meeten

‘Waarom laat je niet weten dat je er bent geweest?’
‘Ik heb toch over m’n treinreis verteld.’
‘Ja. & Daar zit je dan in je 1tje, een boek te lezen dat niet tot je door wil dringen. & Ondertussen zit je te gluren naar de vrouwelijke medepassagiers. Lekker duidelijk.’
‘Ik vertel m’n persoonlijke beleving.’
‘Poeh, diepgang!’
‘Nou ja, dat is toch maar wat me per ongeluk te binnen schiet. Moet ik ’t dan verzwijgen?’
‘Je hebt die dag ook andere dingen beleefd.’
‘Tuurlijk. Ik heb in de kroeg gestaan, kreeg een biertje aangereikt, heb een rondje gehaald, we maakten grappen, luisterden naar elkaar & hadden ’t gezellig.’
‘Dát kan je dan toch ook beschrijven.’
‘Nee, dat kan ik niet.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik niet zou weten hoe je dat op moet schrijven.’
‘Je schrijft gewoon: ik kwam Jantje tegen, die is van die & die, we praatten over van alles, oa over dit & dat, daarna hebben we gelachen om een grap.’
‘Ik zeg toch dat ik dat niet kan. Als ik dat zou opschrijven, dan zou niemand me meer lezen. Simpelweg omdat ik ’t niet interessant kan maken.’
‘Alsof je dat anders wel doet.’
‘Ik doe m’n best. Ik denk dat ’t voor mensen interessanter is te lezen hoe ik aangeschoten stiekem naar vrouwen zit te kijken in de trein, wat voor illusies ik me daarbij in ’t hoofd haal, dan dat ik een rondje voor alle webloggers haal & we vervolgens met z’n allen ‘Proost’ klinken.’
‘Maar iedereen doet dat.’
‘& Ik kan ’t niet. Ik kan al helemaal geen grappen navertellen. Laat staan dat ik na kan vertellen dat iedereen met digitale camera’s rondliep & ik zogenaamd somber m’n mobieltje liet zien als mogelijkheid deze happening te vereeuwigen. M’n 1e fototoestel, zei ik dan, heb ik nu een ½ jaar.’
‘Zie je, dat had je ook kunnen vertellen.’
‘Nee, niet. Want die gebeurtenis was na 1 seconde alweer voorbij.’
‘Vóór die seconde zijn er allerlei andere dingen gebeurd die aanleiding tot die seconde van ’t tevoorschijn halen van je mobieltje waren. Daar schrijf je normaliter ook over. Over dat soort pietluttigheden.’
‘Misschien heb je daar een punt, maar op dat moment vind ik mezelf te nietig. Iemand die niets te beleven heeft, niets te zeggen & niets heeft toe te voegen aan ’t groepsgevoel. Tuurlijk mag ik meedoen aan de gezelligheid, maar daar moet ik ’t dan maar bij laten. Bovendien, ik ben helemaal niet goed in ’t vastleggen van de massa. Ik heb daar geen affiniteit mee. Ik zei al dat ik nooit in m’n leven een fototoestel heb gehad. Ik denk dat dat er de oorzaak van is.’
‘Je bent daarvoor te veel op jezelf gericht.’
‘Ja, & mag dat dan niet? Daar vul ik al jaren m’n weblog mee. Is ’t fout dat ik onderken dat ’t zo bij mij werkt?’
‘Je doet er ook geen moeite voor.’
‘Dat zeg jij. Ik heb heus wel zitten denken hoe ik verslag moest doen van de meeting, maar ’t wilde zich gewoon niet vormen in m’n hoofd. Dan zie ik slechts een grijze brij. Een grijze brij die weliswaar als gezellig & leuk werd ervaren, maar niet als een lopend verhaaltje, waar mensen over willen lezen. Dan maak ik liever van iets kleins iets groots. Zoals m’n eigen belevenissen in de trein.’
‘Wat je de hele tijd doet.’
‘Ik hoop ‘t.’
‘& Achteraf op de andere weblogs kijken of je wel vaak genoeg gefotografeerd bent.’
‘Ja, was wel een beetje weinig, vond je niet?’

Mogen jullie nu plaatjes kijken buiten Zijperspace.

treinridder

Ik weet dat ’t om de man ging. Hij was in afwachting van de vrouw. In een kamer. Hij zat een beetje voor zich uit te mijmeren. & Daar blijft m’n begrip van de tekst een beetje bij hangen. Meer wil er niet tot m’n hoofd doordringen. Ik weet dat ik onderweg ben. Onderweg naar huis. Ik weet dat ik dat blikje bier eigenlijk niet meer moet drinken. & Bovendien weet ik dat ik me zo onverstoord mogelijk moet tonen, want anders zullen de mensen nog gaan bevroeden dat ik gedronken heb voordat ik aan dit laatste blikje begonnen ben.
Alsdandanals-redenatie, zo noem ik dat.

Goed, begin ik opnieuw, ’t ging om die man. Maar wat was-ie nou aan ’t doen? Zat in z’n kamer. Nog maar even de voorgaande alinea nog een keer lezen. & Stiekem over de rand van ’t boek gluren wanneer & hoe die dame tegenover me mij nou aanschouwt.
Want dat zag ik heus wel. Of ze keek via de spiegeling van ’t raam, of ze keek als ik niet keek. Ook als haar vriendje naast haar niet keek, dat had ik ook heus wel door. Ik ben verschrikkelijk goed in zien als ze denken dat ik niet zie.
Ik heb mezelf dan ook een serieuze leeshouding aangemeten. ½ Onderuit (helemaal niet goed voor m’n rug & nek, maar je moet toch wat als je op een bepaalde manier wilt overkomen), met m’n ogen diep verdiept, schuivend langs de regels, af & toe blzs omslaand (me ondertussen realiserend dat er weer een pagina informatieloos in m’n hoofd is opgeslagen) & een enkele keer met m’n handen semi-gedachteloos wrijvend over m’n voorhoofd, langs m’n nek & in m’n haren. Ze zullen weten wat voor figuur ze in hun coupé hebben zitten.
O ja, ik moet ook nog bij tijd & wijle grijpen naar m’n blikje bier. Zonder kijken, meteen beet.

Tegenover me dat stel dus. Hij krullen, zij steil haar. Niks aan te beleven. Stellen, dat is niks aan. Daar heb je geen kans bij. Vormen een pact. Geen toekomst voor derden. Derden als ik.
Oeps, terug in boek. Zij kijkt.
Langzaam liet ik m’n blik weer afglijden. Vrouw schuin tegenover me. Ook aan de rand van ’t pad. Rood lang haar. Wit gezicht, op rode wangen van kou na. Ze heeft haar handschoenen nog aan. Roze lippen.
Hé, even vergelijken: wat voor lippen heeft zij van dat stel aan de overkant?
Ook geen lippenstift. Leuk kuiltje midden in de liplijn aan de bovenkant. Heeft die rooie dat ook? Hebben alle vrouwen dat? Goh, je komt nog heel wat over ’t menselijk lichaam te weet als je tijdens een treinreisje zorgvuldig om je heen kijkt. Heb ik daar vroeger nou nooit op gelet? Of misschien ben ik wel in kennelijke staat dat ik alles aan een vrouwenlichaam mooi ga vinden. Zelfs een lelijk iemand schijn je dan te gaan waarderen.

Maar man zit dus in kamer, vat ik weer voor mezelf samen, te wachten op een vrouw. Ik wist niet dat ’t zo’n saai boek was. Hij mijmert nu al de hele tijd over ’t uitblijven van haar verschijning. Waarom doet-ie niks?
Trouwens wel een slaapcoupé. ’t Is nog maar net 12 uur geweest & 4 mensen in m’n directe omgeving hebben hun ogen al toe. Vrouw van ’t stelletje hangt op de schouder van haar vriend. Kan ik gelijk bekijken wat ze nou aan haar hand heeft hangen.
Hè, gatsie: goud & zilver. 1 Ring in de vorm van een bloemetje. Een aster of iets dergelijks. Dat zou je je kleine nichtje nog niet cadeau geven, zo kinderachtig. Ze heeft een sexy lijf, maar totaal geen smaak. Ook nog van die ouderwetse sleetse plekken in haar spijkerbroek. Hoe zeg je dat ook alweer: zóóó 20e eeuw!
Rood meisje heeft nu ook haar ogen toe. Ze heeft niet eens belangstelling voor mij getoond. Ook niet toen ik m’n boek tevoorschijn haalde. Iedereen kijkt toch altijd stiekem titels? Ik ben niet de enige. Ik heb ‘r ook niet in de spiegeling van ’t raam zien kijken. Mooiste manier om te betrappen: spiegelende ogen die elkaar ontmoeten. & Dan lief lachen, dan zijn ze meteen verkocht.

Ik stop m’n boek weg. M’n blikje is inmiddels leeg. Toch best snel gegaan.
Ik moet me nu gaan concentreren op de volgende taak: ’t rode meisje wakker maken. Ik zie aan haar ademhaling dat ze slaapt. Niet alleen maar haar ogen dicht. & Ondertussen is er niemand meer om haar te redden. Behalve ridder Ik.
Straks zal ridder Ik zachtjes fluisteren, heeft ridder Ik al besloten. Misschien een tikje op haar schouder. O zo zachtjes. Dat zal ze nooit vergeten. Dat ’t zo zachtjes ging. Die vriendelijke dronken man die haar behoed heeft verder te gaan dan de bedoeling was.
Of eigenlijk niet dronken, zo kom ik vast niet over. Die vriendelijke man, die….
Amsterdam, centraal station.
Kijken of ze wakker wordt. Laat haar ajb niet wakker worden. Ik wil ridder Ik spelen. Ridder Ik redt meisje uit de trein.
Maar rood meisje wordt wakker. Van de jassen die langs haar schouder schuren. Van de mensen die bijtijds de trein uit willen. Van bijtijdse-trein-uit-willers met lange jassen die schuren. De pretbedervers. Ze beweegt haar hoofd links, tegen jassen aan, rechts, station Amsterdam herkennend, & is volledig bij. Ze staat op.
Kan ik beter ook maar opstappen.
‘Ik had je bijna wakker gemaakt,’ fluister ik haar toch even zachtjes toe.
Ridder Ik moet z’n nobel gedrag even tonen. Waar hij wel niet allemaal toe in staat zou zijn geweest.
‘Hmpf,’ hoor ik nog net.

Dat was ’t laatste optreden van Ridder Ik in Zijperspace.

flamsdruwalu

Soms vraag ik me af hoe gelukkig ik ben. Of waar dat tastbaar in m’n hoofd ligt opgeslagen.
Er bestaan van die tabelletjes, gerelateerd aan onderzoek, die ’t aan kunnen tonen: op een schaal van 10 voelt hij 6,81 geluk, met een welzijnsgevoel van 7,12 & een gezondheidsmarge van 3,56.
Dan weet je waar je aan toe bent. Dan kan je er weer even mee door.
Goh, zo erg is ’t toch niet met mij gesteld. Ik mag tevreden zijn met deze condities, met ’t feit dat ik er inderdaad ook van kan genieten. ’t Leven is mooi & ’t duurt slechts 7 maanden voor m’n vakantie begint.

Ik heb ’t nergens staan, ’t alleen ooit in m’n hoofd opgeslagen als informatie waar ik wel ‘ns wat aan zou kunnen hebben, maar ’t schijnt dat je als alleenstaande minder kans op geluksgevoel hebt. Minder dan mensen met een relatie. Uitgezonderd de nonnen, monniken & andersoortig getrouwden met 1 of andere god. Je hebt als persoon met enkelvoudig huishouden minder zekerheid, minder bevestiging van je zelfwaarde, minder genoegdoening, minder genot, minder seks, maar vooral wel veel meer leegte die je zelf op moet zien te vullen.
Vooraleer een zware taak.
Ze leven korter. Net als linkshandigen & mensen met een naam aan ’t eind van ’t alfabet.

Ach, elke dag sta ik op. Na een goede, of slechte nacht van slapen. Ik probeer de gekke woordjes die in m’n geest op duiken te onderdrukken, terwijl ik van de trap van m’n hoogslaper afdaal, ik open m’n gordijnen, om me geconfronteerd te zien met véél te fel licht dat pardoes bij mij m’n kamer in wil dringen (hé, er bestaat ook nog zoiets als privacy, ben ik dan geneigd de zon af te schrikken; al is deze boodschap niet aan jou besteed, dan kan je er nog voor zorgen dat m’n achterburen niet van jouw onstuimig overbelichten profiteren), zet een pot thee, smeer wat boterhammen, daarbij alvast vooruitlopend op wat m’n lunch zal zijn door er gelijk enkele in een boterhamzakje te proppen, & beraad me op wat de komende dag me brengen zal.

Over die gekke woordjes: ik weet niet of dat een vrijgezellenafwijking is. Je ziet wel vaker mensen over straat gaan, hun monden prevelend woorden voor zich uit stuwend, maar je weet in zo’n geval nog niet of je te maken hebt met een eenzaam geval die alles met zichzelf beraadslaagt, of iemand die bij tijdelijke afwezigheid van levensgezel alvast droog oefent hoe ’t conflict van vanmorgen op te lossen bij thuiskomst.
Feit blijft dat ’t mezelf vreemd te moede komt dat als ik wakker schrik, ik me richting totaal ontwaken wil bewegen door ’t bed uit te stappen & dat bij de onstuimige energie die dan vrijkomt er als vanzelf woorden vormen die dit ondernemen in nieuwe onomatopeeën moet omzetten.
‘Bloemswah floesjmadoor madjuuw.’
Lichtelijk fonetisch geformuleerd.

Ben ik dan gelukkig? Vraag ik me dan af. Rare woorden bekkend. M’n alleenzaamheid verdrukkend.
Let op! Ik zeg ‘alleenzaamheid’. Niks te maken met eenzaamheid. Want daar wil ik niets van weten. Ik ben alleen. Maar daarom nog niet eenzaam. Ik vermaak me uitstekend, kom tijd te kort, ik zou alleen af & toe willen dat iemand anders ’t huis stofzuigde, de ramen lapte & me voorzag van bepaalde vleselijke geneugten, & gesprekken met derden kan ik realiseren door vrienden & kennissen te ontmoeten. Gezelschap, of ’t ontbreken daaraan, heb ik geheel & al in eigen hand & ik heb niets te klagen (behalve dan dat van dat stofzuigen, lappen & geneugten, maar dat hoef ik eigenlijk niet meer te benadrukken, dat is misschien weer een beetje ‘overdone’, dat heeft zo’n jongen toch niet nodig om daar extra op te wijzen, zou men kunnen zeggen, maar ik heb ’t toch tussen haakjes geplaatst, is daarop mijn repliek, ik heb toch alleen maar duidelijkheid willen scheppen, ’t is toch geen bede aan de lezer hier op korte termijn wat aan te doen, ik bedoel: ik heb heus wel een stofzuiger & ik weet hoe die werkt & ’t lappen van de ramen heb ik van m’n moeder geleerd, ik wacht alleen nog op een geschikte dag, een moment dat ik m’n schoenen aan heb & bereid ben naar buiten te stappen met warm water & warm weer, etcetera, maar ach, wat zit ik mezelf op te winden om me zo goed mogelijk te verantwoorden, ’t wordt tijd dat men ‘ns ophoudt commentaar te leveren terwijl ik toch écht wel in m’n 1tje aan ’t woord ben).

Ben ik dan gelukkig? Terwijl m’n bovenbuurvrouw denkt dat ik afgelopen nacht een buitenlander uit een ver vreemd land op bezoek heb gekregen & ik zelf denk dat ’t toch totaal niet nodig is om de muren mijn woorden te laten weerkaatsen om me ervan te realiseren dat er niemand is die überhaupt zou kunnen reageren op dit soort nietszeggende onzinnigheden.
‘Flamsdruwalu jepsnikoor!’ bedacht ik dus vanochtend maar bij mezelf, me tegelijkertijd daarmee de mond snoerend.

Evengoed heel eigenaardig dat er zoveel woorden in Zijperspace met een ‘f’ & een ‘l’ beginnen.

waardigheid

‘Denk je nog wel ‘ns aan je vader?’ vraagt Rachel.
‘Ik heb ’t net nog over hem,’ zeg ik meteen.
Klaar om van wal te steken.

Ik hoef niet meer na te denken. Ik heb ’t al verteld. Steeds weer. Aan mezelf vooral. Alle verhalen heb ik de revu laten passeren, steeds weer op zoek naar een nieuwe aflevering. Tastend of er wat oorspronkelijks tevoorschijn zou kunnen komen. Iets wat waar is, iets wat beklijft. Zodat-ie nog wat langer met me optrekt.
Ik schud de kaarten. Leg ze op tafel in willekeurige volgorde. Kijken of er iets nieuws uit ontstaat.

‘Ik stond daarnet aan een bar,’ zeg ik. ‘Ik kwam in contact met een andere man. Zijn vader had ook Parkinson.’
‘Hoe kom je dat dan zo opeens te weten?’ wil Rachel weten.
‘Hm, ja, dat kwam,’ weifel ik, ‘hm, ja, dat weet ik eigenlijk niet meer. We waren aan ’t praten & toen hadden we ’t er opeens over.’
Ik peuter aan ’t topje van m’n neus. M’n nek gebogen. Ik kijk naar de grond, waarvan ik op dat moment niet besef dat ’t de grond is. ’t Zou van alles kunnen zijn. Ik had z’n aanwezigheid geaccepteerd, in welke hoedanigheid ook. Ik sta ergens, me er niet van bewust.

Ik kende de man al. Hij kocht wel ‘ns bier bij me. Ik kwam ‘m wel ‘ns tegen in de kroeg. Beiden bierliefhebbers. Beperkt wereldje, een dorpje in de grote stad.
‘Mijn vader moest ook niet langer leven,’ zei de man. ‘’t Was goed dat-ie de pijp uitging.’
Ik zou ’t niet in die woorden zeggen, bedacht ik, maar gaf ‘m gelijk.
‘Voor ons was ’t ook een opluchting,’ zei ik daarom.
Ik wilde over de laatste weken beginnen, vond ’t een te lang verhaal, & liet dus de man aan ’t woord.
‘M’n vader was een waardige man, z’n leven lang. Weet je wel: schouders recht, geen woord verkeerd, recht door zee. Een man met klasse. & Dan zie je ‘m door Parkinson mishandeld worden. Z’n waardigheid verdween langzaam. Daar had ik de grootste moeite mee.’
We namen beiden een slok bier. Ik leunde tegen ophoging aan de bar. Hij haalde adem, kneep z’n neus even dicht, boog licht voorover, liet de stilte voor wat-ie was. De stilte tussen ons.
‘Ik had de meeste moeite met ’t feit dat-ie steeds minder woorden had,’ zei ik. ‘’t Leek wel of-ie wist wat-ie wilde zeggen vaak, maar dat-ie de woorden er niet meer voor in z’n hoofd kon vinden. Terwijl-ie vroeger zo welbespraakt was.’
De man knikte.

Rachel knikt.
‘Hij vond ’t vooral erg dat z’n vader z’n waardigheid verloren was,’ zeg ik. ‘Hij zei dat we uiteindelijk allemaal zo worden. & Daardoor berustte hij er eigenlijk ook wel weer in.’

‘Ik was een keer bij ‘m op visite,’ ging de man verder. ‘Kopje koffie gedronken, gebakje gegeten. M’n moeder deed alles. M’n moeder heeft haar leven lang voor alles gezorgd. Dus m’n vader bleef tot ’t eind bij m’n moeder in huis.’
‘Nee, dat ging bij ons niet meer,’ reageerde ik. ‘Dat werd te zwaar voor m’n moeder. Zij moest plots alles van m’n vader overnemen, want hij had alles altijd geregeld.’
‘Ik besluit op een gegeven moment weg te gaan,’ ging de man verder. ‘Neem afscheid van m’n vader & moeder. Ga naar buiten. & In de auto kijk ik nog 1 keer om. Om te zwaaien. Zie ik daar m’n vader zitten. Aan tafel. Met een gele bal. Hij rolde die over tafel heen.’
‘Voor z’n motoriek,’ vulde ik in.
‘Ja. Maar ik kijk naar binnen, terwijl ik wegrijd, & m’n vader kijkt me op dat moment recht in de ogen. Ik zag de schaamte in z’n ogen staan. Die man, die altijd zo waardig was.’

‘Hij bukte voorover met z’n gezicht,’ zeg ik tegen Rachel. ‘Hij plukte aan z’n neus. Z’n ogen waren rood, toen hij me weer aankeek.’
‘Hoe komt ’t dan dat je met ‘m aan de praat raakte?’ vraagt Rachel nog ‘ns.
‘Ik zou ’t niet meer weten. Maar hij zei dat hun beiden blikken van schaamte elkaar ontmoetten. Dat ’t beter was dat z’n vader niet snel daarna overleed.’
‘Da’s dan wel mooi, om zoiets mee te maken,’ zegt Rachel.
‘& Ja,’ zeg ik, haar 1e vraag met vertraging beantwoordend, ‘ik denk elke dag wel even aan m’n vader.’

Hij is nog niet weg uit Zijperspace.

waar?

Oproep.

Willen die 2 meisjes zich melden.
Ze hingen aan m’n nek. Ze hingen aan m’n benen. Ze gierden in m’n oren. & Wilden alleen met mij een wandeling maken.
Verder hadden ze beiden lang haar. ’t Hing tot over hun schouders. De 1 was donkerblond tot bruin, de ander had een rode gloed, maar evengoed overheerste ook bij haar ’t blond.
Ik weet nog dat m’n schoonzus zei, ik vertrouwde er op dat zij er verstand van had, dat kleine kinderen me mooi vonden. Dat ze daarom zo aan me hingen.
Ze zei: ‘Kinderen herkennen schoonheid. Dan voelen ze zich op hun gemak.’
Ze zei ook: ‘Ze herkennen jouw onzekerheid. Ze weten dat je daarom eerlijk bent.’
Ik nam alles aan van m’n schoonzus.
Dat moeten de meisjes ook gehoord hebben. Ze hielden even stil.
Zo stil als ik.
Dus als men zich hier in herkent, gelieve bij mij te melden.
’t Was bij een kampvuur. We mochten kampvuur hebben, als ’t maar dicht bij ’t water was. Daar roosterden we appels in. Suiker in ’t hart gegoten. Van de ouders mochten de meisjes daarom langer bij ons aanzitten. Na de appels werden ze opgehaald. ’t Klokhuis mee naar bed. Of wat daar nog van over was.
Ik weet ook nog dat we dat kampvuur met onze buren hadden. Dat waren de buren uit Rotterdam. Wij waren die jongelui uit Den Helder, die ’t zo goed met hen konden vinden. Zij hadden een kleine jongen, van een jaar of 10, geadopteerd, klein beetje gedragsproblemen. Dat kon je merken bij ’t spelen. Dan was-ie een beetje ruw. ’t Ene meisje huilde. Toen moest-ie van z’n vader stoppen. De meisjes sprongen dan gelijk weer om mijn nek.
Ik stuurde ze weg als ik een shaggie wilde roken.
‘Nee, nu even rust,’ zei ik.
Misschien dat ze me daar aan herkennen.
‘Nee, nu even rust,’ zei ik gedecideerd. ‘Ik wil nu even een shaggie draaien.’
’t Lijkt onbelangrijk, maar je kan overal aan herkend worden. Je weet ’t niet.
Dan had ik ook nog lang blond haar. Of in ieder geval 1 pluk aan de voorkant. Ik droeg wijde broeken, vooral groen. Met wandelschoenen er onder. Een groene sjaal, voor bij ’t kampvuur. & Ik keek treurig, want ’t klopte niet altijd.
Dat probeerde ik echter te verbergen. Maar je weet niet wat kinders zien.
We hebben ook veel regen gehad. ’t Was met Pinksteren, een natte pinkstervakantie. Ons geld was op & toen moesten we in de regen geld gaan halen in la Roche en Ardennes. Op een zaterdagochtend.
Maar dat kan ook zijn geweest toen we in Nadrin kampeerden.
Je weet niet wat die kinders weten. Je weet niet wat ze onthouden hebben.
Op de deuren stonden regels, de deuren van de toiletblokken. Waar je je aan moest houden. ’t Waren weliswaar hollanders, de campinglui, maar ze hielden een duits regime. Dat zeiden we: een Duits regime.
We hebben dat niet aan de kinderen uitgelegd, maar je weet niet wat kinders horen. Of per ongeluk onthouden.
& Als de meisjes opstonden, net wakker uit slaap, nog gehuld in pyjama, dan renden ze naar mijn tent. Ze moesten mij gedag zeggen, me uit mijn boek houden, vragen of ik zin had een avontuur te beleven, stenen te gooien in ’t water.
5 Minuten later werden ze dan door moeder geroepen. De beide moeders. ’t Waren geen zusjes. Dan moesten ze ontbijten. Snel werd er door de meisjes gevraagd, gesmeekt, of ik dan niet weg wilde gaan. Ik moest blijven. Om te spelen. Of een wandeling door ’t bos.
‘Wat zou er aan de overkant zijn?’ vroegen ze.
Ik zei: ‘Een groot bos.’
Maar dat je vanaf de overkant van ’t water ’t bos niet in kon, want je kon je niet door de struiken heen dringen. Daarvoor moest je omlopen. Had ik wel eens gedaan, vertelde ik. Over smalle paden. In een donker bos. Waarbij ik verdwaald was geraakt. & In paniek. Een hond in de verte huilde. & Ik durfde geen pas meer te verzetten.
Oja, maar dat vertelde ik niet. Want ik moest niet laten blijken dat ik gek was. Dat ’t niet klopte in m’n hoofd. Dat vertel je niet aan kleine meisjes. Nog steeds niet.

Maar nu zijn ze oud. Oud genoeg. Ze moeten net zo oud als enkele huidige vriendinnen zijn. Toen 5. Misschien wel 7. Dat maakt hen nu 26, misschien wel 27.
Misschien is 1 van hen nu wel gek. Of af & toe in paniek. Dan moet ik vertellen. Verder gaan waar ik gebleven was.
Dan moet ik uitleggen dat ’t niks kan schelen. Dat ’t leven verder gaat. & Soms ook stopt. Maar meestal verder.

Waar zijn die 2 meisjes die ooit kort deel uitmaakten van Zijperspace?

jerry

‘Jerry was net nog langs,’ zeg ik.
‘Oh?’ reageert Pam. ‘Wanneer?’
‘3 Kwartier geleden, denk ik. Hij was met z’n moeder.’
‘Oh, dan moest-ie me even gedag zeggen. Kon je haar herkennen?’
‘Ja, lelijke vrouw, zeg. Echt zo’n arbeiderskop.’
‘Ja, erg hè. Ze ziet er niet uit. & Jerry lijkt nog ’t meest op haar.’
‘Daarom herkende ik haar ook als z’n moeder.’
‘Jammer dat ik er nog niet was.’
‘Nee, niet. Ik word knettergek als Jerry er bij is.’
‘Waarom?’
Pam klinkt verontwaardigd. Maar ik weet dat ik alles kan zeggen. Zolang je maar eerlijk bent, dan accepteert-ie veel.
‘Dan wordt ’t zo druk,’ leg ik uit. ‘Hij bemoeit zicht overal mee. Wil alles weten.’
‘Ja, dan hangt-ie boven de kassa,’ geeft Pam toe. ‘Hij is zo verschrikkelijk nieuwsgierig. Hij kan zich niet inhouden, moet overal met z’n neus in. Sensatiebelust is-ie.’
‘Precies!’ reageer ik. ‘Boven de kassa. Dat bedoel ik. Daar kan ik absoluut niet tegen. Hij moet zich niet met mijn zaken bemoeien als ik aan ’t werk ben.’
‘Daarom vindt-ie ’t ook zo fijn om met mij om te gaan. Van mij mag-ie alles. Moet je eens bij hem thuis komen. Hij hoeft maar even z’n stem te verheffen of hij krijgt al een hengst.’
Pam laat z’n vuist zien. Een korte snelle beweging.
‘Die vader heeft z’n handen los zitten,’ gaat Pam verder. ‘Jerry mag niets. ’t Is ook best een raar gezin. Echt niet al te intelligent. Met die hond van hun. Je moet uitkijken waar je loopt. Ik moest laatst de fiets van Jerry in de gang zetten. Daar was ’t donker. Ik ga achterstevoren de gang in. Stap ik op een gegeven moment in iets zachts. Je ruikt ’t eigenlijk al als je binnenkomt. Die hond is niet zindelijk. Een hele vette drol dus aan m’n schoenen. Ik zeg tegen Jerry later: “Jerry, dit is niet normaal.”’
‘Nee, dat is niet normaal.’
‘Maar hij zegt tegen mij: “Maar, Pam, ik weet niet beter. Ik ben ’t zo gewend vanaf m’n 1e jaar.” Daar is-ie zich dan ook wel weer bewust van. Hij is ook onvoorwaardelijk. Hij is mijn vriend. & Dat wil-ie ook weten. Hij snapt best dat ’t niet gewoon is dat er stront in de gang ligt, maar hij wil wel dat ik dat begrijp. Af & toe gaat-ie te ver. Dan moet ik ook zeggen dat-ie op moet houden. Ik heb ‘m wel ‘ns gezegd dat ik ‘m een tijdje niet hoefde te zien. Dan huilt-ie tranen met tuiten. Want ik ben de enige waar-ie kan doen wat-ie wil. Hij voelt zich bij mij op z’n gemak.’
‘Ja, dat begrijp ik wel. Maar toch wordt ik gek van hem.’
‘Hij moet strijden om z’n hoofd boven water te houden. Daarom loopt ’t wel ‘ns uit de hand. Moet-ie vechten met z’n broertje. Of krijgt-ie klappen van z’n vader. Z’n moeder is trouwens evengoed hartstikke aardig. Niet al te intelligent, maar wel aardig. Met haar bolle toet. Heb je die scheve tanden ook gezien?’
‘Ja, toen dacht ik meteen: dat is de moeder van Jerry.’
‘Maar hij moet strijden. Net als dat jij moest strijden. Ik ben in m’n 1tje opgevoed. Ik had geen broers of zussen. Jij had 5 broers. Dat merk je. Dat merk je ook als Jerry hier is. Dan probeer jij jouw terrein af te bakenen. Dat doet Jerry ook. Maar tegelijkertijd wil-ie aandacht. Dat botst met elkaar. Ik vind ’t prachtig. Ik zie alles als een nieuwe uitdaging. Daarom houd ik m’n mond als-ie weer eens baldadig is. Tot ’t te ver gaat. Maar ik ben in ieder geval niet zoals z’n vader. Daarom vindt-ie ’t prettig bij mij. Wij zijn vrienden. Dat heb ik bij jou niet meer.’
Een valse glimlach verschijnt op z’n gezicht.
‘Nee, dat heb ik ook niet meer. Want jij hebt ’t nooit door als ik wat wil zeggen.’
‘Ik vind je verhalen ook niet meer zo leuk.’
‘Dat komt doordat je ze niet meer hoort.’
‘Ik wil ze ook niet meer horen, want ze worden zo verschrikkelijk saai.’
‘Zeker als je slechts de helft hoort.’
‘Nee, dan luister ik liever naar mezelf.’
‘Blij dat Jerry zo goed naar je kan luisteren.’
‘Ach, dat hoeft helemaal niet. Hij gaat toch evengoed z’n eigen gang bij mij.’
‘Ja, jullie zijn goede vrienden.’
We proberen nog een kort moment elkaar zo verbeten mogelijk aan te kijken. Dan nemen we allebei een slok.
‘Zo, is lang geleden dat we zo lang gesproken hebben,’ besluit Pam.

Of ik daar nog een verhaaltje over wilde vertellen in Zijperspace, zo eindigden we.

stokje

Stokje gekregen van Marti. & Stokjes hoor je door te geven. Dat is traditie. & Tradities, die houd ik graag in ere, zonder 1 onvertogen woord.
Vandaar dus onderstaande vragen & antwoorden. De laatste ietwat uitgebreider dan men bij anderen kan vinden, natuurlijk.

1. Wat is de totale grootte aan muziekbestanden op je computer ?
25 Gieg ongeveer. ’t Paste net niet op m’n mp-3speler. Maar ik heb geen mp-3speler meer & we zijn inmiddels 2 maanden verder. Dus er staat ondertussen nog wat meer op m’n comp.

2. Wat is je laatst gekochte cd?
Wat een afschuwelijke zin. Zoiets zeg je toch niet. Laat staan dat je ’t zo opschrijft.
‘Welke cd heb je ’t laatst aangeschaft?’
Dat is tenminste een fatsoenlijke vraag. Daar wil ik graag antwoord op geven.
‘Dirty Laundry; the Soul of Black Country’.
Jammer alleen dat ik bijna geen muziek draai die niet op m’n comp staat. Moet ik ‘t 1st overzetten & daar ben ik te lui voor. Nou ja, ik heb genoeg andere dingen te doen.

3. Wat is letterlijk ’t laatst geluisterde nr voordat je dit bericht las?
Degene die met dit stokje begonnen is, heeft in ieder geval z’n cursus lekker leesbaar nederlands niet afgemaakt. Waarom staat er ‘letterlijk’ in de vraag? Kunnen we deze vraag niet veranderen in: ‘Wat is ‘t laatst nr dat je beluisterde voordat je dit bericht onder ogen kreeg?’ Geef ik daar antwoord op. Komt uiteindelijk toch op ‘tzelfde neer. Maar men snapt ‘t misschien wat beter. ‘t Oogt ook goed.
Eigenlijk was ik een hele cd aan ’t luisteren. ‘Not Exotic’ van Dolorean. Af & toe verscheen daar een wonderschoon nr in. Vooral ’t laatste nr: ‘Spoil Your Dawn’. Dat moest ik een paar maal herhalen. Vlak voor slapen gaan, ’t was gisteravond, nog maar eens aangezet. Onder begeleiding ben ik naar m’n bed geschreden.
Jammer dat ik geen mp3’s meer op m’n weblog plaats, dan had ik de wonderschoonheid ervan kunnen voorschotelen.

4. Geef 3 nrs door waar je vaak naar luistert of die veel voor je betekenen.
Ik blijf niet zeuren over hoe deze vragen/opdrachten opgesteld zijn, maar ik hoop dat de lezer door heeft dat ’t allemaal een beetje belabberd geformuleerd is. Vast geen lijflogger waar dit vandaan komt, want die zou nog een beetje op z’n taalgebruik gelet hebben.
Edoch, 3 nrs.
In ieder geval ‘Cycles’ van Frank Sinatra. Een paar jaar geleden zou ik ‘Strangers in the Night’ hebben gezegd. Zo’n beetje ’t enige nr waarvan ik de tekst uit m’n hoofd ken. Maar ik ontdekte dat Frank ooit een hele plaat heeft volgegooid met prachtige nrs. Gewoon aan 1 stuk door blijft ’t mooi. Op die plaat ‘Cycles’ dus, waar ’t gelijknamige nr ’t hoogtepunt van vormt. Potdorie, ik moet ’t gelijk maar even draaien. Ik schiet weer vol. Helaas kan ik ’t nog steeds niet meezingen.
‘Final Day’ van The Young Marble Giants. Ik zag ze opeens op tv. Bij de Tros Top 50, of zoiets. In een lang ver verleden. Van zo’n 23 jaar. God, wat ben ik toch een oude man dat ik al in zulke cijfers kan praten & ’t me nog kan herinneren ook als zodanig. Na dat optreden ben ik in A’dam op zoek gegaan. Met veel moeite ’t singeltje gevonden. Oh, wondermooie stem van Allisson Statton. Ik was verliefd. Maar ’t duurde elke keer zo kort. Snel nog een keer aangezet. 100 maal achter elkaar. Steeds bij de laatste hele hoge toon m’n vinger naar de naald gebracht om ‘m terug naar ‘t begin te bonjouren.
‘Mood Indigo’ van Duke Ellington. Daar hebben we m’n vader bij begraven. Daar hebben we hele zondagen mee gevuld gezien. Zondag bestond uit de kerk & ’s middags jazz bij een kop soep. Niet dat ik dat altijd even mooi vond. Ik heb ’t zelfs een tijd verafschuwd. Maar ’t roept wel meteen een sfeer op waar m’n vader een centrale rol in speelt.

5. Aan welke personen geef je dit stokje door en waarom?
Aan Rachel & Micheline. Rachel, omdat ze dan tenminste weer eens wat digitaals laat horen, ze schrijft veel te goed om haar mond te laten houden. & Micheline, omdat dat de 1e collega-weblogger was waarmee ik 3 jaar geleden echt in contact kwam & we rond dezelfde tijd in onze jeugd in contact kwamen met ongeveer dezelfde muziek. Ik geloof ook dat ik ooit m’n 1e stokje van haar kreeg. Dus krijgt ze ‘m van me terug.

Jemig, wat zijn we weer lang van stof in Zijperspace.

halverwege

Ooit had ik een grote boekenkast. Een hele grote boekenkast. Wel 3 meter lang. Misschien wel 3½.
We hadden nog maar een klein beetje ruimte over aan de bovenkant, toen we ‘m naar binnen brachten. & Door ’t raam kon-ie niet. We wisten zowiezo niet hoe we ‘m over ’t hek van de voortuin moesten krijgen, dus gingen we met ‘m door de deur.
We hebben ’t bed toen snel afgebroken. De losse onderdelen op de grond gelegd. Daar moesten we voorzichtig overheen stappen, met de kast in onze handen. De tuindeuren achter ’t bed opengegooid. & Met z’n 4-en duwden we ‘m, door de gang, door de slaapkamer, de achtertuin in.
Toen dacht ik dat we sterke mannen waren. Ik denk dat dat 1 van de weinige keren is geweest dat ik dat dacht.
Van daaruit, boekenkast glorieus midden in de achtertuin geposteerd, manoeuvreerden we de kast terug, maar dan de achterwoonkamer in.
Van tevoren hadden we wel moeten bedenken tegen welke muur hij zou moeten staan, want onderweg keren kon niet. Of achteraf.
’t Was een grote kast.
Al m’n stripboeken pasten er in. We hadden zelfs nog ruimte over.

Ik wilde ‘m geel verven. Net als dat de rest van ’t huis geel of grijs was.
Maar zij zei dat dat zonde was. Zo’n oude kast.
Er zullen vast nog wel mensen bestaan die weten dat ’t bij de leeszaal hoorde. De leeszaal van de bieb. ’t Oude gebouw.
Maar de meeste die dat nog hebben mogen meemaken zullen wel dood zijn. De meeste.
Hij verhuisde mee naar de nieuwe bieb.
Lange Ton & ik waren de kastverhuizers. Nou ja, wij hebben gezorgd dat heel veel systeemkasten uit elkaar & weer in elkaar werden gezet. We hadden aan ’t eind van de verhuizing veel verstand van kasten & hoe ze in elkaar zaten. We wisten op een gegeven moment ook heel goed hoe je moest zorgen dat ze niet gingen schommelen. We hebben ons er 4 weken van de zomer mee bezig gehouden.
Ergens halverwege de zomer, halverwege de verhuizing, vroeg de personeelschef of we wilden helpen met de kast uit de leeszaal. Die mocht op zijn kantoor komen staan.
We hebben karretjes gebruikt. Plankjes met 4 wieltjes eronder. 1 Karretje ging kapot.
We zijn er een ½e ochtend mee bezig geweest. We werden gewoon doorbetaald.
’t Was een oude kast, maar ook een dure kast. Er zaten veel uren in.

Ik wilde ‘m geel. Zij wilde ‘m blank.
Zij was wel vaker eigenwijs. Of ’t niet met me eens. Zij was ’t ook die ’t heeft uitgemaakt.
Uitmaken met haar, dat is zonde van je geld.
We spraken af dat we alles eerlijk zouden verdelen. Dat bleek vooral zonde van mijn geld. Maar voor de lieve vrede maakte ik me daar niet al te druk over.
De televisie ging naar haar, ’t huis ging naar haar, de installatie ging naar haar. Alleen dat wat eerder al van mij was, ging mijn kant op.
& Dat moest zo snel mogelijk weg. Ze had immers genoeg van mij. & Van al mijn spullen.

& O ja, die kast ook.
Die kast ook?
Ja, die kast ook.
Maar dat zou heel veel moeite kosten, dan moesten we weer door de slaapkamer, bed afbreken, & ‘m ergens kwijt kunnen.
Die kast ook! & ’t Bed zou niet uit elkaar gehaald worden. Volgende week moest-ie weg zijn.
Daar gebruikte ze heel veel uitroeptekens bij.

Dus kwam m’n vader helpen. Hij had een zaag geleend. Een elektrische zaag uit ’t bos van m’n broer.
Ergens in ’t midden hebben we ‘m doorgezaagd. De oude kast. De hele oude kast.
In die tijd waren er vast nog wel mensen die ‘m gekend hadden van de oude leeszaal. ’t Was nog maar 7 jaar later.
Maar nu niet meer. Er zijn er vast nog maar weinig. & ’t Enige wat die mensen nog over hebben is een herinnering.
Maar wie denkt er nou nog aan de oude leeszaal?

Er staan gelukkig nog wel wat stripboeken uit die tijd in Zijperspace.

schoenenpassenrapen

Een ballon hoort op z’n hoogtepunt te overlijden. Als-ie nog strak staat, bol van lucht, zwanger van z’n kinderdroom. Hij hoort met een knal ruimte te maken voor de volgende illusie.
Hij mag niet langzaam verschrompelen. Waarbij de lucht langzaam door z’n wanden heen naar buiten dringt, daarbij ’t plastic geleidelijk aan impregnerend. Je kan een ballon beter niet laten verworden tot een kleverige bolletje omhulsel dat alles wat ‘m aanraakt probeert aan te klampen & niet meer los te laten, bedelend om met een beetje extra adem terug te keren naar de gloriemomenten van weleer.

& Toch laat ik de roze ballon in m’n achtertuin.
Laten, dat is wat ik doe. Laten. Achter in m’n achtertuin.
’t Is mijn ballon niet. Hij was er plotseling. Dat maakt me niet minder verantwoordelijk. Ook al ligt-ie ver weg, in een tuin die geen bezoek krijgt vanwege ’t vanzelfsprekende verval van de winter.
Sterven kan een tuin wel zelf. In de lente heeft-ie me pas weer nodig.
Toch zou ’t een kleine moeite zijn m’n schoenen aan te trekken, een paar passen te nemen, de ballon op te rapen.

Ik doe ’t niet.

Ik neem ’t scenario als hierboven nogmaals door. Schoenen, passen, rapen. Bekijk de gevolgen.
Je kan een ballon niet vol met lucht in de vuilniszak proppen. Er valt niet veel te proppen aan zo’n bol ding, nog net te elastisch in z’n vorm om zich in ’t gareel te laten duwen.
& Na 3 weken (zo lui ben ik alweer) laat ’t zich niet dwingen. Dan gaat ’t smeken. Die plakkerigheid, die onwil, ’t verlangen naar liefde, naar nog net een beetje aandacht.

Heb je wel ‘ns een oude ballon proberen te dwingen? Dan weet je wat ik bedoel. Elke vinger die ‘m vastpakt probeert-ie te imiteren, na te bootsen in z’n eigen huid. Een imprint van z’n mishandeling, een afdruk, om je er aan te herinneren dat-ie ergens anders toe dient. Heeft gediend.
Terwijl hij ‘t zelf zover heeft laten komen. Hij is blijven leven, heeft z’n ene long niet geleegd.

Schoenen, passen, rapen.
Ik probeer ’t nogmaals.
Verwacht een kaartje. Een kaartje dat melding maakt van z’n verre reis. Niet een ticket met reisbestemming, maar slechts ’t vertrekpunt. Speeltuin ’t Oosten, in westelijk Kokanje, of een ander ver oord. Een kind dat z’n touwtje langzaam heeft laten vieren, twijfelend. Zou hij ‘m houden, deze droom, of laten gaan, een andere droom laten verwezenlijken? & De eenzame tuin, de roestende wintertuin van de alleenstaande man in Amsterdam Oost zou de hoofdprijs betekenen, een week lang snoep, als die man maar schoenen, passen, rapen zou doen, kaartje kijken, kaartje sturen. Retour naar vertrek.

Hoe wij daar stonden. In de hand van 6. Voor alle broers 1. Speeltuin Falga. 6 Touwtjes, met ballonnen aan ’t einde, om de beurt door 1 van de kleinsten vast geklampt. Ruziënd wie nu weer aan de beurt was, wie ze los mocht laten bij ’t startschot.
‘Ik ga al zweven,’ zei er 1tje.
Daarbij omhoog springend. ’t Leek alsof-ie slechts langzaam weer daalde. Van al ’t gas dat de ballonnen deed stijgen.
Dat moest ook uitgeprobeerd. Voordat ze ons definitief zouden verlaten.
‘Ik wil ook, ik wil ook,’ jengelde de volgende.
‘Ik wil ook, ik wil ook,’ smeekte nr 3.
& Daarop de volwassen verlossing: ‘Dan geen van 3-en.’
De touwtjes raakten in de knoop, terwijl ’t woest door de ouder werd overgenomen. Einde ruzie & de ballonnen voor eeuwig met elkaar verbonden.
Ze ondernamen de reis, de bedoelde verre reis, die zou leiden tot veel snoep, gratis snoep, gezamenlijk, in hun kluwen verward. Waardoor ze niet konden stijgen, verhinderd door elkanders gewicht, elkanders stuurkunst, wispelturigheid op de wind.
Alle ballonnen schoten weg naar verre oorden & veel snoep, maar die van de broers werden opgehouden door de ruzie die ze nog met elkaar aan ’t maken waren.

De roze ballon huppelt van z’n ene teen op z’n andere. Ongeduldig. Al 3 weken lang.
Hij wacht op stappen, ’t einde van z’n reis. Hij vindt dat ballonnen niet oud moeten worden.

Zeker niet in een roestende wintertuin ergens in Zijperspace.

leeshouding

Ik zie ze nooit. ’t Boek staat er altijd voor. Kussen op m’n onderbuik, boek in evenwicht gehouden door m’n handen, & m’n blik komt niet verder dan dat. ’t Achterland, m’n achterburen, zie ik niet meer. Ik zie slechts wat daglicht weerschijnen tegen de vloer, ’t behang, de meubelen, waardoor ik de letters van m’n boek tenminste kan onderscheiden.
& Verscholen achter m’n boek vraag ik me stiekem wel af of ze ’t zien. Of ze zien dat ik wegdommel, dat m’n boek omvalt, m’n armen tegen de bank aan gaan leunen, ’t kussen dat 1st als boekensteun diende door m’n lichaam omhelst wordt & ik een ½ uur lang voor apegapen lig.

‘Hoe gaat ‘t?’ vroeg m’n fysio.
‘Goed,’ antwoordde ik onmiddellijk. ‘Ik heb vandaag voor ‘t 1st geen pijnstiller geslikt.’
‘We moesten daar maar ‘ns een tijdje mee stoppen ook,’ zei hij na m’n nek aan alle kanten uitgerekt te hebben.
Onderwijl hadden we ontdekt dat we een zelfde vakantiebelangstelling hadden: wandelen. & Ongemerkt, z’n gedachten bij enkele afgelopen vakanties & enkele minuten tegenover mij er over uitwijdend, rekt-ie m’n nek wat meer & wat vaker dan we gewoon waren.
Ik had geen bezwaar. Laat me maar lijden, dacht ik. Dan ben ik er sneller van af.
‘Ik heb alleen steeds meer last van m’n rug,’ meldde ik.
Wees ’t aan. Onderaan.
‘Die wervels onderaan je nek worden steeds soepeler,’ vertelde m’n fysio. ‘Misschien dat ze er onder daardoor wat extra druk voelen.’

Die kussen op m’n buik is er gekomen om m’n rechterarm te ontlasten. In de tijd dat ik nog dacht dat de pijn door een muisarm werd veroorzaakt. Ik probeerde m’n arm dood te zwijgen. Deed er niks tot zo min mogelijk mee.
Kussen op m’n buik & ik kon weer lezen. Liggend op de bank weliswaar, in slaapverwekkende houding, maar ’t kon weer. Bovendien had ’t tot voordeel dat op de hoogte van de dubbelgevouwen kussen ’t boek m’n ogen van ’t tegenlicht afschermde. Niets zo vervelend als met tegenlicht lezen.
Ik was alleen naar de andere helft van de kamer verhuisd, naar de bank waar ik lekker op kon liggen. Waardoor de buren zicht op mij kregen. M’n leven binnenshuis niet meer privé.

‘Kan ik er iets tegen doen,’ vroeg ik, ‘tegen die pijn in m’n onderrug?’
We waren klaar met onze ½ uur sessie. Ik moest dezelfde oefeningen blijven doen. Ze hadden resultaat. Hij had hele boeken vol staan met oefeningen, maar waarom moeilijk doen als deze al werkten?
‘O ja,’ zei m’n fysio onmiddellijk, ‘dat kan heel makkelijk.’
Hij liep naar z’n behandeltafel. Ging ’t voordoen.
‘Je gaat op je buik liggen. Met je armen onder je hoofd, ellebogen steunend, onderarmen plat op de grond. & Dan ga je op die manier maar een kwartiertje tv kijken. Of een boek lezen.’
‘Dat wordt dan een boek lezen. Tv kijken doe ik bijna nooit.’
‘Dat hoor je niet zo vaak meer, dat mensen geen tv kijken.’
‘Tv wordt steeds oninteressanter, vind ik.’
Hij gaf me gelijk.

Nu lig ik een boek te lezen. Op m’n buik. M’n lichaam in de lengte naar de tuin, naar de achterburen gericht.
Ik vraag me weer af of ze me zien. Of ze zien dat ik me wéér anders gedraag. Ze zullen zich wel afvragen: waar is die gozer toch mee bezig?
Maar ik zie ze niet. Ik lees weer een boek. & Verbijt ondertussen de pijn in m’n ellebogen. Die zijn nog niet gewend mee te lezen.

Een schim schiet weg, aan de overkant van Zijperspace, als ik opkijk.