martelaar

M’n ogen zijn opgezwollen. Ik voel ’t nog net. Traag slepen de lichtstralen zich door de spleten heen. Een remspoor van droge lucht achterlatend.
Ik ben wakker, zover als ’t gaat. Ik weet dat ik iets na 10-en, of misschien iets ervoor, heb gegeten. Nu ben ik onderweg naar ½ 2. Met een nek die m’n hoofd achterover trekt. Een kabel van wantrouwen sleurt.
De agressie van voor ik in slaap viel zit er nog. De wereld moet kapot. Ram, ram, ram, in z’n allervriendelijkste vorm. Een bede niet vergeten te worden. Dat realiseer ik me wel.
Ik wil migraine hebben. Een ouderwets gevoel van martelaarschap. Een hoofd persend door de randen van ’t hout van m’n ouder’s bed heen. ’t Kussen van m’n vader die veel te groot oprijst boven mijn nek.
Ik gooi m’n hoofd achterover, alsof ik een god aanbid die niet meer bestaat. Allang niet meer. Voel ’t bloed kruipen. ’t Licht speelt als een twinkeling door m’n wimpers een spelletje van wie er de baas is. M’n ogen voelen vooral van binnenuit, in de kassen, opgezwollen. De oogleden staan binnenstebuiten.
Ik moet drinken. M’n wondes vergeten. & Terwijl ik drink wil ik weer weten wie & wat. Er moet een oorzaak zijn.
Als ik ’t licht van de keuken uittrek, een stekker uit ’t stopcontact, ter voorkoming van nog een keer, nog meer vocht van vergetelheid, weet ik: dit zijn de ergste nachten. Ik schreeuw niet om ellende, om wroeging, om genoegdoening voor mij alleen, maar soms willen deze nachten zich niet doen verjagen. Dorst om de dorst. Een zwart gat van kolkende onrust zetelt zich in m’n maag.
Verlangen noemt men dat. Wraak anderen. Ik wijt ’t aan m’n bioritme. Voelde me vanochtend al niet fit. M’n lichaam probeert me een vertraagde dreun te geven. Sneller dan ’t licht, maar dan anders. Een stripfiguur tekent zich af in m’n verbeelding. Z’n vuist geheven, z’n doel schijnbaar onbereikbaar, maar door flitsende sterretjes & donderstraaltjes ‘t evengoed bereikend. Jerommeke moet ’t zijn. De meest vage held van ’t stripdoek.
Ik probeer m’n mond open te laten. Neus ademhalen. De grauwe dampen moeten weg uit m’n gehemelte. 1, 2, 3, voort, zeiden m’n tantes. Kreeg daarbij een klap op m’n billen. Ik hopte voor de tik uit.
Wanstaltig slijm plakt nu aan de binnenkant van m’n wangen. Bang ’t te verliezen, zo dik voelt ’t van binnen. Ik drink een nachtelijk biertje om ’t te verdunnen. ’t Doet ’t bloed in m’n hoofd goed. ’t Stroomt door. Stapje voor stapje leer ik weer nadenken.
De bel gaat. De bel van sms. Ik neem op & antwoord. Of ik thuis ben. Of wakker eigenlijk. Nog. Nog wakker. Ik antwoord & wacht. Scheer m’n baard, die nog net geen baard mocht heten. Wacht nog wat langer. Straks moet ik niet vergeten m’n tanden te poetsen.
’t Is ½ 3. Anderen mensen slapen.
Ik probeer te vergeten. & Te wachten, dat moet ik ook. Ik moet vooral niet nog langer….. Wat eigenlijk?

Enkele cellen zijn reeds uitgeschakeld in Zijperspace.

2000

Wat doe je nou als je ‘t 2000e stukje aan ’t schrijven bent? Laat je ’t de mensen weten & ze er aan meedoen tegelijkertijd? Is ’t iets van jezelf & moet je afwachten of mensen blij voor je zijn? Moet je je mond houden & genoegzaam doorgaan waar je al 2000 stukjes lang mee bezig bent?
Ik ben in ieder geval niet goed in m’n mond houden. Dus dat valt al af. Bovendien heb ik lang geleden al besloten dat ’t vragen van aandacht een grote motor moet zijn, dat ik dat moet onderkennen, achter ’t vullen van m’n weblog. Geen schaamte, gewoon toegeven & genieten. Als er iets te vieren valt, dan vieren we dat dan ook.
Maar hoe?
Net zoals 1000 stukjes geleden? Alles herlezen, selecteren, schrappen, corrigeren, linken, & afwachten wat de reacties zijn?
Over dat laatste: als er iets is waar ik bij tijd & wijle moeite mee heb (maar waar ik me eigenlijk helemaal niets van aan wil trekken: ik ga door waar ik mee bezig ben & de lezer volgt me maar) & waar ik ondanks m’n negeren m’n neus bij stoot: ’t gebrek aan reacties. Bij 150 bezoekers op een dag maximaal 2 personen hebben die durven te zeggen wat ze denken. Ben ik zo moeilijk, zijn mijn teksten afgesloten hoofdstukken, raken mensen niet geïnspireerd?
(Doet me overigens ook denken aan mijn cursus lijfloggen; naar mijn idee is er nog niet eerder een initiatief met een dergelijk gehalte aangeboden, in een dermate originele verpakking, doorwrocht, leuke invalshoek, etcetera, maar niemand die daar ook maar enigszins blijk van geeft; mis ik in deze ’t contact tussen mijn eigen hersenspinsels & de realiteitszin van verveelde lezers, die iets dergelijks blijkbaar op een andere wijze op waarde schatten?)
& Dan: mensen laten me soms weten dat er niet op mijn stukken te reageren valt omdat ’t stuk al ‘af’ is. Valt niets meer aan toe te voegen. Waarom staat ’t dan niet op de voorpagina van ’t Parool? Waarom verdien ik te weinig, kan ik nog maar net rond komen met m’n geld, kan ik tegenwoordig hooguit 1 boek per maand kopen, toch maar geen cd ditmaal, volgende maand misschien een broek, m’n wasmachine mag ’t ’t komende ½jaar absoluut niet begeven, & betaal ik al m’n rekeningen op ’t laatste moment, om vooral zo min mogelijk debetrente te betalen? Waarom heeft dat alles ermee te maken?
Bij Film & Tv-wetenschap werd de vraag gesteld wat ik later wilde worden. Er ging een namenlijst rond van alle studenten, waar je achter jouw vermelding je ambitie kon pogen te omschrijven. Kort & bondig. ’t Doel van mijn studie paste er nog net op. Ik wilde Cees van Ede worden, ipv Cees van Ede, maar aangezien hij er niet meer was (op tv pratend over film) wilde ik daarom maar Jo Röpke worden (die is er inmiddels ook niet meer, maar iedereen van de studie wist toentertijd wie hij was), ipv Jo Röpke.
Ik ben niet van de heldenverering, daar doe ik niet aan. M’n enige helden waren die welke in de griekse mythologie voorkwamen. ‘Griekse helden & sagen’ heette dat boek. Later heb ik een hele stamboom gekopiëerd, uit een ander boek, van alle goden & ½-goden van de grieken. Niet belangrijk misschien, maar dat waren de enige helden waar ik voor geleefd heb. Ik ben ze ondertussen voor 60 % vergeten.
Dus wilde ik niet letterlijk Jo Röpke worden. Ik wilde zijn plek.
Nu wil ik Theodor Holman worden, ipv Theodor Holman. & Anders kicken ze die Heleen van Rooyen er maar uit. Relnicht, die sociale intelligentie mist. Ik ben ook best bereid de plek van Camu in te vullen. In m’n 1tje, dat red ik wel. Als ik maar snel & doeltreffend van m’n geldproblemen afkom. & Nog steeds ‘tzelfde kan blijven doen, wat ik nu de hele tijd al doe: schrijven.
Kijk, ik schrijf. Daar ben ik goed in, & daar blijf ik voorlopig nog wel een tijdje mee doorgaan. Heb ik ergens in m’n hoofd gestampt. Niet altijd even goed. Maar toch 9 van de 10 keer beter dan de gemiddelde columnist in Nederland. Zij verdienen, ik niet. Ik heb er 2000 geschreven, de meesten van hen niet.
Nu verbied ik de bezoekers onmiddellijk de 1e maanden van m’n weblog te bezoeken, liefst zou ik bepaalde delen van m’n archief voor enkele weken sluiten, maar ik wil me geen lafaard tonen & laat ’t open.
Al met al, even los van de arrogantie hierboven tentoongespreid, ik kan schrijven, maar over een zeer beperkt onderwerp: mezelf. Ik ben een klein pietepeuterig mensje dat een kunstje kan, dat z’n eigen universum nodig heeft om ten volle te kunnen bloeien, maar die wel degelijk zeer beperkt wordt door ’t feit dat er geen geldelijke vergoeding tegenover staat. Als ik dermate weinig blijf verdienen zoals ik heden ten dage verdien, dan zal ik binnenkort gedwongen worden ander werk te zoeken.
Kijk, & daar kunt u mij dus bij helpen, geachte lezer. Maak mijn leven fijn & vrolijk, stuur 1 van uw geliefde stukjes, afkomstig uit Zijperspace, naar iemand die er wellicht belangstelling voor heeft. Laten we ’t zo stellen: als iedere lezer nou zijn of haar favoriete stukje naar een bekende stuurt, iemand die misschien wel dikke vinger in de pap heeft mbt ’t publiceren van teksten, iemand die bij ’t Parool werkt, of anders mij wel een contract kan bezorgen bij een uitgeverij, iemand die mij op een andere wijze kan steunen door m’n teksten elders te publiceren, als iedereen dat nou doet, & ik in m’n luie laffe stoel kan blijven zitten, dan ben ik morgen, als ik m’n 2001e stukje schrijf misschien wel heel gelukkig. (’t Is natuurlijk een ideetje, maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat men ’t niet hoeft uit te voeren).
In ’t reactieding heeft men de mogelijkheid kenbaar te maken welke tekst tot nu toe verschenen alhier favoriet is. Mocht men de url niet weten, met een kleine beschrijving of anders een titel komen we er vast wel gezamenlijk achter welk stuk tekst bedoeld wordt.

Update: aangezien er niemand is, zoals ik inmiddels gewend ben te moeten ervaren op mijn log, zei hij teleurgesteld, die de diepte in duikt om te laten weten wat er ooit verschenen is dat meer dan de moeite waard was, wat aangreep, beklemde of misschien betoverde, zal ik zelf maar een voorzetje doen. 100-en Keren opnieuw gelezen, gewoon omdat ik niet geloofde dat ik ’t geschreven had, omdat ’t klopte, omdat ’t rond was, omdat ’t zoveel dingen tegelijk omschreef in voor mijn doen absurd weinig woorden, dat ik vind, dat ik denk, dat ’t geen kwaad kan mensen ’t nog een keer te laten lezen, opnieuw te pogen ’t onder de ogen te laten komen. Lees daarom, ik denk dat ’t de moeite waard is.

Onder sommige omstandigheden is men redelijk van zichzelf overtuigd in Zijperspace.

Nawoord: & Zo aan ’t eind van de dag, enkele felicitaties rijker, nog minder dan op m’n 1000e verschenen, moet ik me weer terug op aarde begeven, me realiseren dat ’t bijna niemand een hol interesseert dat ik dag in, dag uit, bezig ben te schrijven, te denken over ’t schrijven, de inhoud, te doen wat niemand anders daarvoor heeft gedaan, verder te gaan, where no one else has ever gone before, te putten uit, diep, somtijds ondiep, maar toch niet al te vanzelfsprekend, & dát, dat kleine beetje te laten klinken, te wachten tot iemand ’t oppikt, niet perse iets mee doet, maar misschien geniet, laat voelen, voordat ’t vergeten was, dat gevoel, dat verre gevoel dat wel aanwezig was, maar ver weg, inmiddels. Dat dat kleine beetje dan zin heeft gehad.
We gaan weer door.

evolueren

M’n moeder keek in de naaidoos, op zoek naar de juiste kleur garen. 1 Broek had ze al in haar hand, haar vingers hielden ’t gat erbij, onder ’t kruis, binnenstebuiten.
‘’t Garen slijt,’ zei m’n moeder.
‘Ja,’ zei ik vanuit haar slaapkamer, waar ik me op de weegschaal aan ’t wegen was, ‘daar hadden we ’t de vorige keer ook al over. ’t Is gewoon niet sterk.’
‘Ik weet niet of ’t veel uithaalt,’ voegde ze er ook nog aan toe.
‘Nou, kijk,’ zei ik terwijl ik me voor de spiegel in m’n wang kneep, ‘als elke broek ’t zeg maar nog 2 weken doet, dan ben ik toch weer 2 maanden totaal gered. 71 Kilo. Ben ik eigenlijk een kilo lichter geworden.’
‘Dan valt ’t toch best mee met dat dikker worden.’
‘Er is wel 6 kilo bijgekomen, afgelopen maanden. Maar bij mij gaat ’t vooral in m’n gezicht zitten.’
Ik stond ondertussen voor een andere spiegel, die boven de wasbak, achter de naaimachine. Ik wreef over m’n wang. Bekeek mezelf van dichtbij.
‘Ik heb ook ’t idee dat m’n huid veranderd,’ zei ik.
‘Hoezo?’ vroeg ze, onderwijl ’t garen in de naaimachine bevestigend.
‘’t Voelt ouder aan.’
‘Dat is je leeftijd, Ton.’

‘Je wordt grijs,’ zei m’n broer.
‘Dat wordt ik al 20 jaar,’ reageerde ik.
M’n vaste reactie. Behalve dat ik tegenwoordig 20 kan zeggen. ’t Moet eigenlijk 19 zijn, maar een beetje afronden kan geen kwaad. 19 Klinkt niet.
‘Maar nu word je ’t echt.’
‘Nu is ’t duidelijk te zien. Mooi, hè? Vanachter vooral, toch?’
Ik keerde m’n hoofd een beetje om, de achterkant richting Quint. Wreef wuft door ’t matje dat aan de achterkant hing.
‘Nou!’ zei Quint.
‘Ik wist ’t zelf ook niet. Tot ik foto’s van mezelf zag. Van achteren genomen. ’t Wordt nu echt wel wat.’
‘’t Wordt een beetje veel.’
‘Tenminste niet kaal.’
‘Je moet ook ‘ns naar de kapper.’
‘Ik krijg de laatste tijd juist reacties van vrouwen dat ze dat lange haar mooi vinden.’
‘Ik vind ’t ook wel mooi,’ zei Jacco.
Hij had voor de rest z’n mond gehouden. Zat een beetje voor zich uit te staren aan de bar van m’n broer.
‘Nou, kijk,’ zei ik tegen m’n broer.
‘Vrouwen & homo’s,’ zeiden Jacco & ik tegelijk.
‘Die vinden ’t mooi,’ maakte ik zelf af.
M’n hand stond nog steeds plat voor me, om m’n gelijk aan te duiden. ‘Zie je wel’ was ’t gebaar. De hand van Jacco hing ernaast.
Ik wreef nog een keertje wild door m’n haar terwijl Jacco toekeek. M’n broer tapte een biertje.

’t Gaat langzaam, maar ’t gaat in Zijperspace.

(Dit omdat ik weer ‘ns de aandacht moet vestigen op ’t zojuist verschenen 5e deel van mijn cursus lijfloggen, die te vinden is op de website van about:blank)

dagje

‘Moe, ik kom net uit bed,’ zei ik.
‘Ja, ik ook,’ zei m’n moeder.
‘Oh? Dat ben ik helemaal niet van je gewend.’
‘Nee, ik had gisteravond een slaappil genomen.’
‘Ja, dat zijn eigenlijk rotdingen. Je blijft er de volgende dag ook zo sloom van.’
‘Maar ik had ’t wel nodig.’
‘Waarvoor ik dus belde, Ma: ik ben net uit bed & ik dacht dat ik ’t maar rustig aan moest doen. Anders voel ik me de hele dag moe. Dus ik denk dat ik niet eerder dan 12 uur bij je ben.’
‘Is goed. Dan bel je wel?’
‘Ja, dan bel ik wel.’

‘Ik ben gister bij de maatschappelijk werker langs geweest,’ zei m’n moeder terwijl ze thee voor me inschonk. ‘Die zei dat ik eigenlijk in de rouw ben. Aan de ene kant is Pa er wel, maar aan de andere kant ook niet.’
Ik zag m’n moeder aan. Probeerde onderwijl ontspannen te zitten. Aan de achtertafel, m’n schoenen uit, m’n voeten op de stoel naast me, kopje thee in de hand.
Ze wankelde een beetje de keuken in & uit.
‘Wat loop je moeilijk,’ zei ik.
‘Ja, zal wel door die pil komen,’ zei ze. ‘& Ik voel me gewoon niet zo lekker de laatste dagen. Heb nergens zin in.’
Ogen rood toen ze tegenover me ging zitten.
Wat moet je tegen je moeder zeggen als ze ’t moeilijk heeft? Hoe sterk moet je zijn? Wanneer is ’t begonnen dat de rollen omgedraaid raakten?
‘Ja, Moe,’ zei ik, ‘we zijn een tijdje geleden al begonnen met afscheid nemen van Pa. Je zou kunnen zeggen dat-ie er niet meer is voor ons. Aan de andere kant ook weer wel, maar we hebben ‘m nu een beetje weggestopt.’
Wat de maatschappelijk werker ook ongeveer had gezegd, bedacht ik onderweg. Ik voeg niets toe, ik maak ’t misschien alleen maar erger door de verkeerde woorden.

‘Je loopt er fris bij,’ zei ik tegen m’n vader.
Z’n ogen keerden zich naar mij. De ogen die direct contact zoeken. Pas als-ie recht in jouw ogen kijkt, weet je dat ’t aangekomen is.
Hij humde wat. Ik zei voor ’t gemak een ‘ja’ & een ‘dat is zo’. Zodat-ie niet ’t idee kreeg dat-ie niet begrepen werd.
‘Geef mij ook maar een arm,’ zei ik tegen hem.
Vanuit z’n slaapkamer kwam-ie al gearmd met m’n moeder lopen. Scheef achter haar aan lopend. Als-ie mij zou vasthouden, dan liepen we met z’n 3-en gelijk op.
‘Ja, je loopt inderdaad goed vandaag, Niek,’ zei m’n moeder.
We zeiden onderweg alle voorbijgangers gedag. Dat doet iedereen in De Koogh, had m’n moeder een vorige keer verteld. M’n vader deed dit keer ook mee.

We zetten m’n vader neer aan een tafeltje, ik haalde thee & een biertje, m’n moeder maakte een praatje met de vrouw van m’n vaders kamergenoot.
Een lege uitdrukking, hoewel relatief fit, zag ik vanaf de koffieautomaat. Ik vroeg me af waar m’n vader was, hoewel ik ‘m zag. Af & toe zie ik een glimp. Een traliewerk van Parkinson houdt ‘m tegen naar buiten te treden.
Door de spijlen heen leek-ie nog net te zien waar m’n moeder een praatje aan ’t maken was. & Op ’t moment dat ik een kopje voor hem neerzette moest-ie volledig z’n aandacht verleggen om te weten wat er gebeurde.
‘Een bakje koffie, Pa,’ zei ik. ‘Ik heb er al suiker in gedaan.’
Dan weet-ie wat er aan de hand is. Dan kan-ie z’n aandacht daar naar richten.

Er kwam een vrouw bij ons aan tafel staan. Nadat ze ons had begroet zei m’n vader haar onmiddellijk gedag. Eerder dan m’n moeder, die met de rug naar de rest van ’t publiek gewend was, haar niet had zien aankomen.
‘Gaat ’t een beetje, meneer Zijp?’ vroeg de vrouw.
‘Ja, hij is erg helder vandaag,’ antwoordde m’n moeder voor hem.
M’n vader knikte.
M’n moeder maakte kort een praatje. M’n vader staarde de vrouw aan. Leek alle woorden uit haar mond te trekken. Maar dat is Parkinson. De mond gedeeltelijk open, grote ogen, weinig emotie die van ’t gezicht af te lezen valt.
Maar hij registreert. Ik zie ‘m registreren, dacht ik.
Toen de vrouw verder gelopen was, zei m’n vader: ‘Ik zou niet weten wie die vrouw is.’
Een hele zin. Luid & duidelijk.
We lachten. M’n moeder wreef ‘m daarbij over z’n hand. De ogen keerden zich naar die van m’n moeder. Hij legde zijn hand op die van haar. Zo bleven ze 5 minuten liggen.
Ik rechtte m’n rug. Probeerde vervolgens nonchalant te zitten. Gaapte, omdat van gapen je ogen moe gaan staan.

M’n vader stond klaar om gedag te zeggen. Aan de hand van de verpleegster, bij de uitgang van de afdeling. Je moet een speciale code in 1 keer indrukken om naar buiten te kunnen. Ik liet dat elke keer maar aan mijn moeder over. Die deed ’t met 1 hand.
Ik zei tegen m’n moeder: ‘Pa staat te wachten.’
‘Ja, ik kom.’
Ze moest ’t gesprek met de vrouw van Pa’s kamergenoot afmaken.
‘Die wil altijd even praten,’ zei ze even later, ‘over hoe ’t gaat.’
Ze zuchtte niet.
‘Wij lopen even mee,’ zei de verpleegster, m’n vader in de arm. ‘We moeten de broodkar ophalen.’
Gaan ze nu al eten, vroeg ik me af.
Bij de deur bleven ze staan. Ma & ik liepen door. De 2 schuifdeuren door.
‘De 1 gaat pas open als de ander dicht is,’ zei m’n moeder weer, ‘voor de wind.’
Ik zwaaide. De ogen van m’n vader gingen langs mij heen.
‘Pa zwaait,’ zei ik.
M’n moeder keek om & zwaaide ook.
Ik zag ‘m staan. Stil. Aan de hand van de verpleegster. Klaar om de broodkar te halen. Precies op ’t moment dat m’n moeder keek zwaaide hij niet.
M’n moeder keek om naar een bekende aan de andere kant van de automatische schuifdeur. Ze zwaaide haar gedag. De 2e deur ging ondertussen open. Ik keek nog 1 keer om. Pa zwaaide omdat-ie nu zag dat Ma zwaaide. Zij net de verkeerde kant op. Maar geen van beiden had dat door. Ik stak m’n hand ook maar op.

M’n moeder reed me naar de trein. We waren 10 minuten te vroeg.
‘Blijf nog maar even zitten,’ zei m’n moeder. ‘Buiten waait ’t zo.’
‘Is goed,’ zei ik. ‘’t Ging trouwens best goed met Pa, hè?’
‘Ja, zo heb ik ‘m nog niet eerder meegemaakt sinds-ie in De Koogh zit.’
‘Hij maakte ook veel meer contact.’
‘Ja, de diëtiste die daarnet belde, vertelde ook dat-ie voor ‘t 1st in een boek had zitten lezen. Een beetje. Maar om 7 uur trok-ie z’n schoen & sokken uit. Toen wilde hij alweer naar bed.’
Achter ons kwam de bus van ½ 9 te staan. De koplampen schenen bij ons de auto in. Hij kon er niet langs.
‘Dan ga ik maar meteen,’ zei ik.
We gaven elkaar een paar zoenen.
‘’t Was een mooi dagje met Pa, Moe,’ zei ik bij ’t openen van ’t portier.

Hij is alleen zo ver verwijderd van Zijperspace, dat ik niet meer weet wie hij is.

steve

’t Is de 2e maal dat-ie binnenstapt, maar nu heeft-ie blijkbaar net gescoord. Z’n ogen blijven slechts onder grote dwang open, z’n loop kan niet beslissen hoe lang ’t binnen de lijnen van ’t pad zal blijven.
Hij weet de koelkast echter onmiddellijk te vinden. Een 2e natuur voor de junk. Zelfs ’t pakken van ’t flesje, dat temidden van 10-tallen anderen staat, allen gevoelig voor omstoten & naar beneden kukelen, lijkt ‘m in deze toestand beter af te gaan dan dat-ie nuchter zou zijn. Men mag niet merken dat-ie onder invloed is, daar lijken alle cellen van zijn lichaam op ingesteld. In zoverre nog mogelijk wordt elke voelspriet gebruikt om vooral geen schade te berokkenen, om vriendjes te blijven, om zijn indruk dat-ie voor mij een prettige klant is te bestendigen.
Ik kijk over z’n schouder, op een afstand van 2 meter, mee hoe hij in de koelkast grijpt. Controleren of er niets in z´n jaszak wordt gemoffeld.
‘Weet jij of er bij jou veel wordt gestolen?’ vraagt-ie me ’t volgende moment, alsof-ie m’n wantrouwen met z’n rug heeft geregistreerd.
‘Volgens mij niet.’
‘Daar heb je geen cijfers over?’
‘Nee, dat weet m’n baas misschien. Maar volgens mij niet veel, want we weten wie we in de gaten moeten houden. ’t Is een kleine winkel.’
Z’n ogen kieren. Een film ligt er overheen waardoor ze dof zien. Hij schommelt op z’n voeten. & Toch weet-ie de tegenwoordigheid van geest te behouden om te proberen zo nuchter mogelijk over te komen.
‘Ik hoor wel ‘ns wat, weet je, hier voor de Albert Heijn.’ Hij wijst. ‘Die jongens deinzen nergens voor terug. De politie heeft me laatst gevraagd of ik ze niet af & toe wilde inlichten. Wilde vertellen wat er zoal gebeurt. Ik heb geweigerd. Ik wilde geen mensen verraden. Maar toen begon ik aan m’n gezin te denken. Daar wil ik ook mee door. Is ook belangrijk. Wacht, ik laat ’t je even zien.’
Met moeite draait-ie z’n lichaam zó dat-ie een pakketje papieren uit z’n broekzak kan halen. Een beetje onnatuurlijke draai, maar blijkbaar heeft-ie ’t idee dat-ie er anders niet bij kan.
Hij legt ’t pakketje op de toonbank. Wriemelt er de foto van een meisje uit. Z’n blik wordt enigszins afgeleid door de importantie van de papieren waar ’t tussen zit; hij houdt er 1tje in ’t licht, murmelt wat in zichzelf, slaat op ’t formulier om z’n verontwaardiging te ventileren & legt ’t vervolgens weer neer op de stapel.
‘Kijk,’ zegt-ie. ‘Daarom.’
Pauze.
‘Willen ze niet dat ik terugkom. ’t Staat er allemaal.’
Hij vouwt ’t stapeltje weer op. Allemaal formuliertjes. Z’n administratie. ’t Moet al een tijdje in z’n achterbroekzak zitten. Op de vouwen zijn ze versleten, worden door enkele plukjes nog aan elkaar gehouden. Op sommige plekken begint de inkt al te slijten.
Hij ziet z’n vriendin weer liggen. Voor me. Hij raakt de foto met z’n vinger aan.
‘Da’s een mooie dame,’ zeg ik.
Van deels indische afkomst, vermoed ik. Jong, een jaartje of 20 hooguit. Ze heeft een minirokje aan van leer. Ze zit zo, dat je er net niet onderdoor kan kijken. Ik weet niet of haar vader de foto wel mooi heeft gevonden. De spleet tussen haar borsten, een diep dal, staat naar de fotograaf gericht. Ze kijkt alsof ze weet wat ’t effect van de foto is.
Ook hiervan zijn de randen versleten. Aan ’t dikke papier is nog net te voelen dat ’t een origineel is, geen kopie. Maar de rafels maken de omgeving rond z’n vriendin steeds kleiner. Er zit al een bruine vlek vlak boven haar hoofd.
Hij pakt de foto op. Bekijkt haar, met een blik waarin hij smeekt weer dichtbij haar te zijn. Niet hier, met suffe ogen.
‘Maar jij denkt dat er hier wel gejat wordt?’ probeer ik z’n aandacht af te leiden, anders gaat ’t veel te lang duren.
‘Ja, ik hoor natuurlijk wel ‘ns wat. Je weet hoe ’t gaat, toch? Je bent hier de buurt gewend, toch? Dan doen ze net of ze toch iets anders willen, lopen terug naar de koelkast & snel stoppen ze een flesje in de binnenzak.’
Hij doet ’t voor. Hij keert z’n rug naar de toonbank, kijkt schichtig om, bolt z’n rug, flesje richting binnenzak.
‘Ik weet wie ik in de gaten moet houden,’ zeg ik.
‘Ja, je zal daarnet mij ook wel in ’t oog hebben gehad,’ lacht-ie.
Of eigenlijk een poging te lachen. ’t Komt er vermoeid uit.
‘Tuurlijk,’ zeg ik. ‘Dat snap je toch ook wel.’
‘Ja, man. Jij bent tenminste eerlijk. Daarom ben je goed.’
Dit zijn de momenten dat ze emotioneel worden, bedenk ik me. Dan gaat ’t lang duren. Dus moet ik van onderwerp veranderen. Steeds van onderwerp veranderen, zodat-ie niet in een bepaalde emotie blijft hangen. Als er niet te diep op onderwerpen wordt ingegaan, blijft de emotie weg & wordt de behoefte de winkel te verlaten groter.
In een flits denk ik dat. Of misschien is ’t wel ervaring die natuur is geworden.
Op dat moment komt een andere klant binnen.
‘Zeg, je moet je biertje nog afrekenen,’ durf ik daardoor ’t gesprek af te kappen.
‘Had ik dat nog niet gedaan? Ik sta daarnet met m’n geld in m’n handen.’
‘Nee, dat waren je papieren. Anders had ik de kassa wel afgeslagen, joh.’
‘Dat zal dan wel,’ zegt-ie, terwijl de nieuwe klant achter ‘m langs loopt.
Hij houdt ‘m met een schuin oog in de gaten. Controleren of deze van hem een bepaalde indruk heeft. Hij recht z’n rug om ’t geld uit z’n broekzak te halen, maar staat daarbij nog steeds krom. Hij schommelt weer.
‘Alsjeblieft,’ zegt-ie als-ie ’t geld op de toonbank legt. ‘Hoe heet jij eigenlijk?’
‘Ik ben Ton.’
Hij bukt voorover, z’n hand komt naar me toe.
‘Ik ben Steve. Dan weet je dat.’
Hij laat m’n hand los & wendt zich naar de deur.
‘Ik zie je later vandaag nog wel.’
‘Ok. Later,’ groet ik.

Die zie ik vandaag niet meer terug in Zijperspace.

vertrouwen

Ik ben niet een consument van ’t keiharde soort. Je zal mij niet aan de noodrem van treinreizigersvereniging Rover zien trekken als ik op een ½ uur uitzicht van grazende koeien in een groen weiland ben getrakteerd, omdat een onverlaat zijn moment gekomen achtte & dit wilde meedelen aan de machinist van toevallig mijn trein. Nimmer zal ik een brief schrijven omdat de Crunchy’s (van welke verslaving ik gelukkig af ben) niet wegen zoals aangegeven op de verpakking. Noch zal ik de maat van bierglazen proberen te ijken, of mijn verontwaardiging uiten bij een mm te veel schuim.
Waarschijnlijk wordt dat allemaal veroorzaakt doordat ik te goed van vertrouwen ben.
Ik geloofde ’t altijd wel, de hoeveelheid wisselgeld die wij van een vaste klant kregen zou vast wel overeenkomen met ’t bedrag dat-ie aangaf ervoor te moeten vangen. Hij ging aan de bar zitten, overhandigde zijn zakjes, opgehaald dankzij zijn niet al te virtuoos gitaarspel onder ’t afdakje van een Zaanse Albert Heijn, onder begeleiding van z’n raspende niet al te toonvaste stem; hij liet me ’t bedrag noteren op ’t bonnetje waar zijn consumpties van de dag ook op terecht zouden komen & aan ’t eind van zijn aanwezigheid in ons etablissement overhandigde ik ‘m de luttele centen die hij er nog van overhield.
Zonder nadenken of wantrouwen.
Totdat 1 van m’n collega’s er schoon genoeg van had. ’t Zal Sas of Mar zijn geweest, wellicht zij beiden. We hadden ’t met z’n allen een beetje gehad met dat gezicht, dat chagrijnig keek als-ie per ongeluk niet als 1e ’t pand betrad & zijn vaste plek aan de bar bezet zag. We hadden ’t gehad met die dronken nieuwjaarstoespraken die hij bovenop zijn vaste kruk elk jaar weer pleegde te houden, ellenlang & reeds uitgesproken opmerkingen & grappen steeds weer herhalend, waarbij iedereen dorst had, maar iedereen diende te wachten tot hij ‘Cheers’ zei (hij was immers van engelse komaf). We hadden ’t gehad met zijn analyse van de nederlandse maatschappij, ’t sociale stelsel, de ministeriële ploeg, ’t beleid van parkeerbeheer (terwijl hij altijd op z’n fietsje aan kwam zetten), & zijn zorg voor de jeugd (die totaal ontbrak).
Dus gingen m’n collega’s (ik ga er genoeglijk maar van uit dat ’t Sas & Mar beiden waren) over tot ’t tellen van de zakjes. De bar was dicht & zij gingen zorgvuldig na of alles klopte.
Ik was er niet opgekomen. Ik geloof in wat de mensen zeggen. Ze kunnen me alles wijsmaken.
’t Bleek niet te kloppen. De ene keer 40 cent. De keer erop 13 gulden. De dag erna 3 gulden 50. Ga zo maar door. De heer in kwestie wist zijn portemonnee altijd iets meer te spekken dan onze kassa.
Op ’t laatst, ik was inmiddels overtuigd van zijn kwade instelling, zag ik mijzelf gedwongen de muntjes te helpen tellen. & Niet lang daarna werd gemeld dat er geen prijs gesteld meer werd op zijn wisselgeld. Dat we ’t zelf wel konden regelen.
Misschien dat ik liever in een illusie blijf geloven. Dat de wereld is zoals die zich voordoet, met af & toe een persoonlijke interpretatie van geheime zaken, verborgen transacties, obscure activiteiten, maar vooral niet te veel, want ik wil me nog veilig voelen als ik me op straat begeef. Dus stond ik van mezelf te kijken toen ik hedenochtend besloot de theezakjes, vers uit ’t doosje, na te tellen. ’t Moesten er 20 zijn, vermeldde de verpakking van de firma Pickwick, maar terwijl ik ze alle 20 poogde te vatten om ze in m’n theezakjespot te stoppen, merkte ik op dat ’t makkelijker te hanteren was dan voorheen. ’t Leek me zelfs dat er ruimte was nog wat extra zakjes in de verpakking te pakken. Ik kon een vingerbreed de diepte van ’t doosje in proppen.
Wantrouwen. ’t Had me te pakken. Vanaf heden zou ik de wereld argwanend gaan bekijken, vermoedde ik. Niets zou meer blijken te zijn wat ’t bedoelt voor te schotelen, nooit zou recht nog recht zijn, net zomin als vol vol.
Ik hield me echter nog even in. Ik moest immers het zojuist tevoorschijn gehaalde theezakje gebruiken om mijzelf de verlangde thee te bereiden. Even op & neer in ’t hete vocht, bij mezelf mijmerend omdat ’t mij altijd voorkomt als een onzinnige bezigheid; waar anderen gewoon zijn hun zakje te laten hangen totdat ’t sterk genoeg is, moet ik er druk achter zetten & ’t theezakje zich aanpassen aan mijn tijdschema.
& Juist bij dit mijmeren, vooral ook vanwege ’t feit dat ik bij ’t op & neer bewegen van ’t theezakje slechts 1 hand nodig had, kwam ik tot de gedachte om met mijn andere hand, de hand die er zomaar bij hing, weliswaar zoals-ie elke ochtend erbij hangt, maar nu had ik hem een functie verzonnen; om met mijn vrije hand dus de zakjes te gaan tellen die zich nog in de oorspronkelijke verpakking bevonden (ik koop altijd 2 doosjes tegelijk, zodat de pot waar ze uiteindelijk in terecht komen, voornoemde theezakjespot, in ieder geval een beetje vol lijkt).
Goed, niks aan de hand: ’t waren er gewoon 19. Met die ene meegerekend die inmiddels zijn lotsbestemming bereikt had, was dat precies zoals de tekst aan de onderkant van de verpakking weergaf.

Vooralsnog blijven we geloven in de wereld zoals-ie zich voordoet in Zijperspace.