familie

‘Wat heb je, Ma?’ vraag ik.
‘Wat dan?’
‘Je gaat zo moelijk staan.’
Ze beweegt haar hand naar haar onderrug.
‘Ja, ik heb ’t een beetje in m’n rug,’ legt ze erbij uit. ‘Als ik een beetje loop, dan verdwijnt ’t wel weer.’

‘Wie missen we nou nog?’ vraagt iemand.
Er wordt rondgekeken.
‘Jan & Luka,’ wordt er geopperd.
‘& Quint,’ vult iemand anders aan.
‘Ach, Quint heeft ’t altijd druk,’ zegt Ma.
‘Moest Luka voetballen?’ vraag ik aan Leny.
‘Nee, vandaag moest-ie tennissen,’ antwoordt ze. ‘Maar daar ligt z’n rapport.’
Er ligt een envelopje bij. ‘Rapportgeld’ staat er op. Na ’t rapport bekeken te hebben stop ik er een muntje in.

‘Word je al een beetje gek van de broers?’ vraagt Theo.
‘Valt wel mee, hoor,’ zegt Roswitha.
Ze klappert even met haar vlakke hand op haar knie.
Theo lacht haar toe. Ik stop mijn hand tussen ’t klapperen & de knie. Roswitha keert haar hoofd naar me toe & lacht samengeknepen oogjes.

‘Wil je m’n handtekening?’ vraag ik aan Jet.
‘Nee,’ zegt Jet.
‘Haha,’ lacht moeder Yvon. ‘Dat kind zegt meteen resoluut “nee”.’
Jet kijkt voldaan. Ze heeft goed geantwoord, lijkt ze te denken.

‘Jongens, kan ’t ook wat zachter?’ roept Theo naar de achterkamer.
Er klinkt een muziekje uit de laptop. Korte gilletjes klinken uit de kinderen hun mond. In de voorkamer kunnen we elkaar niet meer verstaan. Of Ma verstaat de rest niet.
‘Hé!’ roept Theo nogmaals. ‘Anders doen we ’t geluid van de computer uit, hoor.’
‘Waar had je ’t nou over?’ vraagt m’n moeder aan Leny.
Theo staat op & dendert naar de kinderen.
‘Zo,’ zegt-ie na ze tot stilte gebracht te hebben. ‘Dan maar zonder geluid.’

‘Je had Roswitha toch al een keer gezien?’ zeg ik tegen Marc.
‘Nee, hoor.’
‘Op mijn feest.’
‘Toen stond ik de hele tijd in de keuken.’
‘Roswitha heeft nog een tijdje bij je in de keuken gestaan.’
‘Dan was ik te veel bezig met andere dingen. Ik had ’t druk toen.’

‘Wil je mijn handtekening?’ vraag ik aan Shinn.
‘Wat?’
‘Wil je mijn handtekening?’
‘Waarom?’
‘Gewoon.’
‘Moet ik ermee doen?’
‘Bewaren? Nou, wil je mijn handtekening?’
‘Nee.’

‘Ken je deze vlaggetjes nog?’ vraag Marc aan mij.
Hij heeft een hele bundel kleine vlaggetjes in z’n hand.
‘Hé,’ reageer ik enthousiast. ‘Die heb ik allemaal in Zwitserland gekocht. Van alle kantons.’
‘Welke is dit?’
Hij houdt er 1tje op.
‘Ik weet niet of ik dat allemaal nog wel weet. Uri?’
‘Goed. & Deze?’
‘Luzern?’
‘Nee, Basel.’
‘Ze ruiken wel,’ zegt Jana.
‘Ja, ze liggen al jaren op zolder,’ zegt m’n moeder. ‘Al zeker 25 jaar.’
Ik wapper met de vlaggetjes. Jana duikt weg achter de rug van haar moeder. Neus dicht.

‘Hoi,’ zegt Quint tegen Roswitha. ‘Hoe gaat ‘t?’
‘Goed,’ antwoordt ze.

‘Wat gaan we dan straks doen?’ vraag ik. ‘1st Naar Pa z’n graf. & Dan naar de dijk?’
‘Ja, we kijken nog wel,’ antwoordt m’n moeder.
‘Ik wil nl wel via de dijk richting centrum wandelen met Roswitha.’
‘Iedereen kan wel een beetje z’n eigen gang gaan. Als we maar om ½ 4 in de Monk zijn.’
‘Ik ga ook met Yvon & Jet even ’t strand op,’ zegt Theo. ‘Je moet nog wel een beetje je eigen ding kunnen doen, op zo’n dag.’

Zo’n dag dat iedereen even terug is in de bakermat van Zijperspace.

hoe ik zondag m’n neefjes & nichtjes over roswitha moet vertellen

‘Kijk, Roswitha heet natuurlijk niet gewoon Roswitha,’ zal ik zeggen, even met een serieuze blik de troep neefjes & nichtjes om me heen verzameld aanschouwend.
Misschien moest ik m’n bril bij deze openingszin maar ‘ns scheef op m’n neus zetten & over de glazen heen in gedachten de verte in gaan turen.
‘Eigenlijk heet ze nl Roswitha Buenita van der Hoghem Doorlugtighe dos Rampos. Ze is van adel, moeten jullie weten, & wel van zulke hoge adel dat ze dat maar in de naam hebben opgenomen: van der Hoghem Doorlugtighe. Anders zouden de mensen dat niet onmiddellijk begrijpen, in de tijd dat adel nog adel was & men een kleine knix hoorde te maken ter begroeting van zulke personen. ’t Beste zou ’t daarom zijn als jullie bij begroeting straks, of als ze later op de dag samen met mij zich weer naar haar bescheiden onderkomen terug zal trekken, een revérence, oftewel een kleine buiging, maakten.’
Daarbij zou ik op gaan staan, een ½e meter afstand zou ik van de tafel nemen & ik zou tonen wat ik met de revérence bedoel.
‘’t Moet niet al te overdreven, liever zelfs zeer bescheiden, want aangezien ze niet meer de gronden & landerijen in bezit heeft (zo groot was ’t bezit van haar familie, dat als Roswitha, als klein kind nog, op een paard plaatsnam & als ze dan een dag lang daarop bleef zitten, dan kon ze nog steeds in alle 4 de windrichtingen tot zover haar ogen konden reiken de muren van de stallen zien), slechts nog de titels die haar als van adel aan kunnen duiden, is ze momenteel net zo onbeduidend als menigeen hier. Maar ’t zal haar wel zeer verheugen, vervullen met een blij gemoed, zo zeiden ze dat vroeger aan ’t adellijk hof, & haar terug doen denken aan de roemrijke kruistochten & veldslagen die haar voorvaderen aan ’t hoofd van hun meute hebben doorgemaakt.’
Mijn beide benen bij elkaar voor een kort moment, buig ik lichtelijk ’t hoofd richting kinderschare, beweeg m’n rechterbeen vervolgens naar achter, om met ’t puntje van m’n schoen een dm achter m’n standbeen de grond te raken, om daarna weer in rechte stand fier tegenover de kinderen te staan. Om gedurende dit gebeuren m’n armen langs m’n lichaam, niet stijf, maar losjes, te laten hangen.
‘& Dan maak je nog kort een slingerende beweging met je open rechterhand, een krul in de lucht, van boven je hoofd tot naar onderen aan je navel waarmee je maar wilt zeggen: “Zo, dat was ’t wel.” Het beste is ook dat je dat er even bij zegt.’
Waarop ik eenzelfde beweging ten beste geef.
‘Verder, moeten jullie weten, is Buenita natuurlijk spaans voor een ouderwets verrukkelijk lekker snoepje, & dos Rampos staat voor het geluid dat je gebit maakte als je 374 van die snoepjes achter elkaar in je mond hebt gestopt. Roswitha zelf heeft die snoepjes zelf nooit mogen eten, waardoor ze dat geluid niet kan maken, je zou ’t haar eigenlijk straks ook nog even moeten vragen, waarbij je je wangen op moet blazen voor een kort moment, vervolgens je hoofd moet schudden & als je inderdaad genoeg van die lekkernij achter je kiezen hebt gehad, dan klinkt er als vanzelf “dosramposdosramposdosrampos”.’
Dan sta ik op, & ten overstaan van die geboeid luisterende neefjes & nichtjes zal ik zeggen: ‘Dat is natuurlijk allemaal niet waar, maar we zouden vast hard hebben moeten lachen als ’t wel zo was geweest.’

Waarna ik me weer een tijdje zou gaan bemoeien met de grotemensenzaken van Zijperspace.