ik ga naar huis & ik neem mee (1)

Ik ga naar huis & ik neem mee.
Hoewel ik nooit in dat huis gewoond heb. Hooguit gelogeerd. Op de zolderkamer. Daar staat een bed met een heel dik matras. Je voelt de lagen naar elkaar toe vouwen als je gaat liggen.
’t Is 2 woningen geleden, waar ik nog gewoond heb. Marsdiepstraat. Daar waar bijna m’n gehele jeugd zich heeft doorgebracht. 2 Keer tijdelijk teruggekomen. In de war of geen ander onderdak. M’n ouders hebben nooit laten merken dat ik niet welkom was.
& Bij hun latere woningen was er ook altijd ruimte. Net als eten. Er was genoeg. Er lag altijd wel wat in de vriezer.
Ze waren eerder teleurgesteld als ik niet bleef.
Van die vanzelfsprekendheden.

Ik ga naar huis & ik neem mee.
Er zijn dingen die zich blijven hechten. Die nog niet zonder ouders kunnen. Slechts langzaamaan nemen ze afscheid. Groeien ze volwassen.
Morgen pak ik m’n rugzak vol. Ik stop ‘t vol met trots, weemoed & afhankelijkheid.
Ik haal de goedkeuring voor m’n vakantie op. Een kus ter bevestiging.

Natuurlijk zit er ’t boek in voor onderweg. Om staren te voorkomen. Ledigheid ook.
Een enkele keer heb ik me niet kunnen concentreren op de inhoud. Te veel gebeurd. Pas toen merkte ik dat de weg terug, de weg heen ook, veranderd was. Na al die jaren waren er gebouwen gegroeid, waarvan ik geen weet had. Al dat heen & weer gereis, terwijl ’t landschap zich gestaag aan de nieuwe tijden aanpaste.
Ik reisde in m’n boek, dacht dat de rest ‘tzelfde bleef.
Toch is ’t boek noodzakelijk.

T-shirts. Met lange mouwen. Tegen de harde helderse wind. De lagere temperatuur. Ik ga immers naar de stad waar je aan 3 kanten omgeven wordt door water. Waar waterwinden vochtig & koel zijn. Ongeremd.
Vaak neem ik teveel mee. Overbodig veel. Ik wil me verzekeren van m’n onafhankelijkheid. Dat ik niks extra’s nodig heb.
‘Je gaat naar huis & je hebt nog steeds de steun van je ouders nodig.’
Dat wil ik niet. Niet op alle fronten.
Dus zijn de kleren die ik meedraag bij elkaar opgeteld te warm. De rekensom moet zijn: ochtendtemperatuur in Amsterdam staat ongeveer gelijk aan middagtemperatuur Den Helder.
Ik ontken dat, voor alle zekerheid.

2 Blikjes bier, voor de terugweg.
Zogauw ik binnenkom stop ik ze in de koelkast. Thuis had ik ze daar ook al liggen. In een broek of een t-shirt verpakt meegenomen. Zodat ze nog redelijk koel zijn als ’t moment van consumptie daar is.
Dat bereid ik voor. Bedenk een dag van tevoren waar ik de blikjes vandaan moet halen. Hou in de gaten dat ’t bijtijds gekoeld wordt. Mag vooral niet vergeten ze op ’t laatste moment in te pakken.
& In de trein terug overdenk ik dan m’n dag. Op ’t ritme van 2 blikjes bier naar binnen slikken & 1 keer naar de wc.

Morgen pakken we verder in in Zijperspace.

uitgekeken

Ik laat alles maar groeien, omdat ik niet weet wat ik er anders mee aan moet. Ik laat ’t ook verdorren. Zelfde reden.
Soms pluk ik iets, ontwortel iets, omdat ’t me in de weg zit, ’t me te veel wordt. De guldenroede is gaan hangen onder invloed van enkele stormen. Zo struis rechtop als ’t ‘t laatste jaar bleef staan, ondanks dat-ie allang dood was, grijs & kaal, zo terneergeslagen ogen de planten nu. Nog maar middenin de zomer. Ik heb enkele stengels weggetrokken om me een pad te kunnen banen naar achter in de tuin.

De bloemen bloeien, komen tot hun glorieuze hoogtepunt, verkleuren, verfletsen & gaan hangen. Ik laat ’t gaan. Soms pluk ik de bloem in die laatste fase, om de zaden te onderzoeken. Ik wil weten hoe ’t zich voortplant.
De zaden leg ik op de vensterbank & ik trek vraagtekens in m’n voorhoofd.
Ik herinner me dan ’t potje van 1 van m’n 1e biologielessen. Een boon tegen de binnenwand. Zodat je ‘m kon zien. Daarachter wc-papier. & Binnen in dat omhulsel van wc-papier aarde. We zagen de boon door ’t glas heen een voorstelling geven. Onder invloed van flinke hoeveelheden water beseften we zijn groei.
Af & toe moesten we onze boon in pot meenemen naar school. Dan vergeleken we (‘Die van mij is groter’) & de meester sprak, maakte grootse tekeningen op ’t bord. Wij werden geacht die in ons schrift te kopiëren.

De tuin wordt steeds meer een bedreiging. Ik weet niet meer wat zich achter elk blad verschuilt. Letterlijk. ’t Kan allemaal plots tevoorschijn wippen.
Wat een mens niet ziet, zou hij niet moeten vrezen.
Die wijsheid werkt bij mij niet.
Ik ga minder & minder de tuin in. Eergister voor ’t laatst de achterkant bereikt. Voor ‘t 1st in een week. Niet eens de achterkant. Bovenop enkele stenen m’n tocht daar naartoe overkeken. Me angstvallig vastgehouden aan de waslijn. Stel dat ik plots m’n voet voor steun verkeerd zou moeten plaatsen.
Ik besef me dat ik vorig jaar rond augustus m’n belangstelling voor de tuin volledig was kwijtgeraakt. Omdat ’t allemaal herhaling was. Of dat wilde ik mezelf laten denken. Vermoedelijk angst. De wildgroei verstoort m’n overzicht.
Juist dát wil ik. Ik wil niet dat de planten zich houden aan mijn regelzucht. Mijn hokjes. Mijn orde.
Ik ben bang & gerustgesteld tegelijk als ik m’n handen niet meer uit durf te steken om woekering tegen te gaan.
Hoewel meelij me ook wel eens bevangt: ‘Ach, kijk dat kleine plantje nou verstopt staan!’

’t Gaat toch wel door, denk ik dan. ’t Gaat toch wel door, tot ’t zich laat temmen door iets anders dan mij. Als ‘t 1maal te nat & koud is voor mij om elke stap verder waar te nemen. Als ik alleen nog maar ’s ochtends bij ’t tandenpoetsen verstrooid door de ramen naar de einder zit te staren. Niet echt beseffend dat ik naar ’t verloop zit te kijken. Hoe ’t was, hoe ’t wordt. Hoe langzaam de schutting aan de achterkant weer zichtbaar wordt.
& Er zich een pad baant, van 1 tegel breed. Daar is ’t veilig wandelen.

Ik moet 1 dezer dagen maar weer eens de plantenboeken terugbrengen naar ’t huis van m’n ouders.

We zijn waarschijnlijk toch al bijna uitgekeken in Zijperspace.

hoiton

‘Ach, Ton, kom je nog?’
‘Nee, ik sta op ’t punt te gaan eten.’
’t Eten staat voor me. Patat speciaal, dot sambal extra er zelf bij gekwakt. Een picanto nog in ’t zakje. Blijft-ie lekker warm. Als toetje, als toegift.
‘Na ’t eten dan?’ vraagt Rachel.
Ik hoor Marloes op de achtergrond dezelfde vraag roepen: ‘Ja, na ’t eten, Ton.’
‘Nee, ik wil rustig thuis zitten.’
‘Maar je blijft altijd thuis. Kom, gezellig onder de mensen.’
‘Nee, ik denk ’t niet, want ik wil weer eens rust terugvinden.’

Een minuut later gaat weer m’n mobiel.
‘Hoi, Mar.’
‘Hoi, Ton. Kom je?’
‘Nee, kut man. ’t Eten staat voor me. Dat wordt koud.’
‘Ok. Tot straks dan.’

Als ik op de fiets zit, pak ik m’n mobiel.
‘Hoi, Ton.’
‘Hoi, Rachel. Zitten jullie nog in de Druif?’
‘Ja, kom je toch?’
‘Ja.’

‘Hoi, Ton,’ klinkt ’t uit meer dan 5 kelen.
Niet in koor. Omstebeurt. Chaotisch.
‘Ik ben een homo,’ zegt Rufus om mij onbekende redenen.
‘Jullie zijn allemaal homo’s,’ brult Mar.
De barvrouw kijkt me aan.
‘Dus jij bent die Ton waar iedereen ’t opeens over had?’
‘Dat zal dan wel.’
‘Iedereen noemde opeens je naam toen ik zei dat je toch zou komen,’ vertelt Rachel lachend.
‘Ton krijgt wat te drinken van me, Katrien,’ zegt Rufus tegen de bardame.

‘Kijk, hij heeft een jacht,’ wijst Rufus naar de 1e man aan de bar. ‘& Hij doet in boten. & Die daar heeft een zeilboot. & Hij zit in de grote vaart. Ze zitten allemaal op ’t water. Hem ken ik niet, want die zie ik hier voor ‘t 1st.’
‘& Jij zeilt graag mee.’
Maar dat hoort Rufus niet. Hij is alweer bij ’t volgende onderwerp. Hij haalt Annelies naar voren.
‘Ton, dit is Annelies.’
‘Ja, die ken ik ergens van.’
Annelies komt naast me zitten.
‘Gaat ’t een beetje?’ vraagt Marloes.
‘Wat is er met je?’
‘Annelies heeft een beetje ludduvuddu,’ wordt kort uitgelegd.
‘Hoe kan je dat nou doen?’ vraag ik.
Ze lacht verlegen met de situatie.
‘Ik vond iemand heel leuk. Maar dat was verkeerd.’
‘Hoe kan je nou de verkeerde leuk vinden?’
‘Ja,’ zucht ze.
Ze staat even later weer op, om in de frisse lucht buiten te gaan staan.
‘Ik wil met jou wel ‘ns gaan dansen,’ zegt Rufus ondertussen tegen Marloes. ‘Dansen, chillen, drinken.’
Hij wrijft over haar rug.
‘Chillen,’ zegt Marloes.
‘Chillen,’ zeg ik. ‘Brrrrr.’
Dat woord heb ik nog nooit gebruikt.
‘Dan gaan we naar Paradiso,’ zegt Marloes.
‘Ja, Wouter,’ roept Rufus over de mensen heen, ‘ga je mee naar Paradiso?’

‘Waarom wilde je nou niet komen?’ vraagt Rachel.
‘Omdat ik een beetje rustig moet worden. Er is altijd wel wat aan de hand.’
‘Maar je wil toch wel af & toe je vrienden zien?’
‘Tuurlijk, maar ik moet ook rust in m’n kop hebben. Nu krijg ik dat niet. Thuis ook niet, trouwens.’
‘Waarom niet?’
‘Ach, computerspelletjes.’
‘Pacman?’
‘Nee, daar ben ik mee gestopt. Andere spelletjes.’
Ik kijk om me heen. Naar de schuin hangende gestaltes. Naar de bitterballen die voorbij komen schuiven. Naar Mar.
‘Kijk nou, Mar drinkt Westmalle uit een flesje,’ zeg ik.
‘Ja, vind ik wel leuk staan,’ zegt Rachel.
‘Nee, dat hoor je uit een glas te drinken.’

‘Ga je mee, Ton, naar Paradiso?’ vraagt Rufus.
‘Nee.’
Ik ga naar huis. Straks.
‘Ga jij wel naar Paradiso, Marloes?’ vraag ik.
‘Ja.’
‘Rufus kan bijna niet op z’n benen staan.’
‘Dat maakt toch niet uit. Dan ben ik in ieder geval een stuk op weg naar huis.’
‘Zeg, wanneer krijg ik nou een biertje van jullie?’ vraag ik. ‘Ik ben hier helemaal naar toe komen fietsen voor jullie & heb niet eens een biertje als dank ervoor gekregen.’
‘Gaat ’t je alleen maar daarom?’ vraagt Rachel.
‘Ja, weet je dat nou nog niet? Rufus begreep dat tenminste meteen. Terwijl hij me niet eens had uitgenodigd.’

Ik kom in de stemming, maar ga 10 minuten later toch terug naar Zijperspace.

h’sumse heide

Ik betaalde € 2,10 voor ’t enkeltje Hilversum-Noord. Ik was benieuwd wat ik voor de terugreis zou moeten betalen. 2 Dagen lopen zou ’t verschil tussen beide bedragen bepalen. Hoe duur is 2 dagen lopen uiteindelijk?
Dat was 1 van m’n 1e gedachtes mbt de wandeltocht. Onderwijl liep ik de lange rechte weg tussen ’t spoor & ’t mediapark om bij de bewegwijzerde route te komen. Ik liep gelijk op met mensen die terugkwamen van werk. Een korte dag gehad liepen enkelen met een tas aan de heup geklemd, ik met een rugzak. Hoe vaak zou men hier een rugzak voorbij zien lopen?

De hoek om & ik was voor hen verdwenen in de heide. De Westerheide, waar hordes oudjes hun pensioen genoten op fietszadels, routekaarten vóór op ’t stuur geklemd, elk beschikbaar bankje bezettend om de horizon af te speuren naar weidsheid, vergetelheid misschien.
Een enkele militair beschouwde z’n kaarten van ’t bewuste gebied, zei me in m’n voorbijgaan vriendelijk gedag. Ik staarde misschien te lang in verwondering over wat hier nog voor defensie in kaart gebracht moest worden. Tot 2 maal toe kwam ik 2 fietsende majoors tegen, de zelfde kaarten & net als de ouderen voor op ’t stuur geklemd, blijkbaar bezig omtrekkende bewegingen om hun meerdere te maken. De man die ik zojuist had begroet.
Op ’t onregelmatige heidepad zag een vrouw met hond me in de verte aankomen, waarop ze verkoos ’t fietspad te nemen, een 10-tal meters rechts van me. Ze vertrouwde haar hond misschien niet, veronderstelde ik. Ik was blij niet gedag te hoeven zeggen. De voldoening van voorbijgangers groeten vermindert naarmate er meer mensen om je heen bewegen. Men wil zichzelf steeds minder herkennen in de medemens naarmate de uitzonderingspositie benadrukt wordt. Ik liep tenslotte met een rugzak.
Ik moest nog wennen, hield ik me voor. Was ook nog te dicht bij ’t stadse leven.

& Ik moest wennen aan ’t ritme dat m’n rugzak kreunend weergaf. Een kreun bij de verbinding aan m’n rechterschouder, een steun bij ’t schuiven van de band boven m’n heupen, een zucht als alles voor even weer op z’n plaats terugviel.
Kreunsteunzucht, kreunsteunzucht, kreunsteunzucht.
Nog zeker 20 km zou ik in die cadans verdergaan. Van koorden & banden die zo strak stonden dat ze ’t niet konden laten steeds weer te zuchten van verlichting als ’t leek dat ze lichtjes gevierd werden uit dat regime.
M’n sokken moesten ook nog wennen, bedacht ik me. Of beter: m’n tenen, omklemd door nog verse, slijtagevrije sokken.

In de verte zag ik een terras. Uitzicht op de Zuiderheide, kerktorens van Hilversum waarschijnlijk ook. M’n routebeschrijving gaf een horecagelegenheid aan. Een koffiemok stond in de kaart aangegeven.
Een koffiemok veroorzaakt bij mij doorgaans trek in bier. Pavlov. Liters vocht hebben door de wandeling m’n lichaam verlaten, een mok koffie zou ’t vochttekort niet teniet doen.
Dichterbij gekomen zag ik dat 2 mensen eigenhandig stoelen uit hun werkloze houding zitbaar hadden gemaakt. De rest stond voorover tegen de tafeltjes aangeleund.
‘Ik geloof dat dit terras eigenlijk nog gesloten is?’ veronderstelde ik hardop.
‘Ja, ze hoeven blijkbaar geen geld te verdienen,’ reageerde de man. ‘’t Gaat blijkbaar te goed met de mensen. Ze verdienen genoeg geld. Anders zouden ze toch wel een terras opengooien met zulk weer, op zo’n plek.’
Een man die overal z’n mening over klaar had. Z’n vrouw glimlachte een enkele keer vanachter z’n rug. Hij becommentarieerde de wereld, uitzicht houdend op de hilversumse heide.
‘Kijk,’ wees hij naar een passerende jogger, ‘die man wil er zo snel mogelijk doorheen. Hij heeft geen tijd om de dingen te aanschouwen.’
Hij nam zelfvoldaan een trek van z’n pijp.
‘Hoe ver ga je?’ vroeg-ie mij.
‘Tot Soest waarschijnlijk.’
‘O, dat is nog 2 uur lopen. Ben je er om 5 uur.’
‘Nee, ik ben er niet eerder dan 7 uur, heb ik berekend. Ik loop een route. Niet rechtstreeks. & Ik heb 10 kilo bij me.’
‘In mijn militaire tijd berekenden we altijd dat we ongeveer 6 km per uur liepen.’
‘Als ik op een gegeven moment in m’n eigen tempo zit, dan loop ik dat ook. Maar ik ben nog maar net begonnen.’
‘’t Voegt nog niet,’ dacht ik ondertussen.
Ik trok m’n rechtersok uit, waar m’n tenen knelden. Zette m’n bril af. Veegde er druppels zweet van af, & borg ‘m op. Die kon ik net zo goed niet gebruiken, onder deze omstandigheden. Ik smeerde m’n armen & voorhoofd in met factor 10, nam nog een paar slokken water. Ik masseerde m’n kleine teen, probeerde ‘m in de juiste houding terug in de sok, terug in de schoen te stoppen, strikte de veters dit keer niet te strak & stond op.
‘Tot ziens maar weer,’ groette ik.
‘Ja, veel plezier,’ zei ’t echtpaar.
Na enkele passen door een bosschage was ik uit ’t zicht verdwenen. Weg uit hun wereldbeeld, vermoedde ik.

De route wordt vervolgd in Zijperspace.

wandeling

Sorry, ik ben wandelen. Om m’n nieuwe tentje uit te testen, m’n beenspieren te trainen voor de komende vakantie & nog wat andere zinnigheden.

Over 2 dagen hopelijk weer tijd & inspiratie om Zijperspace verder op te vullen.

toon

‘Oh, ik was op tv,’ zei ik achteloos.
Dat was zo’n beetje ’t enige bijzondere dat ik kon meedelen aan m’n buurvrouw. ’t Enige bijzondere van de afgelopen 7 maanden die zij in Kenia had doorgebracht.
‘Wat dan?’ vroeg zij belangstellend. ‘Bij welk programma?’
‘Ach, bij ’t RTL-nieuws.’
Niets bijzonders.
‘Waarvoor dat?’
Ik vertelde over de weblogconferentie, over mijn cursus lijfloggen & hoe dat door ’t RTL-nieuws allemaal verkeerd in beeld was gebracht. Alsof ik m’n weblog alleen maar met stukjes over m’n lichaam vulde.
‘Maar daar stond ik dus, met m’n blote bast, & toen liet ik ook nog even m’n benen zien die 18 jaar geen zon gezien hadden.’
’18 Jaar?’ bemoeide een andere buurvrouw zich ermee. ‘Laat zien.’
Ik trok m’n broekspijp omhoog. Een rijke schakering aan kleuren werd zichtbaar. Wit, rood, blauw, bruin, lichtgroen.
‘Jemig!’
‘Ach.’
‘Man, je hele been zit onder de plekken.’
Ik had ’t zelf ook opgemerkt. ’t Wit viel erbij in ’t niet.
‘Ja, ik heb wel vaker last van blauwe plekken.’
Om ’t nog eens extra te controleren, trok ik m’n rechterbroekspijp ook omhoog.
‘Man, da’s nog erger!’
Ik keek mee.
‘Ja, je hebt gelijk,’ zei ik droog.
Een zwarte korst was tevoorschijn gekomen. Midden voor op ’t scheenbeen.
‘Daar wist ik nog niets van,’ voegde ik toe.
‘Dat heb je niet door?’ werd ik uitgehoord.
‘Nee, door m’n werk stoot ik me blijkbaar zo vaak, dat ik ’t al niet meer merk. Al dat kratten & flessen sjouwen & zo.’
‘Maar dat ziet hartstikke blauw, man. Dat moet je toch gemerkt hebben?’
‘Nee. M’n fysio zei ‘ns dat er mensen zijn, zoals haar moeder, die altijd onder de blauwe plekken zitten. Dat zei ze tussen neus & lippen door, toen ik me voor ‘t 1st voor haar ontkleedde. Had ze ’t vast ook over mij, dacht ik. Zij zelf had nooit een blauwe plek, vertelde ze.’
Ik liet m’n handen zien.
‘Ik heb ook altijd wondjes op m’n handen.’
Een getekend lichaam. Daar hoefde je niet voor naar Afrika te gaan.
‘Maar voor de rest heb ik echt niks meegemaakt.’
‘Je bent niet een keer mishandeld?’

’t Lichaam is 1 avontuur in Zijperspace.

Dit natuurlijk ihkv de 10e aflevering van de Cursus Lijfloggen, gepubliceerd bij about:blank, een bewerkte versie van ‘tgeen gepresenteerd werd op de Weblogconferentie ’04; als cursusleider dien ik nl wel ‘t goede voorbeeld te geven mbt ‘t huiswerk.

kamikazevluchten

Nu kruipt er een vlieg over de vensterbank.
Of ik zou eigenlijk niet over kruipen moeten spreken; hij loopt nog. Maar zichtbaar vermoeid.
Vliegen horen ook niet over de vensterbank te bewegen, ze horen hun kop te stoten, steeds weer, tegen ’t raam, op zoek naar de weidsheid van de open lucht.
’t Zal misschien best interessant voor dergelijke beestjes zijn, de zaaddoosjes die ik verspreid over de vensterbank te drogen heb gelegd, maar een vrijheidsbelust insect wordt daar niet warm of koud van. Liever voert-ie z’n kamikazevluchten op m’n raam uit. Onvermoeibaar.

’t Zijn er niet eens zo veel, dit jaar. Door de relatieve kou heb ik niet al te vaak de deur open gehad. Waardoor de insecten verleid zouden worden verdwaald te raken in ’t ondermaanse van mijn rijk.
De enkele grote insecten die zich op ’t keukenraam hebben gemeld, een bij, een hommel, een mot (eng luid geklapper van z’n vleugels tegen de binnenwand), heb ik met een groot bierglas & een viltje de vrijheid terug kunnen geven. Ik ga op ‘t aanrecht staan, buk om te reiken naar ’t glas, viltje uit de achterbroekzak (van tevoren erover nagedacht, dringt dan weer tot me door) & dan mikken op ’t paniekerig heen & weer bewegend lichaam.
Met gestrekte armen, want stel je voor dat ’t beest me onverhoeds aan zal vallen. Van gestrekte armen valt ‘t ’t minst op dat ze bij mijn groter geheel horen.

’t Beestje raakt zo plots verloren in de grote ruimte buiten. Ik keer ’t glas om, haal ’t viltje weg, schud ’t een beetje, wakker worden, & ’t vliegje vliegt.
1st Links, dan rechts, naar voren, een twijfeling, dan zie ik ’t nog een meter van me vandaan gaan, & om ’t hoekje van de keukenuitbouw verdwijnt ’t in de onoverzichtelijke grootsheid. Groen is groen & slechts de bloemen springen er uit.
Plots is ’t anoniem geworden. Nooit zal ik meer weten of dat wat voorbij gevlogen komt dankbaar zou moeten zijn voor de ooit door mij verrichte daad. Ik zou gestoken kunnen worden door degene die dankzij mij z’n vrijheid teruggewonnen heeft.

De meeste vliegen blijven echter. De kleintjes. De kleintjes met een langwerpig lichaam, met kleine vleugels, de dunnetjes, de spitse, de stekelige, alles wat onder een bepaald formaat zit, alles waar geen naam voor is behalve de overkoepelende, waardoor ze zich niet kunnen onderscheiden.
Ik heb mezelf blijkbaar een grens gesteld. Tot zover heb ik mededogen. Tot zover leef ik me in met de strijd om ’t bestaan.
Dus sterven ze bij bosjes als ’t weer ‘ns mooi weer, opendeurenweer, is geweest.
Tussen de zaden, door de zon uit hun doosjes geweekt, liggen ze. Ruggelings vaak. Verfrommeld, als ik ze al een tijdje heb laten liggen.
Ik moet immers voorzichtig doen, anders raken de diverse zaden met elkaar in de war. Een vlieg van 2 maanden dood kan ik nog wel onderscheiden van een zaadje, maar ’t zaad van de wilde hyacint niet van die van de akelei.

1tje Ligt daar, als een neergeschoten vliegtuig, frontaal op aarde neergedaald. De neus trok blijkbaar de meeste zwaartekracht, recht zo die gaat heeft-ie die in de vensterbank proberen te boren. De laatste uitweg.
& Zo is-ie blijven staan. Z’n kop ondersteund ’t lichaam dat nog steeds de lucht inwijst. Plaatjes van oorlog, waarop neergestorte vliegtuigen afgebeeld. Zo is deze vlieg ook blijven staan. Dood, ergens tussen zaadjes, tussen de plantjes van volgend jaar. Waar dan een bloem uit zal groeien.

& Zo verder in Zijperspace.

activeren

Op ’t moment dat de lange basketballer binnenkwam op krukken dacht ik dat dit een bank van stumpers was. Met z’n been in ’t gips liep-ie moeizaam richting stoel naast me.
‘Hoelang zit je hier al?’ vroeg-ie mij.
‘Oh, enkele minuten.’
Aan m’n andere zijde zat een oudere man zwijgzaam voor zich uit te kijken. Die zou ‘t 1st aan de beurt zijn. Daarna ’t oost-europese stel, waarvan de vrouw slecht ter been was. Desondanks bleven zij liever staan.

‘’t Is een beetje druk,’ zei de bankemployee die dienst deed als gastvrouw. ‘Verderop op de Ferdinand Bol is er een ander filiaal waar ’t over ’t algemeen veel rustiger is. Daar bent u wellicht zó aan de beurt.’
Ze keek ons omstebeurt aan. Om haar woorden goed tot ons door te laten dringen.
Iedereen bleef zitten.
‘Nee, hoor,’ zei ik, om haar opmerking niet in zwijgzaamheid van onze kant te laten verzanden, ‘ik vermaak me hier prima.’
‘Wil er iemand dan misschien wat te drinken? Bakje thee, glaasje water?’
Ook ditmaal werd er vriendelijk maar afwijzend gereageerd door minieme hoofdbewegingen, minzame glimlachjes.

’t Oost-europese stel zat in de tas van de vrouw te frummelen. Er was iets aan de hand.
‘Dat is er al snel,’ bedacht ik, ‘in een bank waar 6 mensen zwijgzaam wachten.’
‘Kijk, mevrouw,’ zei de oost-europese dame tegen onze gastvrouw.
Ze hield een briefje van 5 voor. Dat moest blijkbaar genoeg zeggen.
‘Oh, hij is met een plakbandje weer vastgemaakt,’ constateerde de bankmedewerkster.
Ze hield ’t tegen ’t licht.
‘Volgens mij is-ie gewoon goed,’ was haar conclusie.
‘Ik heb gekregen bij winkel,’ zei de dame in gebrekkig nederlands. ‘Ik had niet door. In mijn hand. Wat nu doen?’
‘Nathalie,’ zei de gastvrouw tegen de kasmedewerkster, ‘dit is jouw afdeling. Kan jij even naar dit briefje kijken?’
’t Briefje werd achter de balie gecontroleerd.
‘Oh, mevrouw,’ zei Nathalie na enkele seconden, ‘deze kunt u gewoon gebruiken, hoor. Hij is nog steeds geldig.’
‘Ik kreeg ‘m in m’n handen gedrukt,’ maakte de oost-europese zich nog steeds druk.

‘Meneer,’ zei de gastvrouw tegen de oude man naast me, ‘u bent aan de beurt.’
Geen reactie.
‘Meneer,’ herhaalde ze.
‘Hij is verbaasd over ’t feit dat-ie nu al aan de beurt is,’ zei ik.
Gegniffel opzij, bij ’t meisje naast de man. We zaten al een kwartier.
Hij stond langzaam op. Geschuifel naar de balie verderop.
‘Als ’t net zo snel gaat als dat-ie loopt, dan duurt ’t nog wel een uur,’ wilde ik zeggen, maar hield m’n mond.
‘Zie je wel,’ dacht ik daarom maar, ‘iedereen hier is slecht ter been. Ze zijn alleen vergeten ’t bij de deur te vermelden.’

‘Oh, is ’t die man?’ fluisterde de gastvrouw tegen Nathalie.
Nathalie fluisterde over de balie wat terug.
‘Ja, ik wist er wel van,’ reageerde daarop de gastvrouw, ‘maar ik kende z’n gezicht niet.’
Ze keken naar de oude man, die nu plaats genomen had aan ’t bureau van 1 van hun collega’s.

‘U kwam om een pasje te activeren?’ vroeg de gastvrouw mij.
‘Ja,’ zei ik, & wilde m’n spullen al oppakken.
‘Da’s jammer,’ zei ze echter. ‘Dat is nou ’t enige wat m’n collega niet kan.’
Ik neeg weer terug in m’n stoel.
‘& U? Wilde u een pasje activeren of iets anders?’
M’n buurman de basketballer mocht richting een bureau vertrekken.
‘Goh, mazzel hoor,’ doorbrak ik de stilte van de achtergeblevenen.

De oude man mompelde iets. Ondanks de schotten konden we zien dat de bankmedewerkster tegenover hem ’t beeldscherm wat meer zijn kant op schoof.
‘Ziet u,’ konden we ook horen, ‘u heeft maar € 1,- op uw rekening staan. Dat kan ik er zo niet van af halen.’
Hij staarde de vrouw aan.
‘Dan zal u uw vrouw of uw dochter langs moeten laten komen.’
Hij mompelde iets.
‘Die zijn er niet? Dan zal u de volgende keer ze mee moeten nemen. Ik mag momenteel niets doen. Ik kan u vandaag helaas niet helpen.’
De oude man bleef evengoed zitten.
‘Meneer, ik kan u niet helpen. & Nu zal ik andere klanten moeten helpen, maar dat kan niet als u blijft zitten.’
Hij bleef toch. Mompelde weer.
De gastvrouw bemoeide zich ermee.
‘Meneer Queneau, andere mensen zijn aan de beurt & als u blijft zitten zullen zij op u moeten wachten.’
Hij stond uiteindelijk op. Liep moeizaam richting deur.

‘Hij heeft suikerziekte,’ zei de gastvrouw tegen Nathalie. ‘Dan wil-ie van ’t beetje geld dat op z’n rekening staat snoep kopen. Maar er is door z’n vrouw bedongen dat er absoluut geen geld aan ‘m meegegeven wordt, zonder haar toestemming.’
Ik zat er klaar voor. M’n pasje had ik in m’n hand. Een verlangende blik richting gastvrouw.
‘Meneer, u bent aan de beurt,’ kwam eindelijk ’t verlossende woord.
‘Ha, ik had al zo’n vermoeden,’ zei ik luid & haastte me naar ’t aangewezen bureau.
Ik maakte weliswaar meer lawaai, maar ik zou er voor zorgen dat ’t er snel doorheen gejast werd.

Mag ik overigens van de gelegenheid gebruik maken door niet de groeten te doen aan Robin vanuit Zijperspace?

aantrekkelijk

‘Ze lacht de hele tijd,’ zei Wouter van de keuken.
‘Niet alleen naar jou,’ zei Jacques. ‘Ze lachte zelfs naar Ton.’
‘Zelfs?’ zei ik. ‘Ik was de 1e naar wie ze lachte. Ze kwam binnen & zei mij meteen glimlachend gedag.’
‘Niet te hard,’ zei Jacques. ‘’t Raam staat open. Ze kan op ’t terras nog best veel dingen horen van wat er binnen gezegd wordt.’
‘Ze lacht in ieder geval best leuk.’
‘Volgens mij is ze een beetje gek,’ zei Wouter. ‘Ze lacht naar iedereen.’
‘Meestal lachen ze alleen maar naar de barman,’ fluisterde ik nu. ‘Maar ik stond alleen maar aan de bar te hangen op ’t moment dat ze binnen een tijdschrift kwam halen & toen lachte ze naar mij. Dat wil gewoon zeggen dat ik er aantrekkelijker uitzie dan de barman. Dat kan je toch ook wel toegeven?’
‘Ik was even de koelkasten aan ’t bijvullen,’ zei Jacques.
‘Zo bijzonder is ze ook weer niet,’ zei Wouter.
‘Ja, omdat ze naar mij lacht zeg je dat,’ zei ik. ‘Ze heeft anders een mooi lichaam & haar lach maakt veel goed.’
‘Een gekkenlach.’

Ze kwam weer binnen. Jacques stond inmiddels aan de andere kant van de bar. Wouter in de keuken.
Ze had ’t tijdschrift weer in haar handen. Klaar om terug te leggen. Maar ondertussen keek ze me aan. Met die lach.
Ik lachte ijverig terug. Vasthouden, dacht ik. Bewijzen dat ze niet gek is.
‘Jij werkt toch in de brouwerij?’ vroeg ze plots.
‘Ja,’ zei ik.
Enigszins verbouwereerd, maar dat wilde ik niet laten merken.
In m’n ooghoek zag ik Jacques kijken. Jaloers, vast.
‘Ah, daar ken ik je van,’ zei zij.
‘Ah,’ begon ik op dezelfde wijze, ‘daarom lachte je naar me. Ik dacht al: waarom zegt ze me zo aardig gedag? Ik keek toch hopelijk niet te verbaasd?’
‘Nee, hoor.’
Ze legde ’t tijdschrift weer op z’n plek & liep weer richting deur. Nog 1 glimlach.

‘Ze lachte dus wel naar jou,’ zei Wouter.
‘Ja, dat is omdat ik nou 1maal bekender ben dan jullie,’ stelde ik hen gerust. ‘Niet omdat ik aantrekkelijker ben.’

’t Is een schappelijk volk, dat volk dat woont in Zijperspace.