezegd heeft.
Marc liet tranen bij aanschouwing van Midas. Dachten wij. Hij ontkende dat later.
In ieder geval had-ie waarschijnlijk nog nooit zo’n mooi cadeau voor Sinterklaas gekregen.
Ik liet Midas uit in de tijd dat ik gek was. Wat vaak ruzie veroorzaakte. Ik wilde grote wandelingen maken om tot rust te komen. Afleiding. Marc wilde ‘tzelfde. Maar Marc had geen gekmakende hyperventilatie. Ma moest er vaak bij komen om de ruzie te beslechten. Om uit te leggen waarom ik ’t nodig had.
Fleur kwam erbij. Enkele jaren later. Net als Midas een kooikerhondje. Kinderen gingen de deur uit, werden minder gek, of hadden een opleiding buiten de stad. Pa moest steeds vaker ’t rondje met de honden doen. Maar hij was ondertussen gepensioneerd.
De honden werden ouder. Zo ook m’n vader. Hij bleek de ziekte van Parkinson te hebben. Met Alzheimer later als gevolg daarvan.
Rond 10-jarige leeftijd overleed Midas. & Fleur bleef als enige over om ’t ritueel aan ’t eind van de avond te volvoeren. De rondjes werden kleiner. Zeker toen voor de 2e keer in korte tijd verhuisd moest worden.
Maar Pa leerde de buren kennen. De buren die ook een hond hadden & rond dezelfde tijd ’t laatste uitje hadden. Hij humde ze in ’t donker gedag, & werd daarop terug gehumd.
Geleidelijk aan moest m’n vader steeds meer gedwongen worden ’t rondje te lopen.
‘Niek, doe de honden nou even,’ zei m’n moeder tegen haar slaperige man.
Hij liep steeds moeilijker, raakte makkelijker in de war. Maar ’t was in ieder geval een beetje afleiding. Hij bleef in beweging.
Fleur ging evengoed op een gegeven moment naar Marc. Daar maakte ze haar laatste jaren door.
Pa bleef steeds meer binnen. Zag de buren slechts zelden. Hooguit als-ie op een boodschap werd uitgestuurd.
Hij zei wel ‘ns als-ie 1 van hen tegenkwam: ‘Hé, die ken ik nog van ’t uitlaten. Maar die loopt tegenwoordig niet meer zo goed.’
Daarbij z’n eigen situatie ontkennend.
Maar ook de kleinste boodschapjes ging-ie vergeten. Zelfs ’t papiertje waar de boodschappen op genoteerd stonden. Of hij wist niet bij welke winkel hij moest zijn.
Tasja is al jaren dood. Midas ook. Marc heeft na een tijdje afscheid van Fleur moeten nemen. Kooikerhondjes worden niet oud. Bij m’n ouders zullen geen nieuwe honden meer hun intrede maken.
M’n vader gaat ook de deur uit. Gister heeft m’n moeder gekeken naar de nieuwe groep. Geheel nieuw. Maandag komen de 1e bewoners. Bewoners die al in De Koogh zitten. Een interne verhuizing. Woensdag is m’n vader aan de beurt. Hij krijgt een kamer met een andere man. Misschien wel goed, dacht m’n moeder.
M’n vader zal geen rondjes meer om ’t huis maken. Dat is al jaren voorbij. Geen boodschappen meer. Hij hoeft niet meer de bril van m’n moeder te zoeken, die ze altijd kwijt is. Dat kon-ie overigens ook al niet meer. Als-ie bij ’t dressoir stond, was-ie al vergeten waarvoor hij die kant op was gelopen. Hij mag een enkele keer helpen bij de afwas. Dat kon-ie nog. Niet afwassen zelf; dan werd ’t niet schoon. Afdrogen. Dan ruimde Moe de boel wel op. Ik stel me voor dat iets soortgelijks ook wel op zijn toekomstige afdeling zal gebeuren.
& Een enkele keer kan er een familiedag zijn, zo luidt 1 van de doelstellingen van de nieuwe groep. Kan de hele familie langskomen. Of m’n vader kan een weekend naar huis. Op een gegeven moment zal-ie z’n draai wel gevonden hebben, zeiden ze tegen m’n moeder. Dan is ’t misschien leuk om dergelijke dingen te doen. Dan kan je er misschien op een bepaalde manier van genieten.
Woensdag gaat m’n vader weg. Voorgoed.
Dinsdag komt Schendelaar langs. Hij zal er bij zijn als m’n moeder ’t hem vertelt.

We weten dat er in ieder geval een hondenparadijs bestaat in Zijperspace.

(ina)tasja

We noemden haar Tasja, hoewel m’n vader bleef volhouden dat ’t Inatasja moest zijn.
Nooit van gehoord van zo’n naam, vonden wij, & bovendien belachelijk. Inatasja. Maar Pa zei dat de honden van dat jaar allemaal een naam moesten krijgen die zou beginnen met een ‘i’. Ze was immers een hond met een stamboom. Dus vulde hij de officiële papieren in & riepen wij ‘Tasja’ (Als er visite was, vroegen we heel schijnheilig aan Pa: ‘Hoe heet de hond ook alweer, Pa?’ Dan zei hij ‘Inatasja’ & lachten wij met de visite mee).
Ons vond ze leuk & aardig & naar m’n vader luisterde ze. Hij was de enige. Ze dook weg als-ie kwaad op ‘r was. Met een korte piep. Dan kon ze in haar mand zitten met de handen over elkaar. Hoewel ze die niet had.
Tasja was een franse basset. Een bracque Normandier. ’t Meest eigenwijze ras ter aard. We dachten dat een prikkelketting wel zou helpen, maar Tasja liet ondanks dat evengoed traag meesleuren. ’t Moet een koddig gezicht zijn geweest voor de buren: ’t dagelijkse rondje van 1 van de familie Zijp met Tasja er achteraan. De riem stond altijd strak. Want Tasja wilde net zo hard als jij dat er gehoorzaamd werd; zogauw ’t pand verlaten was, vond zij dat er naar huis teruggekeerd moest worden.
& We wisten dat er commentaar zou zijn indien de hond gehoorzaamd werd. Indien we deden wat de hond wou. Een wandeling met de hond diende op z’n minst 5 minuten te duren. Vanachter ’t raam werd gecontroleerd of we wel de overkant bereikten.
Tasja was een sleurhond.
Dat viel ‘t 1e jaar nog wel mee. Vol enthousiasme kon ze op andere honden afrennen, de kat van de buren najagen & verwonderd de kop van een vogel afbijten. Ze had toentertijd nog geen jeuk over ’t hele lichaam, stonk nog niet, was nog geen racist & kon bovendien springen over een balk van 20 cm hoog (vooral ’t racisme zou later een probleem worden; vriendjes met enigszins donkere huidskleur durfden niet verder binnen te komen dan de drempel van de voordeur; een eigenwijze donkere verkoper moest ’t bekopen met een winkelhaak in z’n broek).
Die levendigheid heeft ons de prijs doen bekomen. Of mij eigenlijk. ’t Kostte nog behoorlijk wat overtuigingskracht m’n broertje te doen geloven dat ik degene diende te zijn die de riem moest vasthouden. Hij stond uiteindelijk huilend buiten ’t beeld van de camera, bewerend dat-ie ondertussen groot genoeg was om Tasja in toom te houden. Achteraf geloof ik heus wel dat-ie gelijk had, maar ik was nou 1maal sterker. Dat vond ik op dat moment een steekhoudend argument.
We mochten de prikkelketting niet laten zien, had Ma vlak voor de bijeenkomst benadrukt. Dat zouden de organisatie juist op werelddierendag vast niet leuk vinden.
‘Stop ‘m maar in je jas,’ had ze gezegd, ‘dan doe je ‘m weer om als je naar huis moet.’
Heel deskundig keken de dames van de jury, temidden van papegaaien, muizen, woestijnratten & katten, de andere kandidaten voor uitverkiezing van ’t huisdier van ’t jaar, naar ’t gebit van Tasja. Ze vroegen of die ogen zo hoorden & wij antwoorden dat een franse basset altijd een beetje treurig keek. De levendigheid van de nog geen 5 maanden oude Tasja overtuigde hen van ons gelijk. Waarna ze stilletjes in een hoek gingen overleggen.
Tot 2 maal toe kwam 1 van de dames jury naar ons toe, om te vragen wat ook alweer onze namen waren. Ik duwde Quint weg, hield de riem nog wat strakker in de hand, & gaf antwoord. ’t Vermoeden ontstond bij mij dat ik, of eigenlijk wij, in aanmerking zouden komen voor een prijs. Quint moest zich nergens mee bemoeien. Dit was een zaak voor grotere broers.
Tussen al dat gekrakeel van zich totaal niet op hun gemak voelende beesten viel de jankbui van m’n broertje in ’t niet.
Uiteindelijk werd ik naar voren geroepen, samen met Inatasja (‘Heb jij dat gezegd?’ vroeg ik verontwaardigd aan Quint; een reden temeer dat hij niet mee ’t podium op mocht). We mochten de 3e prijs in ontvangst nemen, met een certificaat, waarop vermeld stond dat ik Tom Sijp heette. Terwijl ik ’t tot 3 keer toe had gespeld (ik probeerde dit feit nog even benadrukt te krijgen door aan de mouw van de dame hoofdjury te trekken, wat niet hielp). De andere prijswinnaars werden erbij gehaald. De fotograaf ook. & Gezamenlijk stelden we ons op, dieren aan de riem of in de kooi, om voor de Heldersche Courant vereeuwigd te worden (Tom Sijp wederom; voor mij de 1e teleurstelling in de nieuwsgaring van de schrijvende pers). Ik kon m’n broertje op de achtergrond horen gillen bij ’t moment van de flits.
Toen ik thuis verslag deed van de wederwaardigheden, de medaille toonde, & van m’n eeuwige liefde voor Tasja kond deed, kwamen er tranen tevoorschijn. De emoties waren te veel geweest tijdens deze memorabele dierendag.
Quint zat mokkend op z’n kamer, slechts gerustgesteld met de mededeling dat hij volgend jaar de riem mocht vasthouden.
Zover zou ’t niet komen. Tasja werd te eigenwijs. Haar buik te dik om ook maar enigszins kans te maken op enige prijs. Bovendien was ze niet meer te vertrouwen met kinderen. Ze kon kinderen van indische komaf met huid & haar op, zo deed ze voorkomen als ze haar gebit te voorschijn lachte.

We probeerden een slagveld te voorkomen in Zijperspace.
(Dit nav de hausse aan katlogs, ’t noemen van katten op logs, & ’t verwijzen naar logs waar katten een belangrijke rol spelen, waarbij de laatste loot aan de kattenlogboom Charlotte aangewezen kan worden. Wij kattenhaters zijn een uitstervend ras.)

onrust

’t Is stil om me heen.

Gister heb ik Roen gebeld. Omdat ik geen zin had in een spelletje Catan met z’n allen. Ik wilde weer ‘ns een avond gewoon thuis zijn, zei ik. Ik wilde weer ‘ns tot mezelf komen.
Roen vond ’t goed.

Dit is de 2e avond. ’t Is stil om me heen. Geen regen, geen donder. Ook al weet ik dat ’t woedt. Hooguit een kachel die zucht.
De regen heeft me ’t grootste gedeelte van de dag binnengehouden. Ik stelde ’t moment van naar buiten gaan uit. Dacht onderwijl terug aan de tijd dat ik niet anders kon dan de deur uitgaan.
‘Waar is die onrust gebleven?’ dacht ik.
Een gezin van 8 leden. Dat moest de oorzaak zijn. Altijd was er leven. Iedereen maakte deel uit van een dynamisch geheel. Onrust was een voorwaarde. Pa & Moe waren nodig om orde in de chaos te scheppen.
Maar lichamelijkheid bestond niet. Niet voor mij. Geen aanrakingen. Tenzij door ruzie. Dan kon ik of een ander een tik uitdelen. Of een arm omdraaien. Spierballen rollen. Maar echte lichamelijkheid niet. Zeker niet toen de meisjes binnenkwamen.
Jaloers keek ik naar ’t gebrek aan moeite bij m’n broers. Ze lagen op de bank tegen de vriendinnen van de oudste broers aan. Totdat ze rechtop moesten zitten van m’n moeder.
‘Niet zo plakken! Ze is de vriendin van Jan. Niet van jou.’
Dat hoefde ze mij nooit te zeggen.

Een windvlaag klinkt. Ik hoor buiten de takken zwiepen. Bladeren worden waarschijnlijk van de takken afgerukt. Alles lijkt te bewegen. Ik hoor ’t door de deur heen. Door de ramen, die verscholen staan achter gordijnen.

M’n moeder heeft gebeld daarnet.
‘Ik kreeg gistermiddag een telefoontje,’ zei ze. ‘Toen de anderen er nog waren.’
‘Theo & Yvon waren er nog,’ vulde ik aan.
‘Een telefoontje van Schendelaar.’
Ik heb inmiddels besloten die naam niet meer te vergeten. Die man is van levensbelang. Of daaromtrent. ’t Is alsof hij over leven & dood beslist. ’t Lot van m’n moeder ligt in z’n handen. ’t Lot van m’n vader ook. Misschien nog wel meer.
Ik had in voorgaande 3 zinnen ‘moeder’ door ‘vader’ kunnen vervangen. & Andersom. Ik weet niet meer wat ’t belangrijkste is.
‘Misschien overvalt ’t je,’ zei m’n moeder.
Waardoor ik wist waar ’t over zou gaan. Dacht ik. Er zou weer iemand dood gaan. Ziek zijn. Of er zou iets met Pa zijn.
‘Maar,’ ging ze verder, ‘er is een plekje voor Pa. In de Koogh. Hij kan opgenomen worden.’
Stilte.
Om mij heen. Om m’n moeder. Die vulden we met zachte zuchten.
‘Quint zegt dan meteen dat ik ’t moet doen,’ zei m’n moeder even later. ‘Die is daar vrij direct in.’
Ik probeerde mijn mening te bepalen. Ik probeerde hard te zijn & definitief ’t lot van m’n vader te bepalen. Ik probeerde zacht te zijn & vond onmiddellijk dat ik dan geen rekening met m’n moeder hield.
‘Ik heb daarna met Theo & Yvon gepraat. Marc was er ook. & ’s Avonds heb ik met Jan gebeld. Die schoot ook vol.’
Net als ik, bedoelde ze. Ik had dus toch m’n emoties door de telefoon laten klinken, bedacht ik. Voortaan moest ik sterker zijn in ’t controleren ervan. M’n moeder heeft me op een andere manier nodig.
‘& Carel & Franchet?’ vroeg ik.
‘Die heb ik daarna gebeld. Toen heb ik een tijdje met Carel gepraat. Nadat ik opgehangen had belde Franchet me terug. Die wilde ook nog even met me praten. Toen was ’t alweer laat. Ik wilde jou niet vlak voor slapen storen.’
‘Dat geeft helemaal niks.’
‘Ik was vanmiddag bij tante Wil. Die werd bediend in ’t ziekenhuis. Bij haar bed. Bediening voor de zieken. We waren er met de zussen.’
De dood gaat verder. M’n moeder probeerde ’t af te zwakken. Maar ’t was er al uit.
‘Ik was de hele dag druk,’ excuseerde ze zich nogmaals. ‘Sorry, dat ik je nu toch evengoed weer laat bel.’
‘Ma, dat is helemaal niet erg.’
& Ik wist dat ik ’t meende.
‘Maar ik bedacht vanmiddag dat ik Schendelaar ook nog wel een keer kon bellen. Om te informeren. Hij vertelde toen dat ’t een andere groep gaat worden. & Dat niets definitief is. Als ’t me niet bevalt kan ik Pa altijd nog terug nemen. Maar dan staat-ie natuurlijk wel weer onderaan de lijst. Dit is een groep voor wat rustigere mensen. Een nieuwe groep. Met mensen die nog wat kunnen. Pa kan nog altijd helpen bij ’t afdrogen.’

‘Ma, je moet ’t gewoon maar doen.’
Dat heb ik op een gegeven moment gezegd. Tussen 2 keer slikken door.
Toen hebben we elkaar welterusten gewenst.

Ik heb m’n boek gepakt & ben in m’n stoel gaan zitten.
Ik dacht terug aan de vriendinnen waar m’n broers tegenaan lagen. Op de bank voor de tv.
& Ik dacht aan de stilte die heerste. Die me afleidde. Ik las woorden die geen betekenis wilden vormen. & Onderwijl vloog de wind buiten aan m’n huis voorbij.
‘Waarom die onrust?’ dacht ik.

& De wind, die blies door Zijperspace.

vanzelfsprekend

‘Hoe was ’t etentje?’ vroeg m’n moeder.
‘Welk etentje?’ vroeg ik, me nergens van bewust.
‘Je ging toch bij een vriendin eten, nadat je bij ons wegging?’
‘Oja, ik ging eten bij Marloes. Dat was ik alweer vergeten.’
Ik was niks vergeten. Maar zo druk je ’t nou 1maal uit. De combinatie was kwijt. Van ’t ene evenement met ’t andere. Die kwam niet in me op net op ’t moment dat ik met m’n moeder aan ’t bellen was.
‘Was leuk,’ zei ik. ‘Ik ben gelijk maar blijven slapen.’
Dat kon een schokeffect veroorzaken. Maar ik heb m’n moeder wel vaker met zulke mededelingen verrast.
Ze hebben een ander leven geleid. Ik vermoed dat m’n vader ‘t 1e vriendje van m’n moeder was. Andersom misschien ook wel. Hoewel ik er nooit iets over gehoord heb. Alles was altijd vanzelfsprekend. Ook voor hun. Er werd niets over gezegd. Misschien omdat je er niet over praatte. We waren keurig. Net niet op de verkeerde manier. Gelovig keurig. Waarbij we 1 keer in de week naar de kerk gingen. Ook een vanzelfsprekendheid. We kregen een douw als we niet meezongen.
‘Dat doe je dan gewoon?’ vroeg m’n moeder.
‘Nee, niet gewoon. De tijd dat dat gewoon was is allang voorbij voor mij.’
De tijd dat ze me kon betrappen. Dat ik alles stiekem deed. Dat ik niet wilde dat ze zag hoe ik was. Hoewel niets verkeerds gezegd kon worden, vond ik. Maar ik wilde m’n moeder niet kwetsen. Ik wilde heus wel eerlijk zijn, maar niet ten koste van.
Ze heeft 1 keer de blote borsten gezien van de vriendin die op dat moment bij me in bed lag. De ochtend nadat de vriendin plotseling 1 nachtje was wezen logeren. Ik woonde weer ‘ns thuis omdat ik geen ander onderdak had.
Misschien dat ze ook m’n activiteiten heeft gehoord met latere vriendinnen, maar dat ze zich daar subtieler in heeft opgesteld. Pas met de thee binnenkomen als ’t stil is.
M’n vader had ondertussen niets door. Hij had nooit iets door, tenzij ’t hem meegedeeld werd. Die moest slechts een oordeel vellen als we ’t er over hadden in de huiskamer. Streng. M’n moeders kant. & Dan strenger.
Die tijd was voorbij toen ik net zo oud was als m’n vader toen ik geboren werd. Of nog iets later. Hij was 31. M’n moeder 29. Ik was ondertussen alweer ‘t 4e kind. Weer een zoon.
Ik weet niet hoe zij er toen over dachten. Vanzelfsprekend? Zo ook ’t feit dat ze alleen maar zonen kregen? Ze geloofden immers. Alles was Gods geschenk, zei de bijbel, zei de pastoor. & Een zoon is gewoon nog een mond te voeden. Dat konden zij aan. Ik heb ze nooit horen klagen. Echt klagen is niet in mijn herinnering tevoorschijn te halen, in ieder geval.

Voor de rest hield ze haar mond. Over Marloes.
Ik zei nog: ‘’t Was leuk.’
Zonder haar daarmee voor ’t blok te willen zetten. Ik wil slechts dat ze weet. Dat ik een beetje raar doe. Ook al merkt ze ’t niet op 80 km afstand. Ik hoop dat ze mijn paniek voelt. Ook al is ’t slechts lichte paniek. Paniek die me steeds weer de verkeerde kant opstuurt, evengoed.
M’n moeder hoeft me geen raad meer te geven. M’n pols vast te houden. M’n nek te masseren vanwege onverklaarbare pijnen. Me te leren hoe ik moet adem halen.
Ze moet gewoon op de hoogte zijn. Ze moet op de hoogte zijn van de twijfel, die ik uit m’n stem laat ademen, van de onzekerheid, van alles wat ik tot dan toe heb meegemaakt, dat moet ze zich weer herinneren, zonder dat ze zich zorgen maakt.
‘Dat is dan mooi,’ zei ze.
& Vervolgens deed ik de groeten aan Theo & Yvon. Die zaten bij m’n moeder in de kamer. Marc ook.
‘Oh, Ma, er staat een klant voor me. Ik moet nu ophangen.’
‘Doeg. De groeten terug van Theo & Yvon.’
‘Doeg.’

’t Contact werd simpel beëindigd, door ’t neerleggen van de hoorn in Zijperspace.

worst

Er waren 8 slagers met gerookte ossenworst. ’t Moesten er eigenlijk 9 zijn, maar 1 kwam niet opdagen op deze zondag. De 1 gaf me een hand, de ander besteedde slechts aandacht aan z’n stand. De worsten moesten immers getoond worden. Geproefd. Beoordeeld.
Ik ging dus zelf ook maar aan de gang. Plaatste lege glazen ondersteboven op tafel. Plakte enkele postertjes van bier aan ’t tafellaken. Schreef op dat alle bieren slechts € 1,50 zouden kosten. Maakte daarbij een spelfout, maar dat werd pas 3 uur later opgemerkt.
Naast me kwam Kees met jenevers te staan. Hij stalde z’n flessen uit. Door de variatie zag ’t er al snel aantrekkelijker uit dan bij mij. Vlak na 1-en had Kees al z’n 1e klant.
‘Ik vraag slechts een kleine bijdrage voor ’t proeven,’ zei hij & schonk een streepje in.
Om de verveling te bestrijden ging ik ossenworst voor ons beiden halen. We jureerden mee. Zonder onze stem uit te brengen.
Te kruidig. Te weinig gerookt. Te vet. Te koud geserveerd. Te veel knoflook.
Alles kreeg een ‘te’, ondanks dat ze allemaal perfect smaakten.
Maar Danny spande de kroon.

Ik was ‘m al eerder tegengekomen. Bij de witbierproeverij. ’t Café was vaste afnemer van zijn producten. & Hij vice versa.
Hij kwam te laat. & Werd daardoor naast mij geplaatst. Aan de middelste tafel.
‘Hé, Danny,’ riep iemand vanachter een van de andere proefpaneltafels, ‘heb je je worsten meegenomen?’
‘& De bitterballen,’ riep iemand anders. ‘& De fricandellen?’
Gelach.
‘Kom ’t zondag maar proeven in ’t Hilton,’ riep Danny terug.
‘Of je worst lust?’ vroeg ik.
Een understatement. Zo heette de ossenworstpresentatie: ‘Of je worst lust’.
‘Daar sta ik ook. Met bier.’

‘Ik heb 1 keer eerder meegedaan aan wedstrijden,’ vertelde Danny tijdens de pauze. ‘Slagerswedstrijden. Ik had hoog ingezet. Verschrikkelijk m’n best gedaan. Ik had de slagerij net van m’n vader overgenomen. & Ik wist dat ik goed was. Maar iedereen kan een 1e prijs krijgen. Als je boven een bepaalde score zit, dan heb je een 1e prijs.’
‘Oh, vandaar dat al die slagers volhangen met oorkondes & 1e prijzen,’ zei ik.
‘Ja, als je maar een beetje je best doet heb je al een 1e prijs. Tegelijkertijd met 100 anderen voor dezelfde soort worst. Maar je kan ook de hoofdprijs winnen. Dat is er altijd maar 1. Dan moet je in meer dan 5 categorieën een 1e prijs hebben. Daar had ik op ingezet. Ik kreeg 6 1e prijzen. & Nog enkele eervolle vermeldingen. Maar iemand anders had dat ook. Een slager uit Enkhuizen, die al z’n leven lang meedeed. Maar volgend jaar zou hij met pensioen gaan. Hij zat in ’t bestuur maar had nog nooit de hoofdprijs gewonnen. Ik had een veel hogere puntenscore, ik was gewoon de beste, maar die slager uit Enkhuizen ging er met de prijs vandoor. Toen heb ik gezegd dat ik nooit meer aan dat soort wedstrijden zou meedoen. Allemaal hielenlikkerij. Bestuursleden die elkaar bevoordelen.’
‘Maar op de ossenworstproeverij wordt er toch ook een prijs voor de beste ossenworst uitgereikt?’
‘Ja, maar dit vind ik leuk. Hier kan ’t publiek beslissen welke zij ’t lekkerste vindt. Geen gesjoemel.’

‘Hebben jullie zelf ook geproefd?’ vroeg Huib, de organisator.
‘Ja, tussen de bedrijven door hebben we alle 8 ossenworsten geproefd. Smaakt erg goed bij bier,’ zei Kees.
‘Smaakt erg goed bij 5 jaar oude gerstjenever,’ zei ik.
‘Maar we hadden alleen geen tijd om ons oordeel officieel te maken,’ vulde Kees aan.

4 Uur.
Er kwam een dame ’t podium op. Toespraak over hoe goed de ossenworsten waren. Overblijfsel van een joodse samenleving in Amsterdam. Hoe dicht op elkaar de verschillende ossenworsten bij de puntentelling bleken te zitten. Slechts 1 punt verschil tussen nr 1 & nr 8!
Applaus.
Dat vooral de organisatie bedankt moest worden: Huib & Andrea.
Applaus.
Dat ’t uniek was dat zulke authentieke amsterdamse producten, tezamen met unieke amsterdamse jenevers & amsterdamse bieren gepresenteerd konden worden. Een dank voor ieders medewerking.
Applaus.
Dat ’t nu tijd was om bekend te maken welke ossenworst ’t best was bevonden door ’t publiek.
‘Daarom roep ik nu m’n charmante assistent naar voren, die zal laten zien welke prijs er voor de winnaar beschikbaar zal zijn,’ ging ze verder. ‘Huib!’
Huib beklom ’t podium.
‘Zeer charmant,’ reageerde iemand.
& Huib liet ’t kunstwerk zien dat als prijs moest gaan dienen.
De dame ging verder: ‘& De winnaar is geworden ’
Danny werd op ’t podium geroepen.
Applaus.
‘Ook nog maar even zoenen,’ zei Danny op ’t podium aangekomen.
Hij zoende de dame die hem tot winnaar had uitgeroepen.
‘Nee, je moet de charmante assistent hebben,’ werd uit ’t publiek geroepen.
’t Viel stil. Waarna de lach volgde. & Applaus.
Danny zei toen ’t weer stil was dat-ie ’t niet had verwacht. & Wij geloofden hem.

Waarna de vraag werd gesteld of we worst lusten in Zijperspace.

beeldscherm

Elke dag weer schotel ik mezelf een leeg beeldscherm voor. Slechts enkele balken, tools, kaders, nrtjes, etc, allen om de grote leegte heen gedrapeerd, kunnen de aandacht afleiden. Zo snel mogelijk maak ik gebruik ze in zoverre nodig, om de juiste afstelling te krijgen. Juiste lettertype, juiste grootte, juiste breedte.
& Dan ga ik wachten tot de juiste openingszin me te binnen schiet. Als die er al niet was.
Of ik zet er gewoon een zin neer die ik later aan kan passen. De rest van de inhoud zit toch wel in m’n hoofd. Als alles er op een gegeven moment staat, er een sluitstuk aan de openingszin is gegeven, dan kan er vervolgens bijgeschaafd worden. Ook aan die vermaledijde openingszin.
Ik haat ’t lege beeldscherm. Ze doet me telkens denken aan de keren dat ’t niet wilde lukken. Scherm werd gesloten, om later op de dag weer geopend te worden. Zelfde ritueel. Zelfde angst.
(Alsof je de punten van de potlood slijpt. Een doekje klaarlegt voor ’t mogelijk lekken van de inkt.)
Zo ook de gedachtes voordat ’t toetsenbord ter hand wordt genomen. ’t Voelt alsof m’n hoofd zwaar is. Groter. Er moet een kraantje open gezet worden.
& Zogauw ik ‘m geleegd heb, stroomt ’t alweer vol. Maar ’t weegt dan nog niet zo zwaar. Ik heb nog een dag te gaan.
’t Enige dat ik hoef te doen is de zaak een beetje ordenen. De juiste gedachte bij de best passende vondst. Een leuk idee bij een origineel gevoel. & Andersom. Alles door elkaar gehusseld. Passen & meten. Tot ik ’t allemaal achter een openingszin kan plaatsen.
Vandaag is er geen openingszin. Maar meestal ik red ’t ook wel zonder openingszin. Dat weet ik ondertussen. Maar vandaag is er ook de rest niet.
Vandaag is er wel een hoofd. Groot. Zwaar. Niet alleen van de alcohol van gister. Een juiste conditie, zou je zeggen.
Maar er is geen orde. Geen structuur. ’t Is slechts massa. Waarin ’t moeilijk roeren is. Stijf, stram. De lepel blijft er rechtop in staan. Zoals koude erwtensoep hoort te zijn. Maar daarbinnen hoort dat niet.
We zijn met een project bezig. Ik & m’n hoofd. We zijn onszelf aan ’t wegredeneren. Zodat we geen last van elkaar hebben. ’t Is een moordend gevoel. We stappen een doodse duisternis binnen.

Vandaar een leeg beeldscherm in Zijperspace, geel weliswaar, maar tasten zullen we.

achtiswat

Ramon is terug. & Sandra natuurlijk. Maar Ramon ouwehoert tot nu toe & we moeten maar afwachten of Sandra zin heeft dat logswijs te doen.
& Eigenlijk hoor ik dan te zeggen: ze zijn er al die tijd geweest, alleen konden we hun aanwezigheid, hun belevenissen & ups & mogelijke downs niet volgen, omdat ze ons dat niet meedeelden. Maar we koesterden ze evengoed. We waren ze niet vergeten.
Ik bedoel: als ik aan Ramon & Sandra denk, dan zie ik onmiddellijk hun gezichten voor me. Dat heb ik niet met iedereen. Sommige mensen, daar vergeet je onmiddellijk van hoe ze er uit zagen. Dat heb ik bij Ramon & Sandra dus absoluut niet, hoewel ik ze beiden dus ook in ’t echte leven (IRL noemt men dat, Moe: In ’t Reële Leven) meer dan een ½ jaar niet gezien heb.
Da’s ook weer niet helemaal waar. Volgende week zou ’t een ½ jaar worden, want dan is mijn verjaardag zolang geleden. Waar Ramon z’n gezicht liet zien.
Dat kostte overigens nog best wel moeite, want Ramon is behept met een richtingsgevoel waardoor hij zich plots aan de andere kant van de aardkloot kan bevinden, terwijl hij eigenlijk alleen maar een pakje boter in de Willemsparkweg wilde halen. Dat zal hij u zeker nog wel ‘ns voorschotelen, dit geheel & al verpakt in ogenschijnlijk pietluttige details & aandacht afleidende anekdotes, maar op z’n eigen oorspronkelijke kolderieke manier.
Want nu ‘t reeds een ½ jaar geleden is, dat we voor ’t laatst iets mochten lezen via Ach ’t is wat, iets nieuws, nu doet ’t me beseffen dat ik hun beiden welzeker node gemist heb. Daar zal verandering in komen, & ’t werd tijd ook. Ondertussen is er een hele generatie webloggers opgestaan die totaal geen weet heeft van ’t feit dat Ach ’t is wat verantwoordelijk was voor de onderbroekenlol-rage, om maar ‘ns een ludiek verschijnsel te noemen. Daar komt vanaf gisteren dus weer verandering in. Eindelijk zal blijken dat lachspieren wel degelijk zin hebben bij ’t bezoeken van Weblogland (hoewel Ramon waarschijnlijk nog steeds wel zal zitten prakkiseren of hij dat hele serieuze stuk zal gaan schrijven).

De links worden hersteld in Zijperspace.
(hé, Ramon, weet je nog van toen we die bloem allemaal op onze weblogs plaatsten, dat we vonden dat iedereen lief tegenover elkaar moesten zijn, & dat jij ’t verzon & ik er een zooitje woorden bij schreef & dat opeens van heinde & verre mensen onze weblogs kwamen bezoeken, hoewel we nog maar net begonnen waren & weet je nog dat we elkaar tegenkwamen bij ’t lunchconcert & dat we uren ouwehoerden over weblogland & dat dat vriendje een beetje verveeld voor zich uit moest kijken omdat wij niet konden stoppen of dat we elkaar tegenkwamen op ’t station van Nijmegen & dat ik enkele uren later vastzat in een cel op ’t politiebureau in Amsterdam omdat ik bang was dat een taxi-chauffeur mij anders zou molesteren & weet je dat die bloem die ik voor m’n verjaardag kreeg 2 jaar geleden, dat die nog steeds op dezelfde plek hangt, wist je dat?)

fassbinder

Er bestond maar 1 superpoes. & Dat was Superpoes. Ik pakte ‘m in m’n handen, z’n pootjes bungelden aan weerszijden ervan, & samen vlogen we de supervlucht van Superpoes door de kamer. Langs de lamp, scherend over de banken, z’n klauwen probeerden nog snel even de kussens te grijpen, omhoog langs de gordijnen., & dan rakelings langs ’t gezicht van m’n moeder. Superpoes lachen (onhoorbaar weliswaar), ik lachen, & m’n moeder verontwaardigd.
M’n broer, met wie ik officieel de poes deelde, op ons initiatief was Superpoes ’t huis in gekomen, ’t huis waaruit wij beiden spoedig zouden vertrekken, pakte de poes bij z’n poten beet & ging als met een trekharmonica tekeer. Poten uit elkaar, poten bij elkaar. Een heel koddig gezicht, vonden wij.
‘Zet die poes neer,’ zei m’n moeder.
‘Ja, maar ’t is een superpoes. ’t Kan niet vroeg genoeg wennen aan de vluchten die ze zal moeten gaan maken.’
Maar Superpoes vond m’n moeder maar niks. Net als enkele andere familieleden.
‘Hij is net zo gewoon als andere poezen.’
‘Als je ‘m net als andere poezen gaat bejegenen, dan zal ’t net zo’n gewone poes worden als andere gewone poezen. Maar als je Superpoes een kans geeft om een superpoes te worden, dan wordt-ie dat ook. Dat heeft-ie in zich.’
Maar dan werd er al niet meer naar me geluisterd. Waarop Superpoes & ik nog maar een testvlucht door de ruimte van ’t huis maakten.
‘Superpoes is toch geen naam,’ werd er vervolgens dwarsgezeten.
‘Hoe moet-ie dan heten?’
‘Weet ik niet. Maar Superpoes is belachelijk.’
Ik bedacht me dat Superman in ’t dagelijks leven ook gewoon Clark Kent heette & liet m’n gedachten gaan over mogelijke alternatieve poezennamen. 1tje Die acceptabel zou zijn voor de rest van Huize Zijp. Evenzowel moest ‘t wel 1 zijn waar z’n uitzonderlijke gaven uit zouden blijken, hoewel dat ook weer niet al te sterk. Enige anonimiteit gedurende de levenswandel was ook op prijs te stellen.
Aangezien Rainer Werner Fassbinder rond die tijd overleed, & ik ’t gehele retrospectief in ’t plaatselijke filmhuis met genoegen had gevolgd, werd ’t tijd om die man te eren. Door Superpoes met zijn naam op te zadelen.
Bovendien klonk ’t zo lekker als ik Superpoes uit de tuin moest roepen om zich gereed te maken voor de maaltijd.
‘Fassbinderfassbinderfassbinderfassbinder.’
Liefst met de hoge stem van vrouwen die katten adoreren.
‘Wat een belachelijke naam voor een poes,’ was ditmaal ’t commentaar.
‘Fassbinder is dan ook geen gewone poes. Fassbinder is een superpoes.’
Maar ze trapten er al niet meer in. Ik was immers inmiddels uit huis vertrokken. & Had Fassbinder niet mee kunnen nemen. Mijn invloed taande.
De enige die Fassbinder zodoende bij z’n ware naam aanriep was ik, 1 keer in de week logerend in ’t ouderlijk huis, als ik naar Den Helder terug moest keren om m’n zaterdagse arbeid in de bibliotheek te verrichten.
‘Poekiepoekiepoekie,’ riep m’n moeder in die tijd de tuin in, met haar handen een blik ordinair kattenvoer omvattend.
Waarop Fassbinder voortaan Poekie werd. & Veranderde in een doodnormale, net niet gezellig dikke poes.
Gezellig dus niet (dat had ik in ieder geval bereikt; als ik ergens een hekel aan heb, dan zijn ’t wel gezellige katten), & dik dus ook al net niet (hoewel m’n moeder haar best deed).
Maar zoals ik al zei: ooit bezat deze poes alle eigenschappen die hem een superpoes hadden kunnen maken. De mens heeft ’t in deze weer laten afweten. Een toekomst verloren, een ideaalbeeld onontgonnen.

Denk echter vooral niet dat er enig moraal zit in de verhalen van Zijperspace.
(’t is slechts in ’t kader van ’t zich weer aankondigen van dierendag, benevens als reactie op ’t schrijven van Cranium & Carin mbt de vermeende liefde van loggers voor katten, wat ik probeer te bestrijden, maar niet dmv bovenstaande, als men nog begrijpt wat ik bedoel)

vreemde

‘Niek!’ zei m’n moeder, ‘Waarom zet je nou je kopje niet op ’t schoteltje?’
M’n vader scheen ’t niet te horen. Hij keek m’n moeder aan. Doordringend, zou je denken als je niet weet dat ’t door Parkinson is. Maar de boodschap kwam niet over.
‘Niek!’ zei m’n moeder nog wat harder, scherper.
M’n vader reageerde. Alsof-ie uit z’n slaap werd gewekt.
‘Ja, wat is er?’ vroeg-ie.
M’n moeder had echter ’t kopje al opgepakt & terug gezet op ’t schoteltje. M’n vader liet ’t zich welgevallen. ’t Scheen ‘m niets uit te maken.
‘& Drink je kopje nou even leeg,’ zei m’n moeder. ‘Anders wordt ‘t koud.’

Ik vertel ’t voorval aan Marloes. Dezelfde dag nog.
‘Elke keer verschoof-ie ’t foldertje dat op tafel lag & dan zette hij z’n kopje daar bovenop. Terwijl ’t schoteltje voor ‘m stond. Maar die schoof-ie dan een stukje weg.’
‘Ik heb altijd zoiets dat je dan die mensen gewoon moet laten gaan,’ zei Marloes.
‘Ja, dat willen we dan eigenlijk wel, maar je gaat na zitten denken wat nou de achterliggende motivatie is om dat kopje niet op ’t schoteltje te zetten.’
‘Maar je hoeft die verklaring er niet voor te hebben. Je kan ‘m ook gewoon z’n gang laten gaan. Je weet dat-ie zeg maar langzaam uit je handen glipt, dat je ‘m steeds minder goed zal kunnen bereiken, maar je maakt ’t jezelf onnodig moeilijk door je te storen aan ‘tgeen dat afwijkt van wat-ie vroeger deed.’
‘Nee, dat standpunt kunnen wij niet innemen. Daarvoor staat-ie te dichtbij bij ons. We zien ‘m langzaamaan veranderen. Hij gaat steeds minder lijken op de man die hij eens was. & Toch probeer je als familie dat beeld van toen zo lang mogelijk vast te houden. Je probeert ‘m zelfs terug te dwingen in die oude rol. Je kan ook niet anders: je moet zo lang mogelijk blijven proberen dat-ie nog even blijft. Dat-ie geen vreemde wordt. Dat bakkie thee is ook zoiets. Als-ie ’t niet op ’t schoteltje zet, & je weet niet de reden daarvoor, dan heb je weer iets wat vreemd voor je geworden is. Dus zoeken we naar een verklaring.’

M’n moeder ging even boodschappen doen.
‘Niek, blijf jij maar hier even zitten met Ton,’ zei ze tegen m’n vader. ‘Ik ben even naar de V & D. Over 5 minuten ben ik terug.’
‘Dan kan ik toch wel mee?’ zei m’n vader.
M’n moeder is de enige zekerheid. In een vreemde omgeving, tegenwoordig kan elke omgeving zich voor m’n vader voordoen als vreemd, blijft-ie m’n moeder aanstaren. Hij wil haar niet uit ’t oog verliezen, zo lijkt ‘t. Via m’n moeder heeft-ie overzicht over de wereld, door haar heeft-ie nog er een beetje vertrouwen in dat ’t wel goed komt.
‘Nee, ik moet snel even een boodschapje doen. Als jij mee gaat, dan zijn we niet op tijd voor de parkeermeter.’
M’n vader bleef zitten.
‘Pa, wil je nog een bakje thee?’ vroeg ik.
Z’n oogleden gingen hoog staan. Z’n neus in de lucht.
‘Ja,’ knikte hij.
Ik kreeg aan de bar thee voor m’n vader. Ik zette ’t voor ‘m neer. Met suiker.
Ondertussen kwam m’n moeder alweer terug. Ze mopperde.
‘Bij V & D weten ze ook van niks. Brengen ze een klantenkaart uit & niemand weet hoe je daar aan moet komen.’
‘Geef mij maar een koffie verkeerd,’ antwoordde ze op mijn vraag of zij nog wat wilde drinken.
Ze pakte voor m’n vader een theezakje uit ’t mandje.
‘Geef ook maar een nieuwe suiker.’
‘Hij heeft net suiker gekregen,’ wilde ik reageren, maar zag dat m’n vader de suiker onhandig over tafel heeft gestrooid.
‘Geef maar, Pa,’ zei ik.
Ik haalde de suiker uit z’n handen. ’t Zakje hield-ie ondersteboven, maar er zat nog genoeg in om ’t kopje te voorzien. M’n moeder had ’t hete water ondertussen met thee laten trekken.
‘Drink nou maar je thee.’
Voorzichtig boog-ie zich voorover. Hij nipte.
& Ik zag opeens weer voor me hoe ze dat vroeger deden. Hete thee drinken als je haast had. Alle volwassen mensen deden dat. Een beetje morsen op ’t schoteltje. Slurpen. ’t Kopje van ’t schoteltje afhalen & nog een beetje extra op ’t schoteltje morsen. ’t Kopje werd op een plek gezet waar ’t geen kringen op de tafel kon veroorzaken & dan werd ’t schoteltje naar de mond gebracht. Afgekoelde thee. Of koffie. Dan kon je ’t sneller drinken. Of slurpen eigenlijk. Dat was toen heel normaal.
M’n vader keek weer naar m’n moeder.
‘& Drink je kopje nou even leeg,’ zei m’n moeder, ‘dan kunnen we zo gaan. De parkeermeter is zo afgelopen.’

Slurpen wordt zeer gewaardeerd in Zijperspace, omdat ’t doet denken aan toen, toen alles veel groter was.