verboden

Hij haalde ergens een sleutel vandaan. Uit een diepe broekzak. Zo diep dat-ie niet wist waar. Hij twijfelde of ’t wel de goede was & ging weer wroeten. Uiteindelijk was-ie tevreden, hoewel je dat niet van z’n gezicht af kon lezen, & opende ’t hek.
Boswachter Groen keek altijd streng. Dat moest ook wel, want ’t was zijn taak kleine kinderen te vermanen & weg te jagen. De ernst die dat werk met zich meebracht stond in z’n gelaat gegroefd.
We probeerden altijd ’t bos in te komen zonder dat-ie ons zou zien. Z’n woning stond bij de ingang van de Donkere Duinen. We stelden ons altijd voor dat de boswachter voor ’t raam stond te kijken wie er binnenkwamen. Je moest er langs, voorbij zijn blik. Maar als je via ’t donkere paadje kwam aanlopen, langs de donkere kant ’t pad ’t bos in nam, snel, een beetje wegduikend, dan had je kans dat je aan zijn aandacht voorbijging.
’t Was evengoed een open bos, voor iedereen toegankelijk. Wij maakten ’t onszelf spannender door te proberen onopgemerkt ’t bos te betreden. We fantaseerden dat we dan plekken konden vinden die anders verborgen zouden blijven. Evengoed durfden we niet onder ’t hek door te kruipen, of door ’t gat in de afrastering, richting de Verboden Donkere Duinen. Dat was héél erg verboden.
Boswachter Groen had dat ons op ‘t hart gedrukt, toen hij ons meevoerde deze duinen in, voorbij ’t hek waarvan alleen hij de sleutel had, diep weggeborgen ergens in z’n boswachtersbroekzak. De hele klas mocht voor 1 keer mee, op voorwaarde dat we verschrikkelijk stil zouden zijn. Meermaals kreeg een groepje een strenge blik toegeworpen als men zich daar niet aan hield (1 kind werd teruggestuurd, omdat-ie zich niet aan de afspraak hield; die moest maar bij ’t hek stil blijven wachten tot wij terug zouden komen). We durfden geen ander geluid te maken dan ’t schuifelen van onze voeten & ’t te luisteren leggen van onze oren.
Boswachter Groen had ’t over uilen & uilenballen. Hij pulkte drolletjes van dieren open & vond op vergeten plekken nog andere tekenen van de aanwezigheid van dieren. Dieren die wij in ’t openbare gedeelte vast niet zouden zien. Hij toonde ons plekjes, die zo aan je aandacht voorbij zouden gaan, als je niet kon kijken zoals hij. & Hij vertelde verhalen, strenge verhalen, dat bleef zo bij hem, met zijn norse stem, over hoe ’t bos was ontstaan & waarom dit gedeelte verboden was.
Er zouden vogels broeden die mensen liever niet in hun omgeving hadden. Als er te veel mensen in hun buurt zouden komen, dan zouden ze hun pasgeborenen in de steek laten. Waarop boswachter Groen een dood vogeltje onderaan een boom vond. Een klein verschrompeld vogeltje, zonder veren nog. Zachtjes vertelde hij verder & omstebeurt mochten we naar ’t dood kleinood in z’n handen kijken. Er moest daar bovenin een nest hebben gehangen, waarschijnlijk overvallen door een roofvogel, misschien een uil, & ’t vogeltje was door de beroering uit ’t nest gevallen. Dat was op zich niet erg, zei de boswachter, want anders was-ie ook wel opgegeten.
Ik stelde me voor hoe vogel zou smaken, rauwe vogel, hoe ’t was een kind van een uil te zijn & ’s nachts te kunnen zien waar lekkernij te vinden was.
Dat mocht echter niet te lang duren, want de boswachter sleurde ons alweer mee naar de volgende verboden plek.
& Heel, heel zachtjes begon-ie te vertellen over de reiger. Dat die zowat verdwenen was. Maar toen kwam er een stel logeren in de Donkere Duinen. & Van dat stel kwam er ’t jaar daarop een nieuw stel. Wat zich ’t jaar daar weer op had vermeerderd tot wel 4 koppels. & Nu waren ’t er wel 64, had boswachter Groen laatst geteld. Daarom moesten de Verboden Donkere Duinen verboden blijven, zo luidde zijn boodschap, want dan bleef de reiger in ieder geval bestaan.
Verschrikkelijk stil moesten we toen teruglopen, langs alle plekken waar we verhalen over hadden gehoord. Boswachter Groen opende weer ’t hek voor ons. & Hij kon ’t niet laten nogmaals te benadrukken dat de Verboden Donkere Duinen verboden waren.
& Ondanks ’t gat in de afrastering & de ruimte onder ’t hek zijn we nooit meer naar binnen gekropen.
Wel zie ik in de stad tegenwoordig vaak reigers op rare plekken. Midden op een plein, waar geen vis te vinden is, of daarnet, opvliegend uit de tuin van m’n achterburen. Evenmin visgeschikt. Misschien eten ze inmiddels wel wat anders. Maar ze komen oorspronkelijk uit de Donkere Duinen, dat weet ik, zonder Donkere Duinen hadden ze niet meer bestaan. & Ze hebben allemaal de strenge stem van boswachter Groen horen vertellen hoe ooit hun voorouders een jaartje kwamen logeren.

Daar dacht ik aan, toen ik daarnet die ene reiger zag vliegen over Zijperspace.