reünie

Ik wist niet of ‘t inmiddels 4 glazen waren of 5, maar ik was in ieder geval blij dat ik even zat. Overdonderd door de plotse contacten.
‘Ben jij al iemand tegengekomen?’ had broer Jan na een ½ uurtje aanwezigheid gevraagd. Ik was bij hem blijven hangen.
‘Nee,’ antwoordde ik daar op, ‘& ik denk ook niet dat ik veel mensen zal tegenkomen. In de lijst met reünisten zag ik weinig mensen van de tijd dat ik op school zat.’
& Plots voelde ik me omringd door vrouwen. Allemaal met kinderen. Zonder kinderen bij zich.
‘Ik ben vrijgezel,’ zei ik. ‘Daar ben ik nl goed in.’
Ik studeerde nog wat meer zinnetjes in, terwijl ik voorovergebogen zat bij te komen op de wc. Trok wat wc-papier tevoorschijn om m’n neus te snuiten.
De closetrolhouder viel opzij, boven op m’n hoofd.
Dit moet ik straks gaan vertellen, dacht ik. Vinden ze vast leuk.
Waarop ‘t ding opnieuw open viel & m’n schedel deukte.
Nee, misschien moet ik maar iets écht grappigs verzinnen.
Terwijl ik nog wat wc-papier verzamelde hield ik m’n hoofd tegen ‘t apparaat, geschikt voor massaverstrekking van ‘t kontveegmateriaal, zodat-ie me niet nogmaals zou storen in m’n bezigheden.

Ik kreeg muntjes in m’n handen gedrukt. Er was blijkbaar iemand die de muntjes van anderen verzamelde & iemand die daarvoor drank moest halen. Ik was door de 1e uitgeroepen om te functioneren in ‘t laatste.
Carla voegde eraan toe: ‘Haal er maar bier voor.’
Ze wisten blijkbaar ondertussen dat dat mijn specialiteit was.
Ik mengde me in de haag mensen voor 1 van de barretjes. 3 Rijen dik. Dat zou wel even duren.
Een man drong zich langs m’n schouders iets naar voren. Hij schoof een glazenhouder naar voren. Zo’n ding waar 6 plastic glazen in passen. Duwde daarbij ‘t meisje schuin voor me opzij.
‘Wat moet ik daarmee?’ vroeg de barman.
‘5 Bier & een witte wijn,’ zei de man.
De barman ging meteen aan de gang.
‘Vind je ‘t zelf nou niet verschrikkelijk onbeschoft zoals jij over mensen heen loopt?’ vroeg ik de man.
‘Wat?’ probeerde hij boven de muziek uit te komen.
‘Ik zit al jaren in de horeca, maar zelden heb ik zo’n onbeschofte lul ontmoet zoals jij,’ zei ik in z’n oor.
Hij keek me gepikeerd aan terwijl-ie z’n pakketje glazen aannam.
‘Een boerenlul, meer is er blijkbaar van jou niet geworden in al die jaren,’ voegde ik nog net even toe.
Ik wilde niet dat-ie een goed gevoel aan deze reünie over zou houden.

‘Hé, da’s toch dat meisje waar je wat mee hebt gehad?’ vroeg Marc.
‘Marina?’
‘Of had je er alleen maar mee gezoend?’
‘Oja, da’s waar ook.’

‘Wij hebben een keer met elkaar gezoend,’ zei ik tegen Marina. ‘Ik was ‘t vergeten, maar m’n broer vertelde ‘t me net.’
‘Ja, dat klopt,’ zei Marina.
‘Ik ben altijd heel goed geweest in zoenen,’ zei ze tegen Carla, naast haar.
‘Ik was vooral goed in bed,’ zei ik. ‘Maar niemand wilde.’
‘Ik durfde eigenlijk niet met jou,’ zei Marina. ‘Jij was veel te stoer.’
‘Ik? Stoer?’
Vandaar, dacht ik.

& Dan nog een hoop andere dingen, afgelopen dag in Zijperspace.

lussen

‘Jij ligt toch ook wel ‘ns wakker?’
‘Ja, maar dan ga ik niet onmiddellijk allerlei berekeningen maken.’
‘Ik ook lang niet altijd. Dat doe ik een enkele keer. Maar als je wakker ligt, midden in de nacht, dan heb jij toch ook wel ‘ns dat je gedachten als in lussen de hele tijd terugkomen?’
‘Lussen?’
‘Als een cassettebandje die de hele tijd ‘tzelfde afdraait. Een loop. Komt ’t steeds op dezelfde plek terug.’
‘Hm.’
‘Je hebt toch wel ‘ns ruzie met iemand gehad, waarbij die hele situatie ‘s nachts nog een paar keer terugkomt, steeds van voren af aan, met hooguit kleine variaties, omdat je denkt dat je anders had moeten handelen.’
‘Oja, dat heb ik wel ‘ns. Dan probeer ik altijd aan iets anders te denken.’
‘Precies. Dat bedoel ik. Nou, soms ga ik dan sommetjes maken. Om iets te doen te hebben.’
‘Kijk, dat heb ik dus helemaal niet. Ik ga aan leuke dingen liggen denken.’
‘Ander voorbeeld dan. Vannacht bedacht ik dat encyclopedieën & woordenboeken vaak in diverse banden zijn opgedeeld. Omdat ’t anders te dik zou worden. Dan heb je, bedacht ik vannacht, bijvoorbeeld 2 delen, waarbij ‘t alfabet in 2-en is gedeeld; de 1 behandelt de A t/m de M, de ander N t/m Z. Niets bijzonders, zo op ‘t 1e gezicht.’
‘Nee, niets bijzonders. Daar lig jij dan de hele nacht wakker van?’
‘Wacht nou. Kijk, mijn moeders initialen zijn A. M. Z., Mijn vader heet Nico Zijp. Heb je dus alle 4 de letters op volgorde: A, M, N, Z.’
‘Boeiend.’
‘Ja, ik weet heus wel dat ’t voor andere mensen absoluut niet interessant is, maar ik houd me er gedurende ‘t niet kunnen slapen nou 1maal mee bezig. Ik probeer je dat alleen maar duidelijk te maken.’
‘Da’s heel aardig. Ik krijg nu opeens een veel beter inzicht in jouw diepere zielenroerselen.’
‘Neem me nou even serieus. Ik ga gewoon verder. Ik probeer dus te slapen, zo rond een uurtje of 5 in de ochtend, nog 3 uur rust voor de boeg, zou je zeggen, maar mijn gedachten houden me wakker. Een spanning in m’n lichaam. Ik ben dan blij dat ik in ieder geval met m’n hoofd wat te doen heb. Dat ik niet hoef te denken aan die klant die tegen me zei dat ik ’t wat rustiger aan moet doen. “Wat rustig?” vroeg ik. “Rustig, rustig, denk om je hart.” “Druk is lekker,” zei ik. “’t Vocht druipt helemaal van je af.” & Dan hebben ze me dus te pakken. Daar raak ik echt opgefokt van. Alsof die klant, die al jaren komt, nog nooit heeft gezien dat ik bijna altijd zweet als ’t wat drukker is. Dat gedurende de zomer druppels vocht continu van m’n voorhoofd over m’n neus komen lopen. Dan raak ik geïrriteerd, omdat ik wéér moet uitleggen dat ik al vanaf m’n vroege jeugd meer vocht produceer dan de meeste andere mensen. & Dat die vent zich daar niet mee moet bemoeien. “Hé,” wil ik dan zeggen, bedenk ik me achteraf, “ik zeg toch ook niets over jouw manke poot. Besef je wel dat ’t heel beledigend voor mij kan zijn als mensen mijn welbevinden te relateren aan de mate waarop ik zweet?” Maar afijn, dat bedenk ik me dus gedurende die loops, die steeds weer terugkerende gedachten, met elke keer een kleine variatie, dodelijk vermoeiend, maar waar ik toch bij wakker lig.’
‘Eigenlijk zou je ‘m klap op z’n smoel willen geven.’
‘Dat kan dus niet als je in je bed ligt, pakweg 10 uur later. Ik wil niet meer denken aan die situatie, dus ga ik andere dingen denken.’
‘Schaapjes, hupsend over ’t hek.’
‘De encyclopedieën, waar ik ’t daarnet al over had. Ik bedacht vannacht dat ik ook wel ‘ns een 3-delige encyclopedie was tegengekomen waarbij ‘t 1e deel de letters A t/m F behandelde; Antonius Franciscus, dat zijn mijn 1e 2 doopnamen; & ‘t 3e deel besloeg T t/m Z. Daar hoef ik niet van uit te leggen waar dat voor zou kunnen staan.’
‘Ton Zeurt.’
‘Leuk. Ik ga me dan afvragen waar die G t/m S dan voor zou kunnen staan. Ken ik een vrouw die de initialen G & S heeft? Of ga ik later van binnenuit gesloopt worden door een ziekte die begint met die letters?’
‘Geestelijke Sleur.’
‘Ja, uiteindelijk wel. Maar ik ben om een uur of 6 daardoor toch mooi in slaap gevallen.’
‘Gezegende Slaap. Verder nog wat beleefd?’
‘Nee, m’n dromen ben ik vergeten.’

Maar dromen houden de mensen dan ook niet wakker in Zijperspace.

schijnbaar

Er zijn nu hele kleine vliegjes. Zo dun, zo fijn, dat ze door ’t zonlicht lijken te worden opgeheven. Ze vormen een carrousel van draaiingen door de lucht. Ik in de schaduw, zij in ’t licht.
Was ’t donker & waren zij vuurvliegen, dan had ik geen lamp nodig om m’n boek te lezen.
Zachtjes, traag, zoeken ze hun weg. Ondanks dat ik me elke keer afvraag waarheen, word ik steeds weer afgeleid, door een volgende weerkaatsing van de zon op een waarschijnlijk vleugeltje, gaat er weer een ander voorbij in een virtuele 8-baan, omhoog, hier op ’t platje, achter m’n tuindeuren, waar ogenschijnlijk niets lijkt te gebeuren.
Ze zijn zo dun als de zoekende draad van een spin. Die wappert toevallig ook voorbij. Lijn uitgegooid om een volgend houvast te vinden. & Ze lijken dezelfde willekeur van de deining van de wind te volgen. De maat daarvan wordt aangegeven door de zwalkend op & neer schuddende rozenstruik.
Soms zet er 1 een streep dieper in de tuin. Streepje eigenlijk. Te dun om te beklijven. Te snel ook.
Als de autowielen in oude films, die achterstevoren lijken te rijden. Je ogen trekken andere conclusies, omdat de verwerking nog moet gaan plaatsvinden als de beweging al voorbij is.
Een mus waagt zich hier. ’t Gekwetter van 2 weken terug is ze vergeten. Probeert nu in stilte te acteren. Misschien om haar kinderen niet onnodig te storen, 20 meter hoger, onder de dakrichel van de achterburen.
Ik doe 2 stappen de tuin in. Wil weten wat de mus beweegt. & Zo vaak zie ik ze niet meer. Verjaagd, gedecimeerd. Maar als ik weer afgeleid word, alles beweegt op momenten dat ik strak wil blijven kijken naar wat er gebeurt, vliegt de mus op, geschrokken, alweer onderweg naar een volgend mogelijk voedselvergaarplek.
Terwijl ik naar de 1e ontloken bloemen van de ooievaarsbek kijk, begin ik me te beseffen dat ik eigenlijk naar niets kijk. Dat als ‘tgeen ik zie al eerder heeft plaatsgevonden, zich voor mijn ogen meermaals heeft afgespeeld. Als je nadenkt, denk ik, is er niets bijzonders aan, de zachtpaarse kleur van de ooievaarsbek, maar toch zit ik er elk jaar op te wachten.
Maar m’n gang wordt trager, m’n ogen worden door elk klein stipje dat mijn tuin beroert aangetrokken, ik laat me elke keer weer voeren door ’t niets dat toch iets blijkt te zijn.
De onzichtbare vogels gaan onverminderd door, lijken hun eigen compositie te willen voleindigen, brengen diepte aan buiten de omheining van mijn tuin. In de verte zelfs een haan, dichterbij een onvermoeibare spreeuw, een trilling van een koolmees ondefinieerbaar ergens. ’t Lijkt een radio die z’n zenders nog aan ’t afstellen is, te onrustig om op dezelfde frequentie te blijven hangen.
Een citroentje, een citroenvlinder, lijkt nog op zoek naar de look zonder look, die ik van m’n broer moest laten staan tot-ie was uitgebloeid. Hij fladdert vlinderdronken, lentedwaas, ongecontroleerd aan schijnbaar alles voorbij.

Misschien een laatste inspectietocht voordat ’t echte seizoen gaat beginnen in Zijperspace.

linklogje

Ik kom aanscheuren. Over ’t zebrapad, tegen de richting in, hop op de stoep, voor een kinderwagen langs weer op ’t fietspad, als de auto’s voorbijgereden zijn schuin de weg over, om in m’n vrije tijd een paar biertjes op m’n werk te drinken.
Ik heb geen haast, zo fiets ik nu 1maal altijd.
Rachel komt. We praten een beetje. Ik haal vervolgens bier.
Als we even later weer verder praten, komt ook Pieter. Haalt bier voor zichzelf. Geen breed budget.
‘Best mooi, hè, dat van Pieter,’ zegt Rachel.
‘Ja, vooral als-ie bewegende beelden heeft, vind ik ’t geslaagd,’ antwoord ik haar. ‘Geeft ’t wat magisch. Maar ping jij nou eigenlijk nog wel?’
‘Dat heb ik gedaan, ja.’
‘Maar elke keer als je een nieuw stuk hebt geschreven?’
‘Oh, moet dat?’
‘Ja, want anders heeft ’t geen zin. Mensen komen zo op de hoogte van ’t feit dat je iets nieuws geschreven hebt. Kom je bijvoorbeeld bovenaan mijn favoriete linklijst te staan.’
Pieter komt erbij zitten.
‘Ping jij?’ vraag ik.
‘Wat is dat?’
‘Oh, ik moet ’t nog maar ‘ns uit gaan leggen. ’t Kan ervoor zorgen dat je meer bezoekers krijgt.’
‘Ja, zo’n tellertje werkt best verslavend.’
‘Heb je nog extra bezoekers gekregen doordat ik je gelinkt had?’
‘Totaal dacht ik 43.’
‘Oh, dat valt me best mee. In 2 dagen tijd.’
‘Maar leg dat van dat pingen eens uit.’
Maar op dat moment kijk ik net op, laat m’n blik gedachteloos over ’t terras gaan.
‘Hé,’ zeg ik, ‘dat is Merel.’
We zwaaien even naar elkaar & ik loop haar kant op.
Naast haar zit George.
‘Hoi.’
‘Hoi,’ reageer ik, ‘zitten er opeens 5 webloggers op ’t terras van m’n werk.’
‘Ik stond al de hele tijd naar je te zwaaien,’ zegt Merel. ‘Maar je zag me niet. Ik zag je al aan komen scheuren. Iedereen zag me zwaaien.’
‘Ja, ik zat al een beetje voor aap naast haar,’ zegt George.
‘Sorry, ik lette blijkbaar niet op. Zeg, ’t wordt best wel wat, hè, met de Dutchbloggies.’
‘Ja, ik krijg er steeds meer spijt van dat ik er niet bij kan zijn.’
Kortom, heel Weblogland wordt besproken. Artikelen, reeds verschenen, of opties voor een volgende editie van de About:Blank, passeren de revue. Na 10 minuten keer ik terug naar m’n lauwe bier.
‘Ja, leg nou ‘ns uit over dat pingen,’ zegt Pieter.

Voor een jaar genoeg gelinkt vanuit Zijperspace.

groot

Bij Opa & Oma was ’t groot. Niet omdat ze veel ruimte hadden. Nee, de dingen waren groter. Er was meer inhoud, meer avontuur. Als Oma een zakdoekje tevoorschijn haalde, een papieren zakdoek, kon je er een vlieger van maken. Zogauw die weggeblazen werd door de wind, weg van ’t balkon af, ging ’t de wijde wereld in, op zoek naar andere contreien. Je zag ’t de wijde wereld in verdwijnen.
We hoefden er dus niet om te treuren, dat de dingen vervlogen. Oma wist er een mouw aan te passen. Een ballon ging naar Zuid-Afrika, een zakdoek naar Mozambique, daar hadden de arme kindertjes nog wat aan.
Als ze zakdoekjes te kort had, haalde ze de diverse velletjes waaruit ’t zakdoekje was opgebouwd, uit elkaar. Ieder een deel, touwtje er aan, & op de wind laten wapperen. We waren snel tevreden.
Een klein balletje konden we tussen de richels van de tegels op ’t balkon laten rollen, wist Oma ons te vertellen, ook al was er geen gat om een winnaar uit te roepen voor ’t knikkeren. Ze verzon een doel. Dat was ’t rollen tussen de richeltjes. De knikkers mochten niet van ’t balkon af raken. Dan had je verloren. & Was je je knikker kwijt.

Binnen was de asbak een doel. Opa haalde die met z’n stok dichter naar zich toe. De stok waar-ie z’n wandelingen mee maakte. Waarmee hij de keuken wist te bereiken.
Elk jaar kreeg-ie een nieuwe, verpakt in cadeaupapier.
We waren er vaak bij als die door m’n ouders werd aangeschaft, maar dat beseften we ons niet als ’t als cadeau uit de grote mand van Sinterklaas werd gehaald.
‘Wat zou dat zijn?’ wist-ie nieuwsgierig te kermen.
Sinterklaas moest met een kerm in de stem aangesproken te worden. & Een opgewonden lach op de lippen. Met de greep van z’n oude stok, op z’n kop dus, trok-ie de staande asbak naar zich toe, om er z’n sigaar voor een moment in te leggen. Dan had-ie z’n handen vrij om ’t mysterie te onthullen.
Wij wisten ’t al. Wij konden zien dat ’t een stok was. Maar Opa was elke keer verrast met wat er tevoorschijn kwam.
Hij pakte na ’t uitpakken ’t nieuwe wandeltuig op bij z’n greep & schudde ’t in de lucht van enthousiasme.
‘Dank u wel, Sinterklaas,’ sprak-ie tot ’t plafond, hij wist dat Sint zich nog op ’t dak bevond, daarbij de hemel bewegend met ’t zwaaien van z’n nieuwe aanwinst.
Als-ie bedaard was, Sint veelvuldig bedankt, mocht 1 van ons de asbak, de staande asbak, opzij gezet om ’t uitpakken mogelijk te maken, terug naar ‘m toe schuiven, zodat-ie z’n sigaar weer kon grijpen. Z’n been lag ondertussen de hele tijd op ’t bankje voor hem. Als ’t meezat, mocht je de knop indrukken, zodat alle as verdween in de draaikolk. We probeerden te zien hoe diep de asbak was, maar zagen geen bodem.

Achter z’n stoel konden we ons verstoppen. Er was een grote leemte achter de rugleuning. Opa had een gigantische stoel nodig vanwege z’n voet. Plus ’t bankje, dan kon-ie daar de voet op leggen.
Z’n schoen was speciaal door schoenmaker Rieswijk gemaakt. De vader van m’n latere leraar. De enige die dat kon. M’n Opa had zo’n speciale voet, niemand die daar een schoen voor kon maken, behalve meneer Rieswijk. De voet was altijd in een schoen van glimmend zwart gestoken. Die ene voet was 2 keer zo groot als de andere. Hoog op de wreef, met een hak die de voet omhoog duwde. Een soort olifantenpoot, maar dat zeiden we niet. De voet hinkte altijd een beetje met Opa mee. Z’n stok was sneller.
Doordat Opa beter kon zitten dan staan, had-ie een goede stoel nodig. Groot. Zoals alles groot was bij Opa & Oma. Heel anders dan bij Oma Zegers.
Dus was er een grote leuning, die schuin achterover helde. Vlak naast de encyclopedieën konden m’n broer & ik ons wegstoppen.
‘Waar zijn die kleine schavuiten?’ vroeg Opa die net z’n ogen voor een dutje had dichtgedaan.
Hij schudde z’n stok als voor Sinterklaas.
‘Die kleine donderstenen,’ bulderde hij.
Waarop wij wel een kwartier lang ons mond hielden.
‘Nee, ssst,’ zeiden we tegen elkaar. ‘Straks merkt-ie ‘t.’
We stootten elkaar aan met de ellebogen, om nog langer grinnikend stil te blijven.

Er was ook een geheime gang. Oma vertelde dat die handig was voor tijdens de oorlog. Dan kon je wegvluchten.
Maar de enigen die erdoor pasten waren wij. Van de woonkamer naar de gang.
We mochten er 1 keer doorheen. Kruipend, zonder licht.
Bij daarop volgende visites smeekten we voor nog een keer. Maar er stonden allemaal boeken in, werd gezegd. We wisten op een gegeven moment niet meer of we onze vriendjes wel mochten vertellen over de geheime gang. Zoals de mond over de gang gehouden werd. ’t Was een groot ding, zo’n gang. Er waren vast joden door gered, begrepen we later van de les op school.
Moesten we maar niet verklappen, dachten we.

Niet alle avonturen kon je vertellen in die tijd van Zijperspace.

ex-en

‘Oh,’ zei ik tegen Marjan, ‘ben jij de dame van de tosti?’
Ik stond aan de punt van de bar. Waar ik altijd sta. Dan heb ik zicht op wat er gebeurt. Zie ik wie er binnenkomt. Wel zo overzichtelijk, vooral als er geen enkele andere klant zich in de kroeg bevindt.
‘Ja,’ zei Marjan, ‘maar die ging niet door, want ik had ook nog een appel.’
Ze liet ’t klokhuis zien. Overhandigde die aan Stefan, de barman.
Stefan riep snel naar de keuken: ‘Dean, Dean! Die tosti hoeft niet meer.’
‘Was ik ’t helemaal vergeten te zeggen tegen de kok,’ voegde hij er voor ons aan toe.
Jacques kwam binnen & vroeg op zijn beurt: ‘Zo, je belt de kroeg, bestelt een tosti, houdt ’t personeel voor een kwartier van z’n werk & vervolgens wil je niks meer?’
Jacques is bedrijfsleider, mede-eigenaar, & houdt van sarcastische opmerkingen over z’n personeel.
Ze lachte een beetje.
‘Ik weet niet wat ik wil,’ beantwoordde ze de blik van Stefan of ze wat wil drinken. ‘Is Stéphanie trouwens over naar Amsterdam?’
Jacques schoot de kelder in, richting kantoor.
‘Ik zie haar net voorbij komen,’ zei Stefan, z’n blik naar buiten gericht.
‘Waar?’ keek Marjan om.
Stefan wees de route van een fiets aan, een fiets die blijkbaar net gepasseerd was.
‘Grappig,’ zei Stefan, ‘zit de kroeg straks vol met 3 ex-en van me.’
‘& Ik,’ dacht ik. ‘Maar naar mij wordt niet omgekeken, tenzij ik bier bestel.’
‘Hoezo?’
‘Straks moet Wobke m’n dienst overnemen.’
Ik probeerde ’t toch maar: ‘Da’s ook raar. Vlak voordat ik binnenkwam dacht ik: “Ik zie nooit meer m’n ex-vriendinnen. Die zijn allemaal uit m’n leven verdwenen.” Dat dacht ik op ‘t moment dat ik m’n fiets op slot had gezet.’
‘Ik zie ze dus allemaal,’ zei Stefan. ‘Alledrie.’
Hij glunderde.
‘3 Maar?’ dacht ik. ‘Ik kom handen tekort als ik m’n ex-vriendinnen wil tellen.’
Voelde ik me toch een beetje trots tegenover z’n zelfvoldane blik.

Om de hoek zag ik een vrouw voorbij lopen, fiets in de hand.
‘Hé, Martine!’ riep ik & keerde mijn fiets om.
De blik achterom zei: ‘Hé, Ton!’ & stond vervolgens stil.
Hoe gaat ‘t & hoe gaat ‘t, wat doe je & doe je dat nog steeds, over & weer.
‘& De liefde?’ durfde ik tenslotte te vragen. ‘Want die vraag stellen ze mij ook altijd.’
‘Oh, zo af & toe wel, maar meestal niet.’
‘Bij mij ook meestal niet,’ zei ik. ‘Ik zeg altijd dat ik er niet meer aan doe.’
‘Mensen weten ondertussen uit mijn reacties dat ze er niet echt meer naar hoeven vragen. Als er iets aan de hand is, dan zeg ik ’t wel, maak ik ze zo af & toe duidelijk. Dus wachten ze af.’

Waarop weer een ex uit Zijperspace verdween, voor tijdelijk, voor altijd.

3-luik

Druk alhier op de datum 10 april, & men krijgt een kleine impressie van ‘t feestje op mijn verjaardag. Met dank aan Pieter-Jan. De personen in beeld (vooral die ene) mogen zichzelf kenbaar maken; ik zal ze niet uit de anonimiteit rukken.
Helaas bleken de batterijen op toen er aan mij begonnen moest worden.

Men zal nooit weten of men daar iets aan mist in Zijperspace.

herkenning

Zeg, Pa, ik denk wel aan je. Maar de herinnering begint te vervagen.
Ik lig in bed voor me uit te staren. Een meter boven me ’t plafondsysteem van witte vlakken van een ½e meter bij een ½e meter. Er zitten krassen & stippen in geponst. Niet helemaal doorgedrukt, ’t is slechts om er reliëf aan te geven. Waarschijnlijk om geluid te absorberen. Ik lig er niet ver vandaan; ik heb een hoogslaper immers.
Als je lang blijft kijken veranderen die strepen & stippen vanzelf in cartooneske creaturen. Er ontstaat ergens een neus & daar vormt zich een gezicht omheen. Als de wolken die figuren vormen toen we nog op de dijk van Den Helder liepen. & Jij uitlegde dat je goed moest kijken, dan vormde de wolk vanzelf iets dat je kon herkennen.
Als ik m’n hoofd even afwend om vervolgens te proberen terug te keren op ’t figuurtje dat zich net in de strepen & stippen heeft gevormd, kan ik ’t niet meer terug vinden.
Maar ’t is niet belangrijk. Ik denk na.
Of eigenlijk probeer ik me te herinneren.
’t Kost me moeite je op m’n verjaardag voor te stellen zonder Parkinson. Ik zie alleen nog maar Parkinson in je lijf. De wandeling die jij & Ma met me maakten als genoegdoening voor ’t niet verschijnen op de verjaardag zelf. ’t Zou te druk zijn geweest. ’t Jaar ervoor, toen je in de slaapkamer in een stoel werd gezet, de kinderen werden gewaarschuwd dat ze Opa even met rust moesten laten. Verder kom ik niet.
Jawel, jawel. Ik herinner me je luide stem verjaardagsliedjes zingen. Boven alles uit. Pa, de buren, Pa, de buren, riepen wij met de handen op onze oren. Toen waren we nog kinderen.
& Als ik m’n best doe wil ’t heus wel terugkomen hoe jullie op visite waren toen ik samenwoonde met Tineke. Families netjes op een rijtje, opzitten, bakje koffie, gebakje op een schoteltje. Die herinnering wil ik echter niet hebben.
Ik had je liever in ’t midden gezet. Een oude man, die kwinkslagen gaf, temidden van 40 jaar jonger publiek. Die zou dreigen nog een liedje te zingen voor z’n jarige zoon. Op een stoel waar je niet met rust gelaten hoefde te worden.
‘Hij kan altijd zo lekker lachen,’ zei Ma stiekem eens tegen jou, toen we een comedy op tv aan ’t kijken waren.
Die lach zou iedereen bij jou zien. Die ironische lach, mild, in de aanval, een zoete aanval, om weer wat ondeugends, ouderwets ondeugends te zeggen. Ten faveure van z’n schoondochters, of die in spe. Je zou zoeken naar de schoondochters in spe door te zien hoe ze reageerden op jouw grapjes.

& Terwijl jij nu waarschijnlijk opgesloten zit in je dribbelstoel, om vooral te voorkomen dat je om zal vallen, je heup zal breken, terwijl je aan de banden prutst, oneindig malen vergetend dat je ’t toch niet zal lukken jezelf te bevrijden, zie ik de wolken van onze laatste wandeling, over de Zeeburgerbrug, richting Durgerdam, de wolken die samenpakten, we moesten ons haasten, Pa, loop een beetje door, dan gaan we zo koffie drinken, er zou niets te herkennen zijn in de wolken die daarboven grijsblauw gingen schijnen, behalve een stevige bui, zie ik je onzekere blik van niet weten waar je aan toe bent, geen omgeving die je kan herkennen, geen vorm.
Dat is de verjaardag waar ik aan terugdenk. Die laatste. Waar je een wandeling met me ging maken. Om toch nog iets aan m’n verjaardag gedaan te hebben.
Ach, Pa, zo vaak als ik die wandeling gewandeld heb, zo veel verjaardagen ik inmiddels vergeten ben. Ik herken slechts 1 verjaardag in ’t plafondsysteem dat zich boven me aftekent.

De rest lijkt te vervagen in Zijperspace.

wedergeboorte

Ik draai Cornelis Vreeswijk terwijl ik schoonmaak. Extra hard, anders komt ’t niet boven ’t geloei van de wasmachine & stofzuiger uit.
In de wasmachine draaien oa mee: de kussensloop met gedicht van Bert Schierbeek, ’t witte t-shirt van Westvleteren, in groene letters, & ’t hoeslaken dat m’n neefje met z’n bloedneus heeft onder gespetterd.
De muziek gaat wat zachter als ik pauze neem. Even naar de wc, kijk gelijk of ik genoeg wc-papier in huis gehaald heb voor zo’n huis vol. Maar er hangt nog een volle rol, bereid om me de komende weken te vergezellen.
Ik gooi wat afval in de prullenbak voordat ik op de bank ga zitten. Meteen maar even de plastic verpakking van de Catanuitbreiding erbij.
Ik doe een poging de spelregels te begrijpen, maar besef al snel dat je dat beter in spelsituatie kan doen. ’t Heeft iets van droogzwemmen. Evengoed geniet ik alvast stilletjes van de plaatjes die ik straks uit z’n omhullend karton mag drukken.
Ik lees nog een keer na. Kijk wat de dag van gister was. Haal ’t kaartje van de paashaas. Lees de kaarten die ik gister op de schoorsteenmantel heb geplaatst. Blaas een ballon op die gister uit een envelop kwam vallen. Boven op de boekenkast fleurt ‘t de kaalheid van een gestofzuigd landschap op, waar mensen niet meer zijn die gister de buren wakker hielden.
(Hoewel, ’t was vroeg afgelopen, bedenk ik; ’t bier was gelukkig bijtijds op, voor een feestje hadden de buren niets te klagen).
Ik stop een culemborgs paaseitje in m’n mond. Hoop dat er alcohol in zit. Dat verdooft de boel. Verbergt de kater.
Ik gooi ‘t puzzeltje van kastanjehout op m’n tafel. Die zal ik nooit op kunnen lossen, denk ik twijfelachtig, maar los ’t na 3 minuten op. Zet ’t in de boekenkast.
Ik kijk de tuin in. ’t heb ik met de ochtendkater nog woelend in m’n hoofd omhooggetrokken. ’t Normale daglicht valt weer m’n kamer in. Fleurt m’n schoonmaakactiviteiten nog wat meer op. Kaboutertjes verkleed als tuinkaarsen lachen me toe vanuit de tuin.
De appelboom heeft nog slingers om. Ik moet snel een plek voor ‘m verzinnen. Misschien daar helemaal links in de hoek. Moet ik niet de plantjes in de rieten mandjes omtrappen.
Wolfsmelk, rijstebij, akelei. Ik repeteer hun namen. Zie m’n broer weer naast me.
‘Nou, ik vind dat die look zonder look een beetje overheerst,’ zeg ik.
‘Nee, is juist leuk,’ zegt m’n broer. ‘Kan je wel wegsnijden als ’t uitgebloeid is. Maar de bloem trekt citroentjes aan.’
‘O? Citroenvlinders?’
De plant wordt veel mooier.
Ik ben moe, verkouden, heb een kater, ondanks de paracetamol, & besluit nog even te gaan liggen op de bank. Pak ’t boekje erbij. ‘Meneer Ibrahim en de bloemen van de Koran’. Lees ’t in een klein uur uit. Miles Davis sust me uiteindelijk weer in slaap.

In m’n dromen speel ik met m’n kadootjes in Zijperspace.

rondleiding (15)

m’n bed

De oplettende lezer zal meteen opmerken dat die vorig jaar al de revue heeft gepasseerd. Ik heb de tekst nog steeds op dezelfde plek hangen, men kan ervan getuige zijn. Maar ik vind m’n bed van dermate belang, van alle comfort die ik mijn lichaam kan geven, besteed ik de meeste tijd immers aan m’n bed. Op een goede 2e plaats de stoel waar ik in pleeg te lezen, een 3e plek voor de stoel achter de computer & nr 4 is pas de bank van waaruit ik tv pleeg te kijken.
Nr 1, want ik slaap 7 uur per dag. Zolang kan ik niet stil zitten.
Bovendien: in m’n leesstoel beleef ik de verhalen van anderen, in m’n bed keer ik terug tot mijn eigen wereld, creëer, breidt uit. Ik schat dat de helft van mijn verhalen daar ontstaan.
Vanochtend, zenuwachtig als altijd op de ochtend van m’n verjaardag, alsof ik nog steeds dat kleine kind ben, lag ik weer ‘ns voor me uit te denken. Ogen dicht. Herhalende sommetjes.
Ik wilde ‘ns weten of 15.000 eigenlijk ook niet opgebouwd was uit louter 5-en. & Ik kwam er uit.
Ik leg ’t u uit. 5 Plus 5² is 30. Doe je dat maal 5 krijg je 150. Dan ben je er eigenlijk al. Je hoeft ’t alleen nog maar te vermenigvuldigen met 100. & 100 Is (5 + 5)².
Overzichtelijk: 5 (5 + 5)² (5 + 5²) = 15.000.
Dat bedacht ik me dus vanmorgen, zo lang mogelijk in m’n bed liggend, om vooral zo uitgerust mogelijk aan deze dag te kunnen beginnen: de 125e dag van ’t volgende jaar is voor mij de dag die uit 5 maal een 5 bestaat.
Niet dat dat iets verandert, misschien ook wel, maar ’t is leuk te weten dat zo iets ogenschijnlijk onbenulligs als een bepaalde datum in de maand mei 2005 iets regelmatigs lijkt te hebben.

Als men nog begrijpt wat men in Zijperspace bedoelt.