begin

’t Begon op een zondag. Want er was veel visite op de verjaardag van m’n schoonzus. Dat is waarom ik ’t weet. Doordeweeks heb je niet zoveel visite. Ook niet op een verjaardag. & Franchet had een huis vol. M’n moeder zou daar ook wel bij zijn, heb ik die middag gedacht.
Ik heb vast ook wel valse starten gemaakt. Zoals de spacecake, waarvan ik vergeten was dat ik ‘m gegeten had. Rillend lag ik in bed, meteen nadat ik thuis kwam, m’n lichaam geheel niet onder controle. Toen heb ik Inge er maar bij geroepen, toentertijd m’n huisgenote, gevraagd of ze even bij me wilde blijven. We hebben een tijdje gepraat, ik volledig bij m’n verstand, hyperbewust, totdat ik besefte dat ik eigenlijk stoned had moeten zijn. Vanwege die spacecake. M’n lichaam stopte onmiddellijk met schokken.

Vooraankondigingen. Lichaam & geest konden ’t niet meer met elkaar vinden. Waren niet met elkaar in overeenstemming.
Ik probeerde mezelf terug te vinden door me vaak in een roes te dompelen. Een continue roes. Met averechts effect. Ik wist immers niet dat ik iets verloren had. Dat ik iets terug moest vinden.
Ik moest iets vinden, wist ik later, maar niet opnieuw.

Die zondag blies m’n hoofd zichzelf op. Tot ongekende proporties. Ik wist waar m’n hoofd zich daadwerkelijk bevond, waar m’n hersenen zaten, maar ’t denkvermogen was overgegaan in een onzichtbaar fluïdum. Groter dan ikzelf.
’t Was voor ‘t 1st, dus ik schrok. Ik bleef schrikken toen ’t me later vaker gebeurde. Elke keer weer. Maar die 1e keer wist ik niet dat ’t ooit over zou gaan.
Je hebt geen controle meer. Alles glipt uit je handen. Waarbij ik niet doel op materiële dingen. Gedachten vooral. Alles wat met gedachten te maken heeft. Je moet extra moeite doen om na te denken. Omdat alles fladdert, weggevoerd wordt. Wil je een voorwerp pakken dan zal je je 10 keer sterker moeten concentreren, de controle moeten vastgrijpen. Waardoor alles in je hoofd samengeknepen lijkt te worden; een wurggreep. & Dat fluïdum lijkt zich constant verder uit te breiden.
Ik zei tegen Folkert: ‘Ik sta niet meer.’
‘Ik kan niet meer staan.’
‘’t Gaat niet goed.’
& Eindelijk was-ie bereid m’n dienst in de koffieshop over te nemen. Ik denk dat ‘t 2 uur ’s middags was. Ik had ’t hooguit 2 uur op m’n werk volgehouden.
‘Ik ga naar huis,’ zei ik.
Maar liep de andere kant op.
Ik rilde. M’n hoofd voelde bleek. Ogen ingevallen & uitpuilend tegelijk. & Overal schoten m’n gedachten voorbij, alomtegenwoordig, maar niet meer door mij bestuurd.
M’n benen zwabberden me over straat. Ik wist waar ik heen wilde, maar ik durfde me alleen nog niet te laten zien. Bang voor verwijten. Bang voor onbegrip. Dus liep ik nog maar een rondje. Liet de paniek meer invloed over m’n lichaam krijgen, zodat ik uiteindelijk niet anders meer zou kunnen.
Ik belde aan. Franchet deed open. Ik vergat te feliciteren. Kon dat ook niet, want de tranen stonden al in m’n mond. M’n lippen werden strak getrokken. & Huiverend werd ik vastgepakt in de deuropening.
Dat ik rustig moest zijn.
Dat ik ’t gewoon moest laten gaan.
Dat er toch wel iets aan de hand was.
Dat ik ’t niet moest ontkennen.
Rustig, nog een keer.
Dat alles ooit wel weer beter zou gaan.
Dat ’t nu allemaal somber leek, maar dat ik er wel uit zou komen.
Dat ik maar moest blijven huilen.
Dat ’t geen kwaad kon.
Dat hulp misschien toch wel beter was, professioneel.
Dat ze m’n moeder er ook wel even bij zou halen.
Rustig, rustig maar.

Toen is ’t allemaal begonnen. Op een zondag. Franchet was jarig. & Had een huis vol visite.
Daarna is ’t allemaal anders geworden. Ben ik geworden wie ik ben.

Zijperspace vormde zich traag, doch plotseling was ’t er.

verandering

‘Maar hoe gaat ’t nu met je?’ vroeg Rachel.
‘Ach, gaat goed,’ zei ik. ‘Ik voel er niks van. Dat zei ik ook tegen de internist. Dat ik er niks van merk. & Ik vroeg aan haar of dat wel vaker voorkwam, dat mensen er niks van merkten.’
‘Voel je er ook echt niks van?’
‘Ja, dat vraag ik me dus af. Ik wilde tegen die internist dus zeggen dat Pes afgelopen zaterdag had gezegd dat ik stukken rustiger leek. Die zei dat ik niet zo onrustig om me heen keek als voorheen. Maar ik zei dat dat kwam doordat ’t zo verschrikkelijk rustig was. Er was niemand die me lastig viel, die m’n aandacht opeiste.’
‘’t Zou toch leuk zijn als je rustiger werd. Zou ik helemaal niet erg vinden.’
‘Nee, juist helemaal niet. Ik wil gewoon blijven wie ik ben.’
‘Nou, ik zou ’t helemaal niet erg vinden als je wat meer rust in je lichaam had.’
‘Ja, dat snap ik wel, maar ik wil niet dat ik verander. Stel dat ik ’t inderdaad al vanaf m’n puberteit heb, dan ben ik meer dan de helft van m’n leven zo. Meer dan 20 jaar. Ik wil niet zomaar afstand nemen van de persoon die ik ’t grootste gedeelte van m’n leven ben geweest. Daar was ik gewend aan.’
‘Maar ’t is toch prettig als je wat rustiger in je hoofd bijvoorbeeld wordt?’
‘Dat zal best. Maar ik wil ’t niet. Als ik ADHD had gehad, zoals ik een tijdlang dacht, dan was ik ook niet aan de ritolin begonnen. Ik wil zijn zoals ik ben. Of was, eigenlijk.’
‘Maar ’t betekent dus dat je eigenlijk wel wat merkt van een verandering?’
‘Nou, ik word dikker.’
‘Hoeveel dikker?’
‘3 Of 4 kilo zwaarder.’
‘Hm, zie je niet. Nou, je bent wat voller in je gezicht geworden. Maar er kon best wel wat bij, bij jou. Word je er ook trager van?’
‘Dat wou ik nou net zeggen. ’t Lijkt net alsof ik op de fiets ook veel langzamer ga. Mensen halen me in. Dat gebeurde nooit.’
‘Maar da’s toch niet erg. Je fietst evengoed wel snel. Sneller dan de meeste andere mensen.’
‘Da’s wel erg. Dat betekent dat ik niet meer dezelfde ben.’
‘Oja, jij wilt dat er nooit wat verandert.’
‘Precies. Alles moet altijd ‘tzelfde blijven. Anders verlies ik ’t overzicht.’

Er kwam een man tegenover me staan. Hij keek me recht in ’t gezicht. Krijt in z’n handen. Houtskool bleek dat even later te zijn. Een schetsblok klaar onder z’n arm.
‘Mag ik je tekenen?’
‘Waarschijnlijk kost dat geld?’ vroeg ik huiverig.
Hij knikte.
‘Ja, wat je ervoor wilt geven.’
‘Maar momenteel ben ik bijna bankroet.’
‘Maakt niet uit. Dan doe ik ’t gratis. Vind je ’t ok?’
‘Ja, als ’t me niet te veel tijd kost.’
‘Je hoeft me slechts 5 minuten in de ogen te kijken.’
Hij ging zitten & ging aan de gang. Met snelle halen, veel geveeg & een turende blik.

‘Hij lijkt niet,’ zei Ramon. ‘De neus klopt niet.’
‘Ik herken mezelf er anders wel meteen in,’ zei ik.
‘’t Zijn wel duidelijk de ogen van Ton,’ zei Rachel.
Ik rolde ‘m op. Legde ‘m opzij.
De man kwam teruglopen. Hij was alle tafels langs geweest.
‘Dat wordt niks vanavond,’ zei hij.
‘De mensen willen niet nagetekend worden,’ begreep ik. ‘Of ze hebben net zoveel geld als ik.’

Ik heb ‘m thuis opgehangen. Aan de muur naast de tv. Ook naast de foto van alle broers bij elkaar.
Ik ben al 2 dagen aan ’t controleren of ik veranderd ben. Zijn de wangen boller? Of heeft-ie de jukbeenderen, die altijd uitstaken, verloren laten gaan in ’t licht?
Maar die neus klopt niet, denk ik. & Oren kon-ie al helemaal niet tekenen. ’t Zijn niet de kleine oortjes waar ik m’n broers mee kon pesten.

Of ’t moet zo zijn dat alles uiteindelijk verwordt tot flapoor in Zijperspace.

stem

Ik keek om naar de deur. Ik had de deurbel gehoord. ’t Monotone gezoem dat uit de kelder weerklinkt als iemand binnenkomt.
Ik kende de man. Wist ‘m niet direct te plaatsen, maar ik herkende z’n baard. Z’n dwaze uitdrukking in de ogen. Licht onzeker. Hij liep met 2 dochtertjes in de hand. Nog niet eerder gezien. Maar ’t was duidelijk dat hij de beschermende vader voor ze was.
‘Goedendag,’ zei ik.
’t Was immers geen toerist. Dan zou ik ‘hallo’ hebben gezegd. Met een intonatie die voor internationaal kon doorgaan. Zodat mensen die nederlands blijken te zijn er niets verkeerds in horen.
‘Goeiendag,’ zei de man.
Met ’t piepstemmetje. Ik wist weer wie hij was. Hij was ’t mannetje met ’t piepstemmetje. Heel hoog, heel gek. Daarom had ik ‘m ook die dwaze uitdrukking in z’n ogen toebedacht. Terwijl ’t toch een doodgewone vader was.
Ze liepen gedrieën de trap op. Ik verschanste me bij de kassa. Waar ze zich enkele minuten later vervoegden.
Hij had de oudste dochter al losgelaten. Hij moest z’n mandje bier immers vast kunnen houden. Nu liet-ie dochter nr 2 ook los. Z’n portemonnee moest tevoorschijn, geld overhandigd & de boodschappentas gevuld. Daar heb je meerdere handen voor nodig.
‘Deze alstublieft,’ zei ’t piepstemmetje.
Z’n dochters begonnen de omgeving te verkennen, terwijl ik de biertjes inscande.
‘In de buurt blijven,’ waarschuwde ’t piepje.
Maar de jongste stond al buiten. Die was de dingen aan ’t ontdekken. Ze keek door ’t winkelruit. Wees flesjes bier aan. Zag voetgangers voorbij gaan. Werd ook afgeleid door de portemonnee van vader. Maar de strepen op ’t raam waren interessanter.
‘Trudy, hier blijven,’ klonk de piep met veel autoriteit.
Dacht ik tenminste. Trudy luisterde echter niet.
‘Trudy, kom naar binnen!’
Ook zonder gevolg. Daarentegen zag de wereld haar verwonderde glimlach tegemoet. Ze draaide onderwijl om haar eigen as. Onvolledige woordjes brabbelend. De stenen van de stoep ontdekkend.
‘Ze loopt verder, Pap,’ zei de andere dochter.
Hij had net heel teder ‘Alstublieft’ naar mij gepiept. Bij ’t overhandigen van ’t geld. Daarbij had-ie z’n vreemde lach gelachen. Dwaas, dacht ik nog even. ’t Deed me denken aan russische bannelingen uit de 19e eeuw. Of romanschrijvers. Door die baard. & De gekte die in hun ogen stond getekend, net als bij hem. Dat was waar ik op dat moment aan dacht. Hij zou wel een struise dame als vrouw thuis hebben zitten wachten.
We keken tegelijkertijd naar buiten. Naar waar de oudste dochter bedoelde. Trudy stond tussen de geparkeerde auto’s, op ‘t punt om haar ontdekkingsreis voort te zetten richting openbare weg. Haar lach stond klaar om alle indrukken onbevangen op te nemen. Er kwamen enkele auto’s voorbij scheuren. Om ’t dreigende gevaar te illustreren.
‘TRUDY,’ klonk opeens een oorverdovende basstem uit de keel tegenover me, ‘KOM HIER!’

Ik kreeg jaren later, m’n vader was al een paar jaar met pensioen, van meisjes in de stad te horen hoe vervaarlijk luid mijn vaders stem kon klinken.
Onder ’t genot van een glaasje bier vertelden meisjes over ’t trauma van een schreeuwende directeur, wiens stem door de gangen van de school schalde. Hoe meneer Zijp hun lichaam verstokt kon doen staan, als ze wisten dat ze iets verkeerds hadden gedaan, & m’n vaders stem hun daarop betrapte. Dat ze zich niet meer durfden te verroeren. Als een willig slachtoffer dat zich dan maar zo snel mogelijk zal laten verschalken. Geparalyseerd levert dat de minste pijn op, schijnt. Ze volgden nog slechts dat instinct als mijn vader z’n woede liet galmen.
& Ik vertelde dan dat hij dat thuis ook kon, als 1 van z’n zonen iets had uitgehaald dat ‘m niet aanstond. Dat m’n moeder dan hard smekend ‘Niek, Niek’ ertussendoor moest roepen, om hem schijnbaar weer tot zinnen te brengen. Of te laten merken dat er ook nog iets als buren bestonden die alles door de muren heen mee konden beleven.
Want m’n vader kon niet alleen als hardste niezen, wat 5 deuren verder mee te genieten viel; datzelfde gold in niet mindere mate voor zijn stem, als iemand iets verkeerd had gedaan. In een gezin van 6 jongens kwam dat geregeld voor.

Trudy stond stil. Haar hand plakte nog vast aan de geparkeerde auto. Bevroren in de laatste beweging. Haar lippen plots strak. Ze had die oerschreeuw eerder gehoord, want ze scheen zich te beseffen dat nu niks meer mocht.
Niks bewegen, niks niets meer doen, stil, stilstaan.
Haar vader kwam naar buiten lopen, z’n piepstem weer hervonden, om haar vermanend mee te nemen naar binnen, voor de kassa.
Ik gebaarde hartkloppingen naar de volgende klanten, die braaf in de rij achter hem waren blijven staan. Trok denkbeeldig zweet van m’n voorhoofd weg met m’n handpalm. & Lachte opgelucht naar de weerkerende vader.
‘Da’s € 1,35 wisselgeld,’ zei ik, & overhandigde ’t bedrag dat al een tijdje klam in m’n hand had gehangen.
‘Dank u wel,’ zei de piepstem weer.
Hij lachte onder z’n baard & snor door.
Mijn vader heeft nooit een snor gehad, bedacht ik me.

Maar weerklonk daar niet minder om in Zijperspace.

afspraak

‘Ik heb om 10 uur een afspraak,’ zei ik.
‘Mag ik dan even uw afsprakenkaart,’ zei de dame achter de balie.
‘Ik weet alleen niet met wie,’ voegde ik er nog even aan toe.
‘Eens kijken,’ terwijl ze allerlei mappen doorspitte, ‘dat is de heer Freriks.’

Tenminste, ik dacht dat ze ‘de heer’ zei. Ik had me daar geheel op ingesteld, toen een dame riep: ‘De heer Zijp?’
Een tengere gestalte. Met een vrolijke lach. Waarschijnlijk een jaar of 8 jonger dan ik. Ze sprak me aan met u. Ook toen ik haar daarentegen tutoyeerde. De zin die ik daarna tot haar richtte probeerde ik ’t ook, een zin met u, maar ’t lukte niet. Ik bleef jij zeggen. Ze was ook echt een jij.

‘Merkt u nog iets?’ vroeg ze. ‘Heeft u nog klachten?’
‘Nee,’ antwoordde ik, ‘voor mij is ’t een ziekte van niks. Ik merk er niets van.’
‘Da’s mooi,’ zei ze. ‘Ik zie ook dat u bloed heeft laten prikken & dat er een scan van uw botten is gemaakt. Dat laatste is uitgevoerd, las ik, omdat u dacht dat u de ziekte misschien al van jongs af aan heeft. Om te controleren of de botten niet waren aangetast.’
‘Ja, de man die de scan uitvoerde zei dat er niks aan de hand was.’
‘O, dat weet u al.’
‘Ja, hij liet me meteen de grafiekjes zien. We hebben met z’n 2-en naar de computerbeelden zitten kijken.’

‘Heeft u nog vragen?’
‘Ja, eigenlijk wel. Ik ben er de vorige keer ook over begonnen. Daarom hebben we dat botonderzoek gedaan. Omdat ik ’t vermoeden had dat ik ’t al vanaf m’n puberteit heb. Want ik had op internet gelezen dat de ziekte van Graves vaak aan ’t eind van de jeugd ontstaat.’
‘Ja, maar dat hoeft niet hoor. Er zijn ook heel veel mensen bij wie ’t veel later begint.’
‘Maar goed, ik heb dat vermoeden omdat ik niet anders weet dan dat ik een druk mannetje ben. Ik las op internet dat men ’t wel omschrijft als ‘jachtigheid’. Ik beschouw mezelf echter meer als een beetje hyperactief.’
‘Ja, jachtig is ook niet echt een woord dat de lading dekt.’
‘Zo rond m’n 20e raakte ik een beetje in de war. Zo’n 5 jaar heb ik toen in therapie gezeten. & Nu zit ik te denken dat ’t misschien wel gekomen is doordat ik de ziekte toen al had.’
‘Dat zou heel goed kunnen. Want een overactieve schildklier kan er ook voor zorgen dat er geestelijk wat gebeurt. Dat zie je vooral bij mensen met een inactieve schildklier. Die worden sneller depressief. Mensen met een overactieve schildklier krijgen meer te maken met manische depressiviteit. Ik weet niet wat jouw klachten toen waren, maar ’t zal er best mee te maken kunnen hebben. Een psychiater had dat waarschijnlijk weten te behandelen. Die kijkt ook altijd naar mogelijke lichamelijke oorzaken.’
‘Ik zat bij ’t Riagg. 5 Jaar lang. Ik had alleen maar te maken met psychologen.’

Ze begeleidde me naar een andere kamer. De afspraakkamer. Er zaten 2 mensen klaar. Ze wisselden snel van plaats.
‘Moet ik maar weer?’ vroeg ’t meisje dat achter ’t beeldscherm plaatsnam.
‘Zo, dan kunt u hier uw afspraken maken voor over 6 weken & 12 weken,’ zei de interniste. ‘Dan spreek ik u over 6 weken.’
Ze gaf me een hand.
‘Tot ziens,’ zei ik & nam plaats op een stoel tegenover de 2.
Ik lachte nog even naar mevrouw Freriks. Meisje Freriks. Daar ergens tussenin.
‘U bent de heer Zijp,’ zei ’t meisje achter ’t beeldscherm.
Ze las ’t voor van de map die ze in haar handen had.
‘& U moet een telefonische afspraak maken voor over 6 weken, zie ik, & een controleafspraak voor over 12 weken.’
Ze boog zich over ’t toetsenbord, ogen richting beeldscherm. Onzeker. Ze was vast in opleiding. De jongen achter haar moest haar begeleiden.
‘Moet ik nou in dit scherm die afspraak maken?’ vroeg ze. ‘Nee, ik zit zeker verkeerd. Of toch niet.’
‘Nee, je zit goed.’
Ik merkte onrust. In m’n eigen lichaam. Ik zat gespannen te wachten op wat komen ging.

& Te wachten op dat wat voorbij was in Zijperspace.

bedreigd

Ik noem ze altijd de ‘ratten van Amsterdam’.
‘Geef ze maar pinda’s,’ zeg ik tegen de klanten op ’t terras, ‘dan gaan ze sneller dood.’
Mensen zijn dan geschokt. Of lachen.
‘Hoe dat zo?’ vragen ze dan.
‘Oh, ze kunnen niet tegen pinda’s. Dat vet stapelt zich alleen maar op in hun maag. Daardoor sterven ze binnenkort een pijnlijke & langzame dood.’
& Dan loop ik door.
Soms heb ik de opmerking van ‘ratten van Amsterdam’ er ook nog bij nodig. Maar dat is een uitdrukking die ik eigenlijk verkeerd gebruik. Want officieel, ’t staat nu in de krant, zijn ‘t ‘vliegende ratten’. & Dan moet ik erbij zeggen dat ’t de grootste ziekteverspreiders van Amsterdam zijn. Dan klopt ‘t. Maar ik gooi die 2 opmerkingen bij elkaar. ’t Heeft uiteindelijk meer effect, denk ik altijd maar. Mensen luisteren tenminste naar me. Dat zou er natuurlijk ook aan kunnen liggen dat ik met gigantische stapels glazen aan hun voorbijtrek. De glazen die mensen niet zelf naar de bar brengen. Terwijl ik praat & tegelijkertijd glazen til wordt er door de buurvrouw van de aangesprokene een foto van me genomen. & Ik maar denken dat ze naar m’n verhaal over duiven luisteren.

Nou blijkt de duif opeens bedreigd diersoort te worden. Alsof dat niet m’n bedoeling is geweest. Wel dus.
Alle duiven de wereld uit & om te beginnen uit Amsterdam.
Stuur de duivenmelkers er meteen maar achteraan. Is ook een raar diersoort. Soortement gemuteerd mens. Of een soort mens dat de bijbel, dat verhaal van Noach, te serieus heeft genomen.
Duiven schijnen nl helemaal niet zo vredelievend te zijn. Ze pikken hun soortgenoten langzaam dood. Als ’t bestaan van hun soortgenoot hun even niet zint. Niet in 1 keer een dodelijke pik, maar dagen achter elkaar kleine pikjes. Steeds weer. Zodat die soortgenoot 1st kaal wordt, daarna geen trek meer heeft in eten, & vervolgens dood blijft liggen. & Dan komt er weer een snavel, ‘pik, pik, pik’, om ’t nog even extra te bevestigen.

Ik woonde op de Albert Cuyp, in een woning die op de nominatie stond gesloopt te worden.
De vorige bewoner was kort tevoren overleden. Een oude man. Kon op een gegeven moment niet goed meer de trappen op & af lopen. De boodschappen werden door z’n zoon & schoondochter gedaan. Die stonden toch op de markt met een stal. Maar de duiven op zolder kregen geen aandacht meer.
Ik ben gaan kijken wat er nog op zolder stond. De hele zolder was immers van mij. Ik mocht er in ieder geval gebruik van maken. Misschien stond er op die zolder nog wat zinnigs, wat bruikbaars. Maar ’t was meestendeels troep & duivenstront.
De zolder was verbouwd tot duiventil. Van voor tot achter. Langs de wanden. Met gaas afgedekt. Gaas met gaten op enkele plekken. & Ook al kregen ze al een jaar geen voer meer, de duiven bleven terugkomen. Een veilig onderdak waarschijnlijk. & De geur van een megazak zaad. Duivenzaad. Een sterke vent kwam er op een gegeven moment achter, heeft de zak tevoorschijn gehaald & meegenomen. Hij kon ’t nog net tillen.
Toen ik terugkwam van de inspectietocht op zolder zat ik onder de rode plekjes. Van m’n hielen tot m’n knieën. Vlooienpikken. Daar kwam ik achter toen ik met die sterke man naar zolder ging. Onmiddellijk voelde ik de jeuk op m’n benen springen. & Ondanks dikke sokken drongen ze door tot op m’n huid.
‘Die vlooien komen van de duiven,’ zei de sterke man, die zelf een duivenmelker beweerde te zijn, ‘& met al die duivenstront krijg je die niet zomaar weg. Maar goed dat ze dit pand gaan slopen. Anders had ’t kapitalen gekost.’

Sindsdien loop ik in een boogje om een kwak stront waarvan ik denk dat een duif de producent ervan is. & Ondanks dat boogje ontstaat er jeuk. Automatisch moet ik krabben op m’n kuiten.

De duiven de wereld uit, te beginnen met Zijperspace.

argentina

M’n vader zou wc-papier meenemen. ’t Werd me meermaals verzekerd. Genoeg voor 2 dagen. & Hij liet zien dat-ie ’t in z’n rugzak stopte.
M’n ouders hadden al genoeg ervaring met mij. Als we ergens heen gingen, als we gingen wandelen, moest ik op de meest ongunstige momenten poepen. & Zonder wc-papier gaat dat niet.
‘Veeg je gat dan af met bladeren,’ was er wel ‘ns voorgesteld.
Zoiets doe je eens & nooit weer. Bovendien zouden er in de bergen niet veel bladeren te vinden zijn. Niet op de berg die wij gingen beklimmen.

M’n moeder ging niet mee. & Quint mocht ook bij de caravan blijven. Waarom ik dan altijd? Vroeg ik me af. Hardop.
‘Je zou ‘ns moeten weten hoeveel kinderen met je zouden willen ruilen.’
Zoveel kinderen die een wandeling in de bergen willen maken, zoveel kinderen die een dag in de bergen willen slapen. Op avontuur, 2 dagen lang, richting een Hütte.
‘Laat me dan met ze ruilen.’

Evengoed deed ik m’n best. Ik wilde niet onderdoen voor Carel, ook al was-ie een jaar ouder. Ik werd afgeleid door de paden met onregelmatige bochten, zigzaggend, met ongelijke stenen, ik werd afgeleid door ’t tempo, door ’t feit dat ik sneller wilde gaan dan de anderen. Ik wilde laten zien hoe sterk ik was. Daardoor vergat ik ’t verlangen naar de caravan, naar de veilige thuishaven.

Totdat er kramp bij m’n lies ontstond. M’n vader concludeerde dat ’t m’n lies moest zijn. M’n rechterbeen trok. Wilde niet dezelfde passen als m’n linkerbeen maken.
We waren nog maar net halverwege. De bomen voorbij, ’t was al kaal, slechts steen.
‘Dan nemen we gewoon pauze,’ zei m’n vader.
& Hij haalde de befaamde mueslikoeken tevoorschijn. Die kregen we alleen tijdens lange wandelingen. & Dan ook nog mondjesmaat. M’n vader had ze voor de vakantie in een speciale wandelwinkel ingekocht. Dure samengeperste mueslikoeken. Elke koek stond voor een maaltijd. Zonder de ruimtevaart waren deze koeken niet uitgevonden.
Nu hielden we een lange pauze. Ieder een koek. Allemaal een steen onder de billen. M’n vader liet z’n voeten luchten. & Carel & ik gooiden steentjes naar elkaar. Of dronken om beurten uit de veldfles. We maakten ook alvast ruzie over wie straks de rugzak voor een kwartier moest dragen.

Als ’t niet ging dan moest ik ’t zeggen. Dan hielden we gewoon nog een keer halt. Of zouden we langzamer gaan lopen.
Dus liepen we langzamer. Zolang ’t nodig was. Vooral niet te lang, want er kwamen donkere wolken aan.
& Carel moest maar wat langer de rugzak dragen.

We naderden de sneeuwgrens. Plekken sneeuw die nooit smolten. M’n vader zei dat we op 2000 meter hoogte waren. Dat we nu niet meer terug konden. Ook al zou ’t straks gaan regenen.
We liepen over een smal paadje tussen de sneeuw door. ’t Smeltwater baande zich een weg over ‘tzelfde pad. In tegengestelde richting. ‘t Vormde de 1e stroompjes van de latere Rijn. We waren eigenlijk bij de bron van de Rijn, legde m’n vader uit. Over enkele weken zou dat water in Nederland de zee bereiken.
Ik legde in gedachten dezelfde weg naar huis af. & Liep ondertussen door. Van m’n lies geen last.

’t Begon te sneeuwen. 1st Met zachte vlokken. Die onder invloed van de toenemende wind al snel veranderden in striemende ijsklontjes.
We moesten stoppen. M’n vader haalde alles uit de rugzak tevoorschijn dat kon dienen als extra verwarming. Sokken werden handschoenen. Schone t-shirts truien. Plastic zakken moesten de schoenen zo lang mogelijk droog houden. & Voor nog wat extra warmte ook de regenjassen aan. Strak aangesnoerd.
Maar m’n vader zag de Hütte. In de verte. Kijk maar.
We volgden z’n vinger. Stopten even naast ‘m om te zien waar ’t huisje zich in de donkerte van de berg bevond. & Zagen niks. Veel te veel sneeuw.
We konden beter doorlopen, zei m’n vader.
Er was echter geen pad meer. De merktekens waren moeilijk te onderscheiden. ’t Enige dat we konden doen was in de richting van m’n vaders vinger lopen. Daar waar hij naar gewezen had.
‘We lopen goed,’ zei hij steeds geruststellend.
Maar ’t was zo koud. De sokken waren niet toereikend. & De schoenen gleden weg.

’t Meisje in de Hütte opende verbaasd de deur. Ze had niemand verwacht. Er was slecht weer voorspeld. Dat had m’n vader toch kunnen horen op de radio?
M’n vader had de avond ervoor geluisterd. Hij had over een buitje gehoord. Maar zich niet gerealiseerd dat ’t een sneeuwstorm bovenop de berg zou kunnen zijn.
We hingen onze natte kleren op in de buurt van de kachel. Onze slaapspullen in de slaapzaal. Die was berekend op ‘t 10-voudige van ons 3-koppig gezelschap. M’n vader praatte met ’t meisje. & De radio speelde muziek.
Don’t cry for me, Argentina.
Was dat niet uit een musical? M’n vader scheen zich dat te herinneren. Hij converseerde er over met ’t meisje. Zij wist van niks.
Daarna legde hij ’t verhaal aan ons uit. Net zo stuntelig als in z’n duits. ’t Had vast meer te betekenen, dachten wij, want we hadden Pa nog nooit zo gelukzalig zien glimlachen bij een stukje muziek anders dan jazz.
We kregen eten uit blik. Waar m’n vader vreselijk veel voor moest betalen, liet-ie weten.
We gingen vroeg naar bed. M’n vader snurkte & ’t was koud.

Maar ‘Argentina’ weerklonk de hele nacht in Zijperspace.

puntje

’t Is een heel klein puntje. Een puntje dat ervoor ook al bestond, maar nu pas tot leven is gewekt, wiens aanwezigheid nu pas tot me doordringt. 1st Was ’t er ook wel, maar nu is ’t er daadwerkelijk. Zoiets.
Zo bestaat m’n lichaam uit 1000-en puntjes, misschien wel ‘t 10-voudige daarvan, maar ben ik me niet de hele tijd bewust ervan. Zoals een foto, tot ’t digitale tijdperk, bij nadere bestudering bleek te bestaan uit minuscule puntjes ipv een groter geheel, pixels bleken die puntjes later te heten. Ze bestaan niet anders dan in hun groter geheel. Alles dat hun omgeeft voegt meerwaarde aan hun bestaan. Omdat ze er in opgaan, net als hun buurman, & de buurman van de buurman, & de buurmannen tot in ’t schijnbaar oneindige. Wij hebben niet de ogen om dat te overzien.
Tenzij de orde verstoord wordt. Daarom is ’t nu daadwerkelijk een puntje geworden. Weet ik dat ‘t er is.

‘Wat heb je?’ vroeg Sas.
‘Ach, niks.’
& Ik wilde ’t erbij laten. Maar dan moet je geen pleister op je vinger plakken. Dus legde ik ’t toch maar zo kort mogelijk uit.

De glasbak moet schoon op zondag. Niet overdreven, maar wel wat sop er in. Even spoelen van tevoren. De spuit er op.
Ik was ijverig op dat moment. Ik wilde ook de buitenkant doen. Die moest er grijs uitzien, maar vuiligheid deed ’t een waas van bruin krijgen. Zwart ook, in grote schimmelvochtige vlekken.
Dus draaide ik ‘m om. Greep ‘m van binnen om ‘m van buiten aan te kunnen pakken. & Zette m’n vinger, m’n wijsvinger, in een puntje glas. Niet meer dan een puntje. ’t Kleinste stukje glas dat zich kan hechten aan de glasbak. & Dat ook alleen maar omdat er eerder toevallig ook een spetter bier zich had gehecht aan de wand. Glas plakt aan oud opdrogend bier.
Als je elk individuele gebeurtenis op zich beschouwt zou je kunnen stellen dat alles op toeval berust. Maar door de massa van alles dat aanwezig is vormen alle toevalligheden tezamen een logisch geheel. Een onontkoombaar proces.

Door spettertje bier, splintertje glas op spettertje bier, door een tel onoplettend handelen, door een kort moment dat de viezigheid op een glasbak in vol licht zich aan mij toont, komt dat splintertje in m’n vinger terecht. & Vormt een puntje gevoel. Meer gevoel dan ik me eerder bewust was. Hoewel optioneel reeds aanwezig.

Pleister op m’n vinger. Om ’t bloeden te stelpen. Tegen te houden, zodat niet alles onder de vlekken zou komen. Een kussentje tegelijk, die stoten verzacht.
Maar bij ’t tellen van de fooi is een pleister op de wijsvinger een obstakel. ’t Bloeden bleek inmiddels gestopt, dus kon de pleister er af. Maar elk muntje in de linkerhand was extra bewust aanwezig.

Na ’t werk hadden we ’t over piercings & oorbellen. We hadden ’t over mensen met tongpiercings. Ze zouden volgens Sas 4 weken lang geen alcohol mogen drinken, & 6 weken geen orale seks. Ook geen tongzoenen.
Een hel voor mensen met ons werk. 4 Weken geen alcohol.
Maar bepaalde lijnen konden ook verstoord raken, vertelde ik. Iemand die ik kende had een oorbel genomen op een plek waar hij 1st erg gevoelig was. Een erogene zone. Die was totaal verdwenen met z’n oorbel. Spijt, want sabbelen aan z’n oor was lang niet meer zo’n goddelijke ervaring als voorheen.
Dat kan ook met een tongpiercing. Blijkt een tongzoen helemaal niet meer lekker. Daar kom je dan 6 weken te laat achter.
Alles staat met elkaar in verbinding, wisten we. Als je spanning ergens in je lichaam spanning hebt, zei Jag, dan kan je dat verhelpen door massage van je voeten.
Accupunctuur kwam ter sprake. Lijnen die door ’t lichaam lopen. Ingewikkelde termen kwamen voorbij, waarvoor ik nooit geleerd heb. Maar we begrepen waar we ’t over hadden.

& Ik wreef over m’n vinger. Die was aanwezig. Alsof ik nog nooit eerder een wijsvinger had gehad. Een heel klein wijsvingertje weliswaar, maar hij was er. Zomaar, ineens, sinds een klein ½ uurtje. Niet als we praatten, maar wel als ik jeuk op m’n neus had. Dan wees-ie extra duidelijk naar mij. Ik, die daarnet niet had opgelet.

’t Heeft eigenlijk allemaal niets om ’t lijf in Zijperspace.
(Dit ihkv deel 2 van de cursus Lijfloggen, die vandaag verschenen is middels een nieuwe editie van about:blank, waar eenieders aandacht even op gevestigd dient te worden)

herfst

Ik kijk naar waar ‘t tikken vandaan komt. Ergens tegen de muur. Door ‘t raam heen kan ik blijkbaar ook de ruimte horen, de dimensie.
De wind laat ‘t bordje heen & weer deinen. Tikt daardoor tegen de muur.
Ik heb me al 2 weken afgevraagd waar ‘t geluid door veroorzaakt werd. Egel, of misschien een menselijke indringer? De buurvrouw die weer wat had laten vallen?
Ik volg de gemoedstemming van de wind. Ik bezie hoe hij z’n humeur botviert op enkele tengere plantjes, die stug stand blijven houden. Soms lijken ze verticaal ondersteboven geschopt te worden, maar als de wind even later iets gekalmeerd schijnt, stijgen ze fier weer overeind. Ondanks de inmiddels grijze haren van de guldenroede. De natte plakkerige bladeren van de rudbeckia. ‘t Verwarde kapsel van de laatste roos. Ze hergroeperen zich steeds weer. Ze hebben lol in de weerstand die ze de wind nog kunnen leveren.
Appeltje wiegelen eigenwijs mee op de nukken van de elementen. Kleine appeltjes die steeds geel blijven zien, hooguit een oranje blos lijken te hebben, maar nog steeds niet willen vallen van rijpheid.
‘t Enige dat door de wind vliegt, de mussen van de kieren aan de overkant zijn verdwenen, alsook de parkieten van ‘t Oosterpark, de rovende eksters schuilen, de merels, de spreeuwen; ‘t enige dat door de wind vliegt zijn de zwakke bladeren van de bomen. Onvoorspelbare tochten leggen ze af, ongecontroleerd zwiepend, slalommend, om zich plots ergens aan vast te plakken, niet meer te willen bewegen, te willen vergaan.
M’n tuindeuren houden ‘t niet meer. De herfst komt binnen door de kieren die ze niet kunnen sluiten. Zachtjes fluisterend. Een huilende fluister.
Ik sluit de gordijnen weer, niet om geen getuige te hoeven zijn van de opnieuw in alle hevigheid uitgebroken strijd; meer om ‘t janken niet te hoeven horen, om m’n nog warme voeten te beschermen tegen die tot in alles doordringende herfst.
Hij ziet er mooi uit, maar eigenlijk zou hij in een kooitje moeten zitten. & Niet ik.

‘t Heeft nu werkelijk z’n intrede gedaan in Zijperspace.

grotegriepmeting

Hm, ik doe mee aan de Grote Griepmeting.
Alsof ‘t om een meeting gaat. Maar ‘t is slechts een meting. Met 1 ‘e’. Zo’n ding waarin gemeten wordt wat daarvoor nog niet te meten was. Geen getalletjes voor, geen exacte feiten. Ik draag ertoe bij dat dat nu wel gebeurt met de griep.
& De verkoudheden.
Ook een raar ding. Vooral omdat iedereen altijd zegt dat-ie een griepje onder de leden heeft, maar dat mijns inziens helemaal niet ‘t geval is. Daarom vind ik ook dat iedereen zou mee moeten doen met de Grote Griepmeting. Zodat men niet zomaar ‘t woordje griep in de mond neemt. Vandaar. Om misverstanden te voorkomen. Voortaan. Dat we begrijpen waar we ‘t over hebben. & Dat we voortaan ook weten wanneer de griep er daadwerkelijk aankomt.
Ach ja, ik ben best een prediker. Ik verspreid ‘t woord. & Ik wil gaarne dat men weet waar dingen voor staan. Vandaar dat men dus van mij de Grote Griepmeting-link meekrijgt. Want iedereen moet natuurlijk meedoen. Omdat we dan kunnen zien hoe de griep, dan wel de verkoudheid, zich ontwikkelt, waar-ie vandaan komt, welke bevolkingsgroepen ‘t meest getroffen worden, etc.
Mocht men deze link kwijt raken, dan kan men altijd nog een paar pagina’s naar beneden scrollen om aan de linkerzijde ‘t logo van de Grote Griepmeting te kunnen vinden. Daar kan men ook op klikken. Gebeurt er ook iets. Niet veel bijzonders, natuurlijk, maar toch.

Veel plezier met de griep vanuit Zijperspace, dat men maar wijs, of anders wijzer, mag worden.