reizen

Ik keek aandachtig naar de deuren. Ik moest ’t fietsje in de gaten houden, zodat ik snel in zou kunnen stappen. Stel je voor dat de conducteur weer snel verder wilde trekken. Dan moest ik mijn fiets toch in ieder geval in de trein hebben staan.
De deur met ’t fietssymbool stopte pal voor me. Ik schoof dichterbij. Stiekem langs enkele andere wachtende reizigers. Stilstaande mensen die straks door beweging van ’t vervoermiddel reizigers zouden zijn geworden. Nu nog wachtend tot ’t moment dat ze de uitstappers konden aflossen. Aan die mensen trok ik met m’n voorwiel schielijk voorbij. Ik moet & zal altijd de beste plaats hebben, ’t uitzicht op de beste mogelijkheid daartoe.
Nog was ik niet de 1e. Dat gaat ook moeilijk met een monster volgeladen. Ik berekende de kilo’s fiets, de kilo’s bagage, mijn gewicht erbovenop. ’t Werd een groffe schatting van toch minstens 100 kilo. Dat gewicht werd stopgezet door 2 meisjes die zich hadden neergevlijd op de fietsplek. Daar waar de sticker voor fietsen was geplakt. Hier & nergens anders, betekende dat.
‘Neem me niet kwalijk,’ begon ik de meisjes aan te spreken, ‘maar dit is de enige plek in de trein waar men z’n fiets mag plaatsen.’
Ik wist ’t niet zeker, maar wel zo goed als. Zeker genoeg om vooral niet nog een keer naar buiten te gaan & daardoor de trein te gaan missen.
Ze keken me niet-begrijpend aan. Of in ieder geval die ene die ik aankeek terwijl ik sprak.
Zij bleek engels.
‘Wat zeg je?’ zei de ander, nadat ze door haar vriendin in ’t engels was toegefluisterd.
‘Ik wil m’n fiets kwijt,’ zei ik, ‘& dit is volgens mij de enige plek waar ik ‘m kwijt kan.’
Ik wees naar de sticker. Míjn sticker inmiddels. Volledig voor mij bestemd. Hier had ik me al een ½ uur op voorbereid. Alle mogelijkheden overwogen voor ik op ’t station zou komen, de trein in zou zijn gestapt. Behalve de mogelijkheid van 2 suffe meisjes op de plek waar ik moest zijn.
Ze keek onbereidwillig. Fluisterde mijn boodschap door aan haar vriendin. In ’t engels. Ze keken vervolgens allebei onbereidwillig. Daarbij vooral gericht op de blijkbaar loodzware koffer tussen hen in.
‘I’m not allowed to place my bike anywhere else,’ zei ik daarom maar in ’t engels. ‘And you have the whole train to place yourselves. I can’t keep standing all the time with my bike in my hands.’
Ze keken chagrijnig. Maar gingen toch. Onderweg de trap richting coupé nog even zwaar zuchtend onder ’t gewicht van de koffer. Daar gooiden ze nog wat extra emotie in. Zodat ik ’t zou zien.
Ik was echter druk m’n fiets te installeren.
3 Klapstoeltjes. Dat was de breedte van m’n fiets. Eigenlijk de lengte. Als ik m’n voorwiel schuin plaatste, ’t beugelslot verankerend, dan had ik precies genoeg ruimte om ‘t 4e stoeltje te gebruiken voor mezelf.
Ik had er zin in. Heerlijk rustig naast m’n fiets. 40 Minuten lang. Hooguit gestoord worden door uit- & instappende reizigers. Zij die van rol zouden gaan wisselen. & Tussen de stations door tijd genoeg om enkele bladzijdes van m’n boek te lezen. Op m’n klapstoel, aan de wand, naast m’n fiets, hand aan de bagage, voor ’t geval van rovers rond Schiphol. Je wordt niet voor niets veelvuldig voor dat traject gewaarschuwd.
Komt vlak voor ’t fluitje van vertrek een vrouw binnen. In de hand een vouwfiets. Die wil ze dubbelvouwen, of misschien wel verder, je weet niet hoe plat zo’n ding kan, op ’t plekje van m’n beoogde tijdelijke paradijs.
‘Ach, mevrouw,’ begin ik smekend, m’n boek al in de handen, opgediept uit m’n kleine rugzak, vanonder de spin voorop m’n fiets, ‘als u nu even uw fiets tegen die van mij wil plaatsen, dan kan ik naast m’n fiets gaan zitten.’
Zij kijkt op. Zie me nu pas staan waar ik toch ook al eerder had gestaan. Een lichte argwaan, die dan plots verandert in een toegefelijke blik. Mijn charme hangt om m’n lippen, in m’n treurende ogen, in m’n verlangen naar m’n boek die in m’n rechterhand bungelt, in de rugzak die geheel van binnen ontbloot opengeworsteld ligt te zijn van ‘hier heb jij je boek’.
‘Ja, maar ik moet ‘m wel opvouwen,’ zegt ze desondanks bezwaarlijk. ‘Anders moet ik ervoor betalen.’
‘Oh, dan vouwt u ‘m toch op tegen die van mij. Die kan wel een stootje hebben. Ik wil m’n spullen in de gaten houden, ziet u.’
‘Ja, ik ook.’
Maar ze begint te vouwen op de plek die ik van haar verlang.
De deuren zijn inmiddels gesloten. Ik sla de bladzijde tevoorschijn waar ik gebleven was in m’n boek, gezeten op ’t opengeklapte stoeltje. De vrouw neemt een plekje op de trap richting coupé.
De trein zet zich in beweging. We zijn onderweg. Ik ben onderweg. Weg naar terug.
Eigenlijk is reizen stil zitten, bedenk ik, zo goed mogelijk stil zitten, op een lekkere plek.
Misschien had die vrouw wel hier willen zitten, maar won ik. Dat bedenk ik ook. Maar niet te lang, want m’n boek is belangrijker.

& De weg terug naar Zijperspace, die ook wel.

voorbij

M’n kleine rugzak heb ik in ’t gemeenschappelijk buitenhalletje gezet. Die moet als laatste. Daar zitten spullen in die ik onderweg nodig zou kunnen hebben. M’n pet, m’n sweater, een t-shirt met lange mouwen. Allemaal voor ’t geval ’t gaat regenen. Maar ook een boek, m’n brillenkoker, een nagelknippertje.
‘’t Is m’n handtasje,’ zeg ik wel eens.
Er zit alles in wat ik mogelijk weg van huis nodig zou kunnen hebben.
Die staat dus klaar om voorop de fiets geklemd te gaan worden.
De computer heb ik er achter geplaatst. Achter ’t muurtje. Die hoeven de mensen niet te zien. Daar is-ie te duur voor.
Als laatste zet ik de grote rugzak buiten. Tegen m’n voorwiel. Dan houdt-ie de fiets misschien een beetje in bedwang, terwijl ik met een spin de computer achterop probeer te bevestigen. Bovenop de fietstas.
In de beide vakken van de fietstas heb ik al even plastic tassen gestopt. Schone kleren, daar zijn ze mee gevuld. Weegt niet te veel. Dat zal de fiets niet uit balans brengen.
Nu de computer er dus bovenop.

De deur van de buurvrouw gaat open.
Die wil natuurlijk weten waarom de haldeur telkens weer dicht klapt.
Soms krijg je ’t idee dat ze achter haar deur staat te wachten tot 1 van ons naar buiten loopt. Komt ze bijna gelijktijdig met ons uit haar deur tevoorschijn. Met vriendelijk lachje ‘Hallo’ of ‘Goedemorgen’, waardoor je ’t haar niet euvel kan duiden, die nieuwsgierigheid.
‘Ach, ze is oud,’ denk ik dan.
‘Jemig,’ denkt Roswitha echter ondertussen, ‘ze dementeert.’
Zij heeft al wat langer met haar buurvrouw te maken. Ze maakt ook vaak een praatje. Misschien dat de buurvrouw naar buiten komt voor dat hele korte praatje. Wat heeft ze nog meer, behalve dan zo af & toe visite?

Inderdaad. Visite komt door de deur. Gezichten die ik nog niet eerder heb gezien. Een echtpaar dat bezig is de jassen nog even recht te trekken.
’t Is een natte dag. & Er staat een stevige wind. Ik moet er zelf ook om denken met m’n computer achterop.
‘Zo, ga je op vakantie?’ zegt de man.
Hij bekijkt m’n bagage. Z’n vrouw kijkt mee.
‘Je bent bepakt & bezakt,’ zegt zij.
‘Nee, ik ga weer naar huis,’ zeg ik. ‘Ik heb bij m’n vriendin gelogeerd.’
Ik geef een knikje naar ’t raam van Roswitha.
De buurvrouw komt achter ’t stel aan naar buiten. Haar lachje met ‘Hallo’ of ‘Goedemorgen’ doet ze weer. ‘Goedemiddag’ zal ’t op dit tijdstip van de dag wel zijn.
Ze zegt naar de zich verwijderende visite: ‘Ik blijf niet buiten staan, hoor.’
Ze trekt haar vestje nog even wat strakker om haar schouders, terwijl ze ’t vertrekkende stel nakijkt. Die lopen naar hun auto, even verderop. Ze lijken haar laatste mededeling niet te hebben gehoord. Dus blijft de buurvrouw staan. Armen om haar middel. Een beetje voorovergebogen. Om de warmte niet te laten vervluchtigen.
Ze zwaait & ze zijn weg.

De buurvrouw kijkt naar mij.
‘Zo, ga je op vakantie?’ vraagt ze.
Hier zou Roswitha zich gaan ergeren, bedenk ik.
‘Nee,’ reageer ik, ‘de logeerpartij zit er op. Ik moet weer naar huis. Aan ’t werk.’
‘Oh, waar woon je dan?’ vraagt ze terwijl ik de spin over m’n computer vast maak.
‘Amsterdam.’
‘Fiets je daar helemaal naartoe?’
‘Nee, de fiets gaat mee de trein in.’
Ze kijkt nog even naar m’n handelingen. Trekt vervolgens haar vestje bij haar hals toe & schuifelt naar haar voordeur.
‘Nou, goede reis dan.’
‘Ja, tot kijk weer.’

‘De buurvrouw kwam nog even naar buiten,’ zeg ik tegen Roswitha.
‘Oh, ze moest weer komen kijken?’
‘Nee, ze zei haar visite gedag. Maar ze moest wel weten of ik op vakantie ging.’
‘Wat zei je?’
‘Dat ik naar huis ging. Dat m’n vakantie juist voorbij was.’

We moeten de economie weer draaiende houden in Zijperspace.