domweg

De markt was nog maar net begonnen. Enkele kooplui stonden hun voeten te warmen door van de 1 op de ander te wippen. Hun mouwen lang over hun vingers trekkend. Anderen waren nog druk bezig hun stal in te richten. Hun laadbakken stonden nog vol met voorraad. Ik bestudeerde aandachtig de koopwaar, wilde niet de hele markt over om te vinden wat ik zocht. Grote mokken stomende koffie werden met een karretje door een volkse dame uitgeserveerd.
‘Há, schatje, ik stond op je te wachten.’

Een 10-tal meters voor me liep een man in joggingbroek. Muts diep over z’n oren getrokken. Een jas met vlekken.
Met een surinaamse stem begon-ie plots te free-jazzen.
‘PapÁmpám hoebÁmtoebam.’
Ik zag mensen omkijken. De markt werd met z’n stem gevuld.
‘Tubadiebam hoebÁmtoebam.’
Mensen lachten of gingen onverstoord verder.
‘I feel so free!’
Ah, een gek, zag ik mensen denken. Ik deed ongemerkt lustig aan deze gedachtegang mee.
‘PapÁmpám hoebÁmtoebam, I feel so fine.’
Een gèkke néger lóopt vóor me úit, dacht ik, terwijl ik met z’n ritme meeging.
Ik begon ‘m langzaam bij te halen. M’n fiets in m’n rechterhand verhinderde echter dat ik ‘m tussen de stalletjes & vroege kopers in in zou kunnen halen.
‘Tubadiebam hoebÁmtoebam, I feel so free!’
Er ontstond een gat nadat ’t koffiekarretje een stalletje indook. Ik passeerde, keek de man van opzij aan.
Een ingelukkige blanke man. Met een surinaamse stem, waagde ik nog even te denken. Ongeschoren, vlekkerige sweater. Opgezwollen huid, als die van een alcoholist. Maar hij was gelukkig.
‘PapÁmpám hoebÁmtoebam, I feel so fine,’ ging-ie onverstoord verder.
Tegelijkertijd van rechts, vanachter een stalletje: ‘Papapa, hoempapapa.’
Ongelijk. & Toch vulde de koopman aan.
Ik passeerde verder. Liet de zanger achter me. Terwijl ’t duet verder ging.
‘Tubadiebam hoebÁmtoebam.’
‘Wapdapwaah, hoedamdudah.’
‘I feel so free!’
‘Doemdiedah, hoemdapdoewah.’
‘I feel so fine.’
Doordat ik verder liep, raakte ’t geluid van de zingende mannen steeds verder van me verwijderd, maar ik kon nog net horen dat er een 2e koopman ’t duet ging ondersteunen.
‘Tsjamboewap, hatoedumdap.’
‘Tubadiebam hoebÁmtoebam.’

Ik wachtte op enkele traag rijdende auto’s voor ik de straat over stak. Richting andere helft van de Dappermarkt.
Op ’t randje van ’t fietspad liet een oost-europees zigeunerbandje z’n laatste tonen horen. Een nederlandse man klapte ervoor in z’n handen.
De man keerde om, wilde weglopen, maar bedacht zich. Hij benaderde de band.
‘Where you from?’
‘Bulgaria.’
‘Wonderful, wonderful. Bulgaria, wonderful.’
Hij vond ’t zo mooi dat-ie vergat geld in de hoed van de heren muzikanten te gooien. De bulgaarse klarinettist lachte echter trots, & liet de Nederlander onverstoord uit beeld verdwijnen.
Achter me kwam de gelukkige man alweer beboppend aan. Hij werd in de verte nog door enkele welluidende stemmen van marktkooplui achtervolgd.
‘I feel so free!’
‘Tsjiebamtsjiebam, hotoettoetwam.’
De bulgaar met de trekharmonika zette in voor een volgend nr.

Ik keek omhoog naar een zolderraampje, ergens vlak onder een groep wolken, op een grauwe morgen in Zijperspace.

pijnafwezigzijn

Ik was al bezig m’n afscheidsrede te schrijven.
‘’t Spijt me, dames & heren, maar ik moet er voorlopig een punt achter zetten.’
Dramatische toon. Een beroep doend op eenieders sentimenten. Wollige zinnetjes, afgewisseld met een zekere efficiëntie, zeker gezien mijn normale taalgebruik. De boodschap moest immers wel overkomen.
Ik laat me graag meesleuren als ik ’s nachts wakker lig.

De dag ervoor had ik nog besloten zo min mogelijk pillen te slikken. Ik moest voelen wat er te voelen was. Stel je voor dat ik bij de fysio zou aankomen & niets had. Dan kon ik beter voelen wat ik niet voelde. Dat ik ’t in ieder geval tijdig doorhad.
‘Wat slik je?’ vroeg Rachel.
‘Arthrotec,’ antwoordde ik na lang in m’n geheugen zoeken.
Ik besloot ’t bij thuiskomst uit m’n hoofd te gaan leren.
‘Zo!’ reageerde Rachel. ‘Da’s hartstikke sterk. Dat heeft mijn huisarts me ook aangesmeerd. Daar ben ik zo snel mogelijk mee gestopt. Dan maar pijn, dacht ik toen.’
‘Vrouwen kunnen ook veel meer pijn verdragen dan mannen,’ zei ik op m’n zieligmannentoon. ‘Maar m’n huisarts zei ook dat-ie me een hele lichte uitvoering ervan had voorgeschreven.’

Ik had de fysio gebeld. Antwoordapparaat ingesproken.
‘Na de piep kunt u uw naam, uw klacht & uw telefoonnr inspreken. Dan bellen wij u zo spoedig mogelijk terug.’
Dat was 5 minuten later al.
‘U had gebeld,’ zei de man.
‘Zo, da’s snel,’ zei ik.
Maar daar ging-ie niet op in.
‘U had last van uw nek.’
‘Ja, inderdaad. & M’n huisarts had me naar u doorverwezen.’
‘Kan u maandag om ½ 2?’
‘Nee, dan moet ik werken.’
Gvd, dacht ik, wat is er nou belangrijker: dat ik werk of dat ik bijna niet meer kan werken? Maar ik was al te laat om m’n woorden in te trekken.
‘Dinsdag dan? ½ 4?’
‘Ja, da’s prima.’
Ondertussen voelde ik geen pijn.
Waar is m’n pijn? dacht ik paniekerig.

Geen pijn. Dan kon ik net zo goed bier drinken. De vaste woensdagmiddag.
‘Ik voel me wel wat afwezig,’ zei ik tegen Rachel tussen 2 slokken door.
‘Vind je ’t gek?’ zei zij.
‘Ik weet niet of ’t aan die pillen ligt.’
‘Tuurlijk ligt ’t aan die pillen. Die zijn hartstikke sterk.’
‘Maar ik heb vanmiddag niet geslikt, want ik wilde weten of ik nog wel pijn had.’
Mannen! dacht ik ondertussen, voordat Rachel ’t zou verzuchten.
Dat bleef echter uit.

Ik ging naar huis. Maakte eten klaar. & Viel rozig van de maaltijd na ‘t bier in slaap.
2 Uur later zat ‘t weer in m’n nek. M’n hoofd bonkte.
Ik begon aan m’n afscheidsrede.
2 Weken lang zou ik m’n computer niet meer mogen aanraken, zo begon ik in gedachten. Ik had m’n fysio nog niet gezien, maar dat zou ‘t 1e zijn dat hij me zou zeggen. ’t Spijt me dat ik u de komende tijd niet meer met stukjes kan vertieren, ging ik verder, & dat ik niet op uw meeltjes reageer.

We hebben altijd een worstkaasscenario klaar staan in Zijperspace.

kabbelen

Ik zei dat ik ’t niet meer vertrouwde. Haar niet meer vertrouwde.
Niet in zulke bewoordingen. Ik deed een kwartier over bovenstaande 2 zinnen. & 20 Minuten extra om van de inhoud van de 1e zin over te schakelen op de inhoud van de 2e.
‘Kijk,’ zei ik, ‘als we van plan waren om naar Desmet te gaan, dan hield jij ’t net de dag ervoor af.’
‘Toen was ik ziek,’ zei Margriet.
‘De week erna ging ’t plots ook niet door.’
‘Toen konden we geen goede tijd afspreken omdat jij laat uit je werk zou komen.’
‘Wat ik bedoel te zeggen is dat er altijd wel wat was.’
Er was altijd wel wat. Waardoor er geen verdieping in onze relatie kwam. Ik was aan ’t afwachten, terwijl zij ’t door liet kabbelen.

Ze was ook niet weggeweest. Ze zou een week naar ’t buitenland gaan. Ik zou me een week bezinnen & zij zou een week naar ’t buitenland.
Ook bezinnen, vermoedde ik. Of misschien haar tijd door laten kabbelen.
Maar ’t raam dat ik open had zien staan, toen ik voorbij reed, was wel degelijk háár open raam geweest. De 3e dag van haar afwezigheid.
‘Ik was een week lang ziek,’ zei ze achteraf. ‘’t Kon niet doorgaan.’
Weer iets wat niet doorging. Maar ik hoorde ’t op te korte termijn om dat in m’n verhaal mee te nemen.

‘Als ik van iemand hou, dan wil ik dat laten merken,’ zei ik. ‘Maar ’t is of ik dat niet terug krijg.’
‘Ik vind ’t toch leuk als ik je zie?’ was haar opmerking.
‘Dat zeg ik nou al de hele tijd: daar blijft ’t bij.’
‘Wat wil je dan nog meer?’
‘Ik wil dat je er ook voor gaat. Niet alleen ik.’

& Ik zei: ‘Ik kan niet ermee doorgaan als ik ’t gevoel heb dat ik de enige ben die aan ’t doorgaan is.’

Dat snapte ze. Dat kon ze me niet kwalijk nemen.
Ze zat weer op dezelfde manier naast me. Glimlach. Begrijpend. Rozig blozende wangen. Zeeën van ogen om in weg te duiken. Haar billen zo gedraaid dat ik m’n blik er niet de hele tijd van af kon houden. Been over ’t andere been. Hand in de andere hand. Of soms in die van mij.
Ze gaf me een kus op m’n wang. Dat ze ’t wel snapte. Ze streek door m’n haar.

Een prop van onuitgesproken gedachtes, ik was een punt-komma vergeten te specificeren, waar ik een punt tussen 2 zinnen had gezegd, & een kus gloeide op m’n wang, een wang gloeide op m’n wang, de rode konen, een zachte blik, een streling in m’n haar.

We deden ’t op de canapé. Een dure canapé, zodat we halverwege moesten besluiten een andere plek te zoeken.
‘Hij is net nieuw,’ fluisterde ze. ‘Michel heeft ‘m nog niet afbetaald.’
Michel; waar ze nu logeerde. Hij was bezig geld te verdienen op een boot.
‘Dan weet de canapé tenminste ook dat-ie leeft,’ zei ik.
Maar ik liet me mee trekken naar ’t logeerbed.
Wel afbetaald, vermoedde ik. Onze relatie ook bijna.

De volgende ochtend verliet ik ’t bed vroeg. Ik was niet van plan geweest een laatste keer te blijven slapen. Moest nog naar huis voor ik naar werk zou gaan.
Ik leunde voorover & gaf haar een kus op de mond. Haar wangen zagen weer rozig. Daar moest ook iets op achtergelaten worden. Ik trok ’t dekbed een stukje van haar schouders af & rook een laatste keer haar nek. Zoende tussen haar schouderbladen. ’t Dekbed liet ik verder afzakken. Haar billen kwamen te voorschijn. Ik legde een warme hand daar neer. ’t Trilde onder m’n beroering. Ik tilde haar heupen met m’n andere hand lichtjes op. Haar knuisten lagen onder haar schouder verstopt. Afwachtend. Ik zag haar gloeien. M’n broek ging uit. ’t Kabbelde voort.

Terwijl ik wachtte op enige golfslag in Zijperspace.

plannen

Alles is deel van een plan. Ik weet nog niet welk plan. Eigenlijk ook weer wel: ’t moet warmer worden, maar omdat ’t slechts kleine stapjes zijn die de weg bewandelen om ’t doel te behalen, lijkt ’t geen plan. In ieder geval een onzinnige. ’t Zijn muizenstapjes, met slakkensnelheid.

’t Mag niet koud zijn. Dat is de gedachte.
De stappen moeten zorgen dat de kou zo lang mogelijk buiten blijft. Miniplannetjes. Al is ’t maar 1 procent. Bij een volgende stap zal die ene procent cumulatief gewerkt hebben. Want als je de volgende nieuwe situatie op 100 procent stelt, dan was de situatie ervoor 101, die daarvoor 101 gedeeld door 100, plus 101. Dat is meer. Dus heb je meer effect behaald. Verhoudingsgewijs dan.
Ik mag dus geen enkele stap overslaan. Want dan verlies ik effect.
Ook al blijft ’t onzinnig lijken.

Vanavond een gordijntje opgehangen. Voor ’t raam van de keukendeur. Dun gordijntje. Maar zo komt er een isolerend luchtlaagje te hangen tussen ’t gordijn & ’t raam. Weer een extra barrière voor de kou.
’t Lijkt vervolgens of ik de kou harder onder de deur door voel kruipen, als koude stralen sluipt ‘t naar binnen & overvalt 1st m’n voeten & enkels, waarna ’t opkruipt naar daar waar ‘t niet mag komen.
De laatste zin zou eigenlijk in meervoud moeten. Kou is niet alleen. Kou is meerdere personen. Zeker in mijn keuken. Ze komen uit alle hoeken & gaten. & Als ’t niet komt, dan zijn ze er al.

Ik kom thuis & word erdoor welkom geheten. Dat is ’t enige moment van welkom. Dat ik ’t ook zo voel. Bezweet van een niet te trage fietstocht, gewikkeld in diverse lagen van kleding die zijn bedoeld voor de 1e 500 meter. De kou zal me warm omhullen, in haar ijzige, maar afkoelende klauwen ontvangen. Een vriendelijk gebaar, zo lijkt ‘t.
Maar aangekomen in de huiskamer, een wolk van voorbereide warmte, beklemmend maar noodzakelijk, heb ik van tevoren bedacht; vervolgens ontvelt van de buitenste lagen, & gedwongen de realiteit onder ogen te zien als ik in de keuken een bakje thee, een bordje maaltijd wil bereiden, voel ik me verraden door die valse gastvrijheid.

Volgende stap. Ik ga water opzetten. Ik heb al thee, maar meer hete waterdampen kunnen geen kwaad.

Oja, ik vergeet de reden te melden. ’t Brood in de vriezer moet bevroren blijven. & Niet alleen ’t brood. Bij 0° C stopt de vriezer ermee. Dan denkt-ie dat z’n taak er op zit.

De hete waterdampen schenk ik uit in de gootsteen. Dop erop, zodat ’t niet zomaar wegloopt. Vuile borden worden schoon. Heet bovendien. Dampen verspreiden. & Verspreiden daarmee warmte.
Ook al is ’t maar een beetje. & Van tijdelijke duur. Kou ramt alweer op de keukenramen. Kou wil binnen.

Ik laat de keukendeur openstaan. De keukendeur die de keuken met de gang verbindt. De gang is dicht bij de warme huiskamer. Weliswaar ervan afgesloten door een deur, maar dichterbij de warmtebron dan de keuken. Nu is ’t in de keuken bijna net zo warm als in de gang.
Ik laat de haldeur dicht. Die ik voorheen bij ’t verlaten van ’t huis altijd open liet staan.
Ik was m’n handen met warm water. Zodat de geiser in de keuken gaat branden.
Ik denk er over een gordijn voor ’t keukenraam te hangen. Ik weet niet of ik nog wel gordijnen heb liggen, maar wil ze desnoods wel goedkoop op de kop tikken.
Als ik naar de wc moet, laat ik de huiskamerdeur open. Voor heel even, op een kier. Maar toch.

Ik heb een boek gelezen. Daar zal ’t ook wel aan liggen. De man in ‘t boek kon niet overleven zonder plannen te maken. De mensheid ging dood. Hij mocht niets vergeten.
Ik ben ook bezig vooral niets te vergeten. Elke steun te gebruiken die ik tegenkom. Plannen. Ik heb ’t niet eens van mezelf. Ik heb gewoon weer eens een boek gelezen.

’t Boek zal uiteindelijk Zijperspace blijken te heten.

memoriam

Foto 1: M’n ouders hebben ontbijt op bed. Gordijntjes van de caravan op de achtergrond. M’n moeder lacht, heeft Fassbinder, toen nog een zeer kleine poes, in handen. M’n vader kijkt naar ’t dienblad met eten & drinken. Thee, kaas, paté. Hij heeft een rode kop, zoals hij ’s zomers altijd een rood hoofd had van de vele uren in de zon. Hij heeft z’n karakteristieke hemd aan, z’n kettinkje bungelt er overheen. M’n ouders zijn 25 jaar getrouwd. We zijn met z’n allen in Zwitserland om dat te vieren.

Foto 2: M’n vader tussen z’n 2 zussen. Hij moet een jaar of 7, 8 zijn. Hij heeft een petje op, een korte broek. Z’n handen weggestoken onder z’n benen. Op de achtergrond bloemen. ’t Is zomer. Ze zijn waarschijnlijk met ouders op een uitstapje.

Foto 3: M’n vader bovenop een berg. Zwitsers, dat kan niet anders; hij wilde niet anders dan naar Zwitserland op vakantie. Niet een hoge berg. Op de achtergrond de met sneeuw bedekte alpen. M’n vader lijkt daarmee vergeleken op een heuveltje te staan. Hij kijkt de verte in. Z’n rugzakje staat naast hem; de grootte geeft aan dat ’t om een 1-daagse wandeltocht gaat. Korte broek, handen in de zij, wandelschoenen, heuptas.

Foto 4: M’n vader duwt een kruiwagen, volgeladen met bosafval. Oorwarmers tegen de kou, handschoenen ook. Er ligt nog wat sneeuw op ’t bruggetje waar-ie overheen loopt. Kale bomen. ’t Bos van m’n broer. M’n vader verricht vrijwilligerswerk. Hij is nog fit, sterk. De kruiwagen heeft een lekke band.

Foto 5: ’t Gezin, bij de geboorte van Marc, afgebeeld in portretjes op de draaischijf van een telefoon. Ma boven, Pa onder, Marc als pasgeboren baby in ’t midden. Een plek in de schijf blanco gelaten als toekomstig plekje voor Marc. Leeftijd van de andere kinderen variërend van 4 tot 12. We lachen allemaal, kijken schijnbaar naar ’t midden, ons nieuwe broertje, nr 6. We zijn een jong gezin. Een groot gezin, ook voor die tijd.

Foto 6: M’n vader bij aankomst in Santiago de Compostella. Recht, roodverbrand, grijs. Zomaar eens geen korte broek. Waarschijnlijk vanwege vliegen. Of anders omdat-ie niet te veel bagage op z’n rug wilde meenemen. Hij kijkt voor zich uit, onbekend naar wat. Op z’n rugzak hangen wat spulletjes samengebonden. Hij lijkt moe. Hij is er.

Foto 7: M’n vader & moeder bij een strandopgang. Een helder blauwe hemel. ’t Lijkt koud, ook door de dikke jassen van m’n ouders. Hun haar is inmiddels witgrijs. M’n vader lijkt iets te zeggen. Hij heeft Parkinson, dat zie je. ’t Is alleen nog niet vergevorderd.

M’n moeder heeft afgelopen weken alle adressen op de enveloppen geschreven. Ze vertelde door de telefoon dat ’t haar soms moeite kostte. Pa kwam terug. Ze kon er ’s nachts niet van slapen. Of ze zat met haar gemis alleen in huis.
Soms slikte ze dan maar een pilletje. Ik zei haar dat dat geen kwaad kon. Zoveel slikte ze inmiddels niet meer. De volgende dag bleek ze dan véél te laat wakker te zijn geworden. Maar ze had in ieder geval goed geslapen.
‘’t Is morgen 4 maanden geleden alweer,’ merkte ik vorige week op.
Dat besefte ze. Maar ’t waren vooral de kaarten die ze moest schrijven. Al die adressen. Ze werd er steeds weer met de neus opgedrukt. Ze wilde er soms mee stoppen, maar die kaarten moesten toch eens een keertje de deur uit.

2 Dagen later lag-ie bij mij in de brievenbus. Ik herkende meteen m’n moeders handschrift.
Ik herinner me weer dat we aan ’t in memoriam hebben zitten sleutelen, maar niet meer onder wat voor omstandigheden. Sommige zinnen komen me weer bekend voor. Tijdens de dagen voorafgaand aan z’n begrafenis moeten we aan de tekst hebben zitten werken. Ik ben de situatie alweer kwijt.
’t Is ver weg, 4 maanden.

Ondanks zijn geestelijke achteruitgang en groter wordende afhankelijkheid door de ziekte Parkinson in de afgelopen jaren, herinneren wij hem als een sterk en zelfstandig persoon, met een eigen gevoel voor humor, maar vooral als een zorgzame, bezorgde en liefdevolle man, vader en grootvader.

Nicolaas Johannes Zijp 1932 – 2004.

elleboogsteun

’t Is alsof-ie steeds de afgrond in kan storten. Ik hoef maar even te bewegen & hij is verdwenen. Weg linkerzij. Boek wordt me uit de hand gerukt, of wordt eigenlijk meegesleurd de diepte in, verdwijnt uit beeld & daar lig ik dan voor me uit te staren naar ’t plafond.
Ik was de laatste tijd al bang. Hypochondrisch bang. Angstscenario’s. Als dit dan dat. Ze zouden er 1 woord van moeten maken. Alsditdandat.
‘Waar lijdt jij aan?’
‘Alsditdandat.’
Waarmee alles verklaard zou zijn.

Als ik naar de dokter ga, dan gaat-ie zeggen dat ik niet meer kan lezen, omdat m’n nek ’t niet aan kan. Als ik m’n ogen laat onderzoeken, dan blijkt dat ik langzaam blind aan ’t worden ben. Als ik blind word, dan kan ik alleen nog maar luisteren. Als ik m’n mp3-speler had behouden, dan was ik binnenkort écht doof geweest. Als ik doof & blind zou zijn, dan zou ’t leven geen zin meer hebben, want ’t zou alleen nog maar bestaan uit seks: voelen, voelen, voelen.

Ik heb een zeer ernstige vorm van alsditdandat. Ze hebben me al eens proberen te behandelen, maar ik heb me vrijwillig uit ’t onderzoek teruggetrokken. ’t Werd alleen maar erger.
‘Als ze er achter komen waar ik zoal aan denk, dan gaan ze m’n hersenen aansluiten op een machine die m’n dromen kan lezen.’
‘Als zo’n machine nog niet bestaat, dan is m’n hersenkwab de katalyserende factor tot ’t uitvinden ervan.’

Ik schud mezelf wakker. M’n boek is opzij gevallen. Komt doordat m’n elleboog richting afgrond kantelde. De bank is te smal.
De oorzaak van alle problemen. Een te smalle bank. Net geen ruimte voor m’n linkerelleboog.
Daarnet heb ik me ingewikkeld in m’n dekbed. Op zo’n manier dat ’t net leek alsof ik meer steun kreeg voor m’n elleboog. Zodat m’n boek hoger opgehouden kon worden.
Alsof.
’t Was slechts een zachte ondergrond. Een moeras die alleen maar trager toeslaat. Ik dommel op drassigheidstempo mee de diepte van de slaap in.

Ik heb wel wat maniertjes bedacht.
‘Niet naar de dokter gaan,’ schreeuwt ’t meteen op de achtergrond.
Nee, nee, daar wilde ik ’t niet over hebben.
Maniertjes, machinaties, zoals Robinson Crusoë in z’n schetsboek schetste. Ik moet dat boek nog ergens hebben staan. Te groot om op de bank door te bladeren. Daar moet ik voor gaan zitten. Maar je wordt er wel vindingrijk van. Weet ik nog van uit m’n jeugd. Ik werd er een brave padvinder van, die graag alle knopen wilde leren, wist dat je 1st takken moest neerleggen, dan bladeren, steeds kleiner & daarna weer takken om een waterdicht dak te krijgen, & er toen pas achter kwam dat m’n handen er geen medewerking aan verleenden.
‘Hé, linkerhand & linkerhand, waarom staan uw beide duimen aan de rechterkant?’

Maniertjes in ’t heden. Ik moet niet af blijven dwalen. Machinaties om m’n elleboog niet af te laten zakken. M’n aandacht niet te verliezen.
1st Was er een plank. Ter uitbreiding van de bank. Een plank die uitstak vanonder de bank. Precies tot daar waar m’n elleboog moest leunen.
Maar dan moest ik wel héél diep leunen. Zeker 10 cm verschil. & Waar moest ik de plank aan bevestigen? Daar waren banken niet voor bedoeld. Daar past geen spijker in. Een mens bestaat voor 95% uit water, een bank voor 90 procent uit lucht. In beiden kan je beter geen spijker zetten. Daar krijg je hommeles van.

Touwtje.
Touwtje om m’n pols. Spijker in de muur, of een haak, andere uiteinde van de touw er aan vastknopen. 1st Strak spannen. Zodat elleboog op de juiste hoogte blijft hangen.
Rechterhand heb ik dan vrij om de blz om te slaan.
Als ik moe word, touwtje laten vieren. Misschien een katrolletje hiervoor bevestigen.

Ik las weer verder. Deed verder niets.

Ik wachtte tot Vrijdag zou arriveren in Zijperspace.

consult

‘Waar ken ik je gezicht nou van?’ vraag ik aan de man in de rij.
Ik kijk ‘m peinzend aan. Ik weet ’t wel, ik weet ’t wel, moet die blik uitdrukken.
‘Ik ben je dokter,’ antwoordt-ie laconiek.
De rij lacht. Ik schrik.
‘Maar ‘t is misschien een goed teken dat je me niet herkent.’
Ik wil beginnen over dissociatie. Een verkeerd begrip, maar ik gebruik ’t zo graag in dit soort situaties. Een bekend persoon in een voor hem onbekende omgeving.
‘Dat zeg je nou,’ reageer ik, ‘maar ik was net van plan van de week even bij je langs te komen.’
‘Misschien dat we ’t even snel hier aan jouw toonbank kunnen doen, hoef je niet in de wachtkamer zitten wachten.’
De rij verkneukelt zich al.
‘Nee, ik denk dat ’t beter is dat ik deze rij even wegwerk. Da’s nl net zoiets als jouw wachtkamer.’

‘Pijn in m’n nek,’ antwoord ik op z’n vraag wat er aan mankeert.
’t Is enkele dagen later. Ditmaal had hij mij niet herkend. Niet aan m’n naam. Bij m’n gezicht in de wachtkamer kwam hem de omgekeerde gebeurtenis weer voor de geest.
‘Waar? Onder? Boven?’ vraagt-ie verder.
Ik probeer een band te laten zien door met m’n wijsvinger heen & weer te bewegen. Een band die m’n hoofd naar achteren trekt.
‘Ik denk dat ’t door m’n muis komt.’
‘Heb je andere verschijnselen dan?’
Hij wijst naar z’n arm, z’n schouder, & bedoelt er die van mij mee.
‘Ja, m’n vinger tintelde wel, van de week. Maar niet overdreven.’
Niet groter maken dan dat ’t is, denk ik. Ook niet kleiner, schiet me vervolgens te binnen, want m’n schouder voel ik ook wel degelijk.
Maar dat is al te laat. M’n huisarts is opgestaan om z’n handen in m’n nek te leggen.
Ik begin al automatisch te wijzen. & Hij laat me kleine oefeningetjes doen. M’n wijsvinger negerend.
‘Niet echt pijn dus,’ constateert de huisarts.
‘Nou, ’s avonds vooral. Als ik een boek lees. Hoofdpijnachtig. Ik lees nogal veel.’
‘Heb je er zelf al wat aan proberen te doen?’
Hij zit weer in z’n stoel. Klaar om z’n toetsenbord te hanteren.
‘Ja, ik gebruik m’n muis bijna niet meer. Alleen nog maar m’n toetsenbord. Alt- & controltoetsen & zo.’
Ik doe ’t met m’n vingers na. Alt & tab, om over te schakelen naar een ander venster.
‘Ik kan je wel naar een fysio sturen, maar ’t lijkt mij altijd handiger om 1st te proberen de spanning er af te halen. Met wat spierontspanners.’
Ik vermoedde zelf ook al zoiets. Was al in m’n medicijnkastje wezen wroeten, op zoek naar iets dergelijks. Bedacht me echter dat je beter geen oude medicijnen kon gebruiken. Zeker als je er geen verstand van hebt.
‘Je hebt natuurlijk professioneel met drank te maken, dus zal ik je een lichte variant voorschrijven. Met omkapping, zodat ’t minder kwaad kan voor je maag.’
Hm, gratis service, denk ik.
‘Wat vind jij nou een lekker biertje?’ vraagt m’n huisarts, terwijl-ie z’n paraaf op ’t recept plaatst.

In Zijperspace zijn we altijd bereid tot een gratis consult.

simon

‘Hij was er ook,’ zei Marc. ‘Na afloop van de film. Om vragen van ‘t publiek te beantwoorden.’
Marc had alleen geen vraag kunnen bedenken. Daar baalde hij wel van. Nog geen kwartier geleden had-ie een vraag kunnen stellen, nu stond-ie bij mij een biertje te drinken, hij was toch in Amsterdam, maar hij had niks weten te zeggen tegen Eddy.
‘Maar godverdomme,’ verzuchtte Marc & nam een slok van z’n bier.
Dat zou hij nog een paar keer zeggen.
‘Daar moet je ook heen. Die film moet je zien.’
Om ’t nog maar ‘ns te laten volgen door ‘godverdomme’. Zodat ik wist dat ik naar die film moest.

Een week later vroeg-ie me of ik al geweest was. Ik wilde eigenlijk m’n moeder hebben, hij had haar al geroepen, maar tijdens ’t wachten stelde hij die vraag.
‘Nee, nog niet.’
‘Ah, man,’ zei Marc. ‘Hij is zó goed. Je zit & je denkt, ja, wat denk je eigenlijk? Ik moest lachen & even later weer niet. Dat je denkt, ja, wat denk je? God, man, zó goed.’
M’n moeder kwam bij de telefoon.
‘Je moet wel gaan, hoor,’ zei Marc voordat-ie de hoorn aan Ma overgaf.

Of ik al geweest was. Vroeg Marc weer 2 weken later.
Hij had ’t er over dat-ie sinds jaren niet zo’n goede nederlandse film had gezien. ’t Ging over drugsgebruik, seks, vriendschap, euthanasie, vertelde Marc, allemaal met wat zwarte humor, zonder dat ’t sentimenteel werd. Zonder over de schreef te gaan.
‘Godverdomme,’ voegde hij er aan toe, ‘daar moet je echt naar toe gaan.’

Dus keek ik elke week naar de filmladder. Welke vroege voorstelling voor mij goed uit zou komen. Dinsdag of woensdag.
Niet laat. Dan worden de zalen te vol. Dan word ik afgeleid. Dan heb ik geen ontsnappingsmogelijkheid meer.
Dinsdagmiddag. 13.40 Uur.
& Elke week kwam er iets tussen. Marc vroeg ’t me inmiddels niet meer. Die enkele ‘godverdomme’ was waarschijnlijk ergens anders voor bedoeld.

Op de fiets, de uiteindelijke fiets van dinsdagmiddag ½ 2, bedacht ik me dat ’t ook al lang geleden was.
Er hing een doem over bioscoopbezoek, besefte ik me opnieuw. Tijdens m’n laatste 2 films was ’t elke keer slechter met m’n vader gegaan. Nog maar net de bioscoop uitgekomen, m’n mobiel opnieuw aan, kreeg ik de slechte tijdingen. Ma belde of er stond iets op m’n voicemail.
Tijdens de fietstocht, diezelfde route richting bios, dezelfde gehaastheid om toch nog op tijd een kaartje te kunnen kopen, zag ik m’n vader liggen. Traag ademend, armen boven ’t bed, ingevallen wangen, binnenkort dood.
& Marc zegt ‘godverdomme’ om me toch er heen te dwingen. Ik hoor ‘m niet, maar hij zegt ’t wel.
‘Als ’t straks fout is, straks als ik uit de film kom, dan is ’t Marc z’n schuld,’ dacht ik.

Er belde niemand. Dinsdagmiddag ½ 4. M’n fiets weer van slot.

Dus belde ik Rachel.

‘Een prachtige film,’ zei ik. ‘Je blijft lachen & toch is ’t heel droevig. ’t Gaat over drugs, seks, vriendschap, euthanasie, zonder dat ’t sentimenteel wordt. Precies goed gedoseerd. Je lacht, & ’t volgende moment stromen er tranen over je gezicht. Ik durfde bijna niet naar buiten. Dan zou ik in ’t licht komen & zou iedereen kunnen zien wat ik van de film vond.’
‘Dat geeft toch helemaal niet?’ zei Rachel.
‘Nee, dat geeft helemaal niet. Maar ik wilde niet dat m’n ogen rood zouden zien. & Dat iedereen zou gaan denken waar dat nou van zou zijn gekomen.’
Godverdomme.
Dat dacht ik.

Ik zou Marc wel een meeltje sturen vanuit Zijperspace.

normaal

De telefoon gaat. Ik schrik op uit m’n boek. Bedenk vervolgens dat ik er al een ½ uur op zat te wachten. Schrikken was niet nodig.
Ik neem op.
Met schorre stem (zeker de hele dag m’n mond nog niet opengedaan?) zeg ik: ‘Goedendag, met Ton.’
Voor dat moment heb ik zelfs de tijd om 4 keer te bedenken wat een goede opening zal zijn. Wel goedendag, geen goedendag, met Ton Zijp, met Ton, zoals gewoonlijk, hoe zou hij reageren, zou hij weten dat hij de goede aan de lijn heeft, toch maar goedendag, met Ton.

‘Goedendag, met Erik van Raalte.’
Hij weet wie ik ben. Hij weet dat ik de goede ben.
‘Uw schildklier werkt normaal,’ gaat-ie meteen verder. ‘Dus dat is goed.’
‘Ah, mooi,’ zeg ik. ‘Maar ’t is natuurlijk gemeten nadat ik slechts 3 dagen van de pillen af was.’
‘Ja, da’s waar.’
Ik wil een slag om de arm houden. Niets is zeker. Zeker niet na 3 dagen.
‘Maar ’t ziet er goed uit. Zullen we een bezoekafspraak maken voor over 6 weken?’
‘Is goed. Op een dinsdag of een woensdag.’
‘Ok. Dat maak ik dan in orde.’
‘Wacht, dan moet ik even pen & papier hebben.’
‘Nee, hoor. Is niet nodig. U krijgt de afspraak thuis gestuurd.’
‘Ok.’
‘Nog voorkeur voor een bepaald tijdstip of datum?’
‘Nee, hoor. Op dinsdag & woensdag kan ik altijd.’
‘Ok, dat zal ik dan doorgeven aan de afsprakenbalie. Tot over 6 weken.’
‘Ja, tot kijk.’

Dat was ’t dan, denk ik. Ik ben normaal.
M’n was hangt voor de ramen. Daardoor kan ik niet m’n gehele tuin zien. Er vliegt een vogel voorbij. Een flits tussen handdoek & t-shirt. Meer niet.
Daar slik je dan 1½ jaar pillen voor, ga ik verder. Om niks te voelen.
’t Lijkt koud buiten. De takken hangen stil. Grauwigheid is de sluier die over alles heen hangt. 1 Van de handdoeken is aan vervanging toe. Licht doorzichtige vlekken in ’t midden. ’t Geel is wit geworden.
Ik kijk nog ‘ns naar de hoorn. Hij ligt nu op z’n haak. Stil, alsof onberoerd gebleven. Ik kan me al niet meer herinneren dat ik ‘m heb teruggelegd. Slechts enkele vlekken getuigen van jarenlang gebruik. Ik heb ‘m 1½ jaar geleden wel ‘ns proberen schoon te maken, bedenk ik.

We gaan door in Zijperspace, maar weten alleen niet waar we gebleven zijn.

de staf (‘t einde)

Teruggekeerd in Sintenland,
1000-en Kilometers ginder,
Merkten we dat de Staf was gestrand,
& Last had van enig hinder.

Na Luna & 10e te hebben gevisiteerd,
Was de Staf heel onverschrokken,
Hij werd nou 1maal die kant op gedirigeerd,
Webloggend dj-land ingetrokken.

Mannen, alsook vrouwen moesten we constateren,
Die geen blad voor de mond wensen te nemen,
Hun ongenoegen over rijmen gaarne etaleren,
Maar dat toch liefst uiten in sinterklaaspoëmen.

Uiteindelijk is-ie in een reactieding aangeland,
Geen beweging meer in te krijgen,
Want wie leest er nou nog de weblogbinnenkant,
Als al 10 dj’s hem liever dood hadden willen zwijgen?

’t Is 6 December, ’t seizoen is over,
Daarom is terughalen geheel niet voorbarig,
Anders blijft de Staf maar hangen, die uitslover,
Bovendien is Sint vandaag écht jarig.

Sinterklaasseizoen is weer verleden tijd,
Hij zit met Piet weer in ’t zonnige zuiden.
De staf in de bezemkast & z’n habijt
heeft Sint met mottenballen laten kruiden.

& Na alle voorgaande coupletten te hebben doorgenomen,
Denkt men wellicht: wat leuk wat ik hier lees,
U wordt echter verzocht door te stomen,

Naar de cursus lijfloggen, ergens buiten Zijperspace.