spoorzoeken

Je dient je goed voor te bereiden.
Je hoort onderweg niet te vragen waar je heen moet gaan.
‘t 1e Wat ik in de metro aangekomen aan een willekeurige medereiziger daarom vroeg, was: ‘Is dit wel de metro naar ’t AMC?’
De jongen haperde. Hij had geen vraag verwacht in de massale anonimiteit van de ochtendlijke spits. Iedereen zwijgt, tenzij men collega’s is & gezamenlijk opreist naar ’t werk.
Daarom nam ’t meisje dat in die laatste gelukkige omstandigheid verkeerde & zodoende met haar stem & die van haar collega als enigen de verbale leegte van ’t compartiment vulde ‘t woord.
‘Ja, deze gaat naar ’t AMC. Bij Holendrecht moet je er dan uit.’
Alsof ik al die details nodig had. Ik had me laten degraderen tot een leek, een toerist, een dagjesmens, een vreemde, een niet-amsterdammer, een sollicitant, een doetje.
Zaak om enige correctie omtrent ’t beeld van mijn persoon aan te brengen. Niet overvloedig, eerder beperkt, zelfverzekerd, met op de achtergrond een sluimerend verwijt van hoe kom jij er in godsnaam op mij als een vreemde te beschouwen.
‘Ik had zo’n haast om de metro te halen, dat ik vergat te kijken waar-ie naartoe zou gaan.’
Minzaam lachte ze de glimlach die me moest vertellen dat ze die informatie wel even wilde aanhoren, maar dat ze niet wist wat ze ermee aanmoest & liever weer aandacht aan haar net zo kleine & net zo jonge collega wilde besteden.
Ik hield de rest van de reis m’n mond. Keek niet op de informatieborden van ’t gemeentevervoerbedrijf. & Liep op Holendrecht ongeïnteresseerd de metro uit.
Waar nog altijd niets veranderd was, bedacht ik me. Nog steeds dezelfde stroom van mensen die blijkbaar niets meer af kunnen laten slijten van die jaren geleden al bedompte grijze meterslange voetgangerssluis. Alsof de druilerigheid hier 15 jaar lang was blijven stilstaan.
Ik volgde de sluis, sneed een enkele keer, ondanks de regen, de onzinnige hoeken er in af, liet daarbij quasi-nonchalant de spetters op m’n pet vallen & stevende routineus, ik wilde immers geen uitzondering meer zijn, geen onervarenheid uitstralen, op de ingang af.
Snel liet ik m’n ogen de schuifdeuren aftasten: waren ’t de deuren voor invalidekarretjes, moest ik de draaideuren gebruiken, & was dit wel de juiste ingang & hoe kon ik dit ’t snelst ontdekken zonder dat iemand m’n zoekende blik zou bemerken?
F, F, F moet ik hebben, ging ’t door m’n hoofd. Waar zouden ze dat op aangeven.
Minzaam speelde ik naar de bloembakken te kijken, alsook de bezoekers die weer in ruime getale aanwezig bleken te zijn & zocht onderwijl panisch naar borden & richtingaanwijzers.
Waar ik via ’t binnenterras tussen de tafeltjes & stoeltjes door had moeten afsnijden, zoals iedereen die ik eerder achter me had gelaten deed, ging ik aandachtig traag voorbij aan een schilderij aan de wand in de verste hoek omdat ik een pijl had gemist. Bewonderend lang liet ik m’n blik op ’t kunstwerk rusten, me geheel niet realiserend wat ’t voor moest stellen, om vervolgens de meute van achteren weer te gaan belagen.
In m’n enthousiasme weer op de goede weg te zijn beland, volledig doordrongen van ’t feit dat ik me eigenlijk alleen maar door de massa hoefde te laten leiden, liep ik zodoende de verkeerde groep achterna & ging aan de lift voorbij.
F2Noord betekent afdeling F, 2e etage, noordelijke vleugel, begon langzaam tot me door te dringen. Nog net op tijd om me als laatste in de lift te persen. Allemaal gezichten om me heen die ik me nog van de metro wist te herinneren. Zorgvuldig drukte ik de knop van de 2e verdieping in.
Er stapte niemand met me uit. Misschien dat men voor deze geringe hoogte normaliter de trap gebruiken, bedacht ik. Daardoor een lege hal. Op m’n dode gemak zocht ik de aanduidingen van de windrichtingen, stak een natte vinger omhoog, zoals de hopman mij ooit geleerd had & ging, ertoe gedwongen door de algehele windstilte die hier heerste, uiteindelijk spontaan rechtsaf.
In de verte kon ik een balie ontwaren, waarachter een dame gezeten was. ‘Nucleaire geneeskunde’ stond er boven haar hoofd.

Men was op koers in Zijperspace.

jochies

‘Hoi, Kaspar.’
‘Hoi, Ton. Weet jij wie er op dit moment kan invallen? Robb is ziek.’
‘Hm, nee. Dat zou ik nu eigenlijk niet weten. Ik heb al 3 maanden niet gewerkt.’
‘O nee, stom. Ik was van plan om Sas te bellen.’
‘Als er vanmiddag iemand nodig is voor rondleidingen, dan doe ik ’t graag.’
‘Ja, misschien dat ik je dan straks terugbel.’

‘Hoi, Kaspar.’
‘Hoi, kun jij dan om 3 uur & om 4 uur een rondleiding doen?’
‘Ja, graag. Dan heb ik weer wat te doen.’

‘Dat zullen ze zijn,’ zeg ik tegen Janna.
‘Ja, dat ziet er wel naar uit,’ reageert Janna. ‘Nu is Robb vast erg blij dat-ie ziek was.’
‘Zo, vertel mij maar ‘ns hoe jullie dat gouden vocht maken,’ zegt 1 van de heren met stemverheffing.
‘Man, praat toch ‘ns een beetje zachter,’ reageert de klerenkast van de groep.
De laatste trekt z’n jas uit & een t-shirt omgeven door vol getatoeëerde huid verschijnt.
‘Als je last van ze hebt,’ fluistert-ie me ondertussen toe, ‘dan zeg je ’t maar. Ik hou ze wel in toom.’
‘Ja, je moet weten,’ gaat de schreeuwlelijk verder, hij trekt daarbij de kleinste van de groep met een greep aan z’n jas naar zich toe, ‘we doen ’t allemaal voor deze kleine chinees.’
Hij aait ‘m over z’n bijna kale kop. De jongen lacht.
‘Is ’t niet een schattige bruidegom.’
Daarbij knijpt hij de jongen bijna fijn. & Ondertussen schudt z’n hoofd heen & weer. Z’n ogen tollen onevenwichtig in de kassen.
‘Er hebben er al een paar stevig gedronken,’ zeg ik tegen Janna.
‘Dat had ik ook gezien.’
‘Ik ga maar beginnen.’
‘Ja, mensen,’ begint de man met de niet te vermijden stem al, ‘we gaan even luisteren naar een man die ons alles over dit goedje hier kan vertellen.’
Hij heft z’n glas op. Schudt z’n hoofd nog ‘ns een beetje heen & weer.
‘Zeg,’ richt ik me tot hem, ‘als er geschreeuwd moet worden, dan kun je dat beter aan mij overlaten.’
Ik gebaar dat ik met de rondleiding ga beginnen. De groep loopt achter me aan ’t brouwhuis in.

‘Ik hou zelf wel van een flesje Kwak,’ zegt de jongen die ’t tot ’t eind heeft uitgehouden.
Van de 13 waren er 6 overgebleven.
‘Kan wat zoet zijn,’ zeg ik deskundig.
‘Maar ik vond ’t een mooi verhaal. Ik wil altijd wel wat meer weten over bier. Ik probeer altijd nieuwe dingen. Die gozer daar, die kleine, die jongen die gaat trouwen, elke keer als-ie in Limburg is, dan drinkt-ie de hele kaart.’
‘Alles wat in ’t café aan bier verkrijgbaar is?’
‘Precies. Ach joh, ’t zijn best goeie gozers, hoor. Er zitten wel een paar zware criminelen tussen, maar als je in hun hart kijkt… Sorry dat bijna niemand luisterde.’
‘Nee, joh. Ik vond ’t zelf ook leuk. Ik heb hartstikke gelachen. Vooral om die gozer die steeds zo hard schreeuwt, die opmerking over de gassen die hij steeds produceerde. Ik heb me best vermaakt. Dan maak ik er gewoon een andere rondleiding van.’
‘Ja, die jongen die kan zich niet al te lang concentreren. Man, ’t grootste gedeelte heeft zoveel drugs gebruikt, die worden nooit meer normaal.’
‘Ik dacht al te merken dat er een paar een beetje gestoord waren. Zijn jullie allemaal vrienden?’
‘Nee, sommige ken ik niet eens. Allemaal uitgenodigd door dat jochie die gaat trouwen. Tom, die brede daar, die wist niet waar hij met ze naar toe moest. Sommige jongens mogen bepaalde tenten niet meer in. We konden bijna nergens naar toe. Dus ik zei tegen Tom dat ik wel wat wist.’
‘Tom houdt ze een beetje in toom, geloof ik.’
‘Ja, als die iets zegt, dan stoppen ze. Hij is zelf ook geen lieverdje, hoor. Maar een gouden gozer. Die hele groep samen, die heeft gemiddeld wel een paar jaar gezeten.’

‘’t Waren een stelletje criminelen,’ zeg ik tegen Janna.
‘Dat dacht ik ook,’ zegt zij.
‘Ik heb nog een tijdje staan praten met 1 van die jongens.’
‘Ja, dat zag ik.’
Ik lach. Ik heb lol om ’t grapje van 1 van de jongens.
‘Ik was blij dat ze weggingen,’ zegt Janna.
‘Ja,’ verzucht ik, ‘maar er waren best wel goede jongens tussen.’
‘Die ene brede,’ zegt Janna.
‘Precies. Maar die jongen waar ik mee stond te praten vertelde me dat ’t grootste gedeelte van de groep al een paar jaar gezeten had.’
‘Zo zagen ze er ook uit.’
‘Ik heb wel lol gehad.’
‘Ik was blij dat ze weggingen.’
‘Ja, ik ook. Maar er waren best wel aardige jongens tussen.’
‘Ja, die ene brede,’ zegt Janna nogmaals.

We vragen ‘m straks voor bescherming van Zijperspace, als dit verhaal per ongeluk uitlekt.

schrijfregels

Je moest toestemming hebben. Overal voor eigenlijk.
Niet dat m’n vader streng was daarin. Hij was wel streng in bepaalde opzichten, maar op dit gebied was-ie vooral zuinig.
‘Pen in m’n handen terug,’ zei hij als-ie z’n Parker uitleende.
Je hield ‘m dan als vanzelf wat voorzichtiger vast. Tussen duim & wijsvinger. & Vervolgens drukte je niet al te hard op ’t papier ermee. Alsof de punt van een Parker af kon breken.

’t Resultaat keek m’n vader als een echte docent na. Met z’n rode pen. Die moest-ie uit z’n jaszakje halen. Of anders zat ’t in ’t zijvakje van z’n schooltas. Die op zijn beurt op z’n vaste plaats naast z’n stoel stond.
Die schooltas raakte niemand aan. Die was heilig. Ik kan me de dag niet heugen dat ik iets voor m’n vader er uit mocht halen. Daar zaten de geheime documenten in, waar niemand iets mee te maken had.
We mochten ‘m wel oppakken & aanreiken. Voor als-ie weer eens haast had naar school te gaan. Ma gaf dan de boterhammen aan & 1 van ons de tas. Maar daar was alles mee gezegd.

Z’n rode pen maakte strepen. Rechte strepen door domme fouten. Een vink als hij akkoord ging met een alinea. Vraagtekens, ook veel vraagtekens.
‘Dat kan anders,’ zei hij dan.
& Een andere aanhef schreef-ie gewoon midden op ’t papier.
‘Hooggeachte Heer,’ stond er dan. ‘Bij dezen wil ik u verzoeken……’
‘Bij dezen?’ vroegen wij ons dan af. ‘Er is toch maar 1 moment dat ik dat vraag?’
Zo hoorde dat nou 1maal.
Later hebben ze die extra ‘n’ afgeschaft. Beide varianten mochten toen. Maar daar wilde m’n vader niet zo snel aan.

Hij was een expert in brieven. Hij wist precies welke regelafstand gehanteerd moest worden. Ook alle variëteiten zaten in z’n hoofd. De amerikaanse aanhef, de engelse, de europese.
’t Cursusboek van Scheidegger gaf die mogelijkheden niet allemaal.
Nadeel was dat m’n vader ’t je slechts vertelde als je ’t nodig had. Niet eerder.
‘Pap, ik schrijf een brief aan Ome Flip in Amerika.’
De oom die helemaal geen oom was, maar elke keer met ladingen vol pakketjes naar Nederland overkwam.
Dan kwam-ie even naast je staan. Daar wees-ie een spatie aan, daar een witregel, we moesten beginnen met ‘Beste’, & de groeten van de ex-patrouilleleider vooral niet vergeten te doen.

Dan mocht je typen. Met als voorbeeld ’t papier met rode strepen op een witblauwe ondergrond.
De kleine typemachine. De grote was alleen voor Pa. Slechts jaren later, bij officiële sollicitatiebrieven, kreeg je de gunst van de grote logge die amper te tillen was. 2 Armen, de kolos hangend aan je ellebogen.
Voorlopig 1st de kleine. 2 Kussens op de stoel, aan de achtertafel, tot de tafel gedekt moest worden voor ’t eten.

‘Pap, ik heb een fout gemaakt,’ riep je naar de voorkamer.
Even later, soms kostte ’t wat extra dreinen, kwam-ie over je schouder meekijken. Uit ’t kastje achter onze ruggen haalde hij dan ’t potje tippex. Ook daar mocht je niet uit eigen beweging komen. Als anderen ’t aanraakten zou ’t witte vocht alleen maar uitdrogen & klodders gaan vormen. Alleen hij kon er zorgvuldig mee omgaan.

De ‘g’ haperde & de ‘z’. Als ’t lint op was, dan moest je ‘m draaien. Nog een keer gebruiken. Als dat fout ging, als hij ontdekte dat ’t fout was gegaan, kreeg je een zachte tik op je vingers die dan op ‘t schrijven terecht kwamen. Je inktvingers gaven vlekken af op ’t papier waar je een ½ uur aan had zitten typen. & Je moest altijd met 2 bladen werken, ter bescherming van de draairol.
Er waren veel regels, veel dingen waar je rekening mee moest houden, maar zonder hem kwam er geen letter op papier.

& Toch, men heeft er iets aan overgehouden in Zijperspace.

belangrijke mededeling voor hen die niet altijd tot de massa willen behoren

Eigenlijk denk ik de hele tijd: dit is m’n wereld niet. Een wereldje van relnichten die elkaar continu lopen te bestoken wie nou de meeste aanhangers heeft. Als je niet de juiste rituelen volgt, dan word je de varkenskop die straks op ’t strand gespietst staat. ’t Enige wat je overblijft is heer van de vliegen te zijn.
Geenstijl stuurt z’n Armada op je af & je moet zwijgen, capituleren & bakzeil halen. Je kan anders gelyncht worden, gevierendeeld, maar vooral je mond voor de rest houden.
Daar word ik een beetje moe van.
Straks zegt er iemand, nadat ik ’t voorgaande alhier heb meegedeeld, dat-ie wel even langs zal komen, om de buitenlucht op te fleuren met m’n herseninhoud. Een toevallige bezoeker heet dat te zijn. Zal ik je even volstoppen met lood, is dan een uitdrukking waarvan men zegt dat je die niet al te serieus moet nemen, maar waarbij je wel schrikt als ze je telefoonnr in no time weten.

Dat scenario speelt dus mee op de achtergrond. Als je de meute loslaat. De meute die geenstijl heet, & iedereen die de zogenaamde leider volgt. 75.000 Man groot. Dag in, dag uit. Grinniken als er iemand schrikt vanwege de dreiging van een nekschot.
Beseffen ze wel hoe hard 75.000 mannen klinken als ze tegelijkertijd een scheet laten? Al is ‘t 10 %, dan hoor je ’t nog in Keulen donderen.

Goed. Ik ben verantwoordelijk. Ik voel me verantwoordelijk. Ik ben ‘t aangegaan, wilde er iets leuks van maken, leuker dan vorig jaar, ’t jaar daarvoor ook. Meer variatie, meer kwaliteit, & vooral geen eenkennigheid in de uitslag.
Bovendien vind ik dat ik beter schrijf dan dat hele clubje geenstijl bij elkaar.
Daar hoef ik niet eens arrogant voor te zijn. Dat zijn zij al.
Die overtuiging heeft er voor gezorgd dat we voor de Dutch Bloggies een systeem bedacht hebben waardoor eigenwijze lieden als ik evengoed een mogelijkheid hebben om boven te komen drijven. Daar hebben eigenwijze mensen toevallig eens een keertje niet 75.000 grote bekken voor nodig. Geen nekschotten, geen hackers die je weblog proberen te frustreren, geen ongenuanceerde stukjes die wat jij in alle eerlijkheid zegt een vreemde draai proberen te geven.

Waar ’t mij om gaat: ik wil niet meer alleen staan. Ik wil niet dat zij de enige zijn die de dienst uitmaken. Ze hebben genoeg gezegd, ze hebben genoeg gedreigd. Ze hebben genoeg laten merken dat een grote bek mensen doet zwijgen. Dat mechanisme ken ik inmiddels. Bij die verwondering wens ik niet elke dag stil te hoeven blijven staan.

Ik ben een bescheiden weblogger. Ik schrijf m’n stukjes. Ik schrijf ze op m’n eigen manier. Met ‘&’, met ‘z’n’, met ‘m’n’ & alle cijfers staan er in getallen uitgedrukt.
Valt niets op aan te merken, behalve dat je m’n weblog er meteen aan herkent. Tegelijkertijd met de gele achtergrond.
Wie neemt mij geel kwalijk waar anderen wit zijn? Geel is ’t nieuwe zwart, zou ik keihard kunnen schreeuwen, & zeker als de nederlandse bergen een welluidende echo zouden kunnen produceren, zou een aanzienlijk deel van de nederlandse bevolking mij nog horen ook.
M’n stukjes. Die een beperkte belevingswereld schijnen uit te dragen.
Ik, ik, ik & als toetje nog een beetje ik.
Daar raak ik niet over uitgeschreven.
Maar tegelijkertijd val ik daar ook niemand mee lastig. Ik zou niemand willen lastig vallen. Ik wil geen tocht van de tienduizend leiden. Welk ander getal ook. Ik wil dat die tienduizend aan mij voorbijgaan. Ik mag er een gevoel aan overhouden, dat wel. Maar voor de rest er aan voorbijgaan, zoals zij aan mij voorbijgaan, zouden moeten gaan.

De Dutch Bloggies dus.
Ik wil dat men stemt. Dat iedereen stemt die zich niet altijd door een massa laat leiden.
(iedereen laat zich door een massa leiden, hoe hard je ’t ook ontkent, maar intelligentie, kuddendierenintelligentie zou men ’t kunnen noemen, heeft enkelen van ons zover gebracht dat we dat weten te onderkennen & dankzij die kennis er ook af & toe aan weten te ontvluchten)
Dus wil ik ook dat meer lijfloggers zich kenbaar maken. Die 40 dan die mij dagelijks, misschien 80 die mij 2-dagelijks, lezen. Daar zitten heus wel veel lijfloggers tussen.
Die zouden zich kenbaar moeten maken. Die zouden ook moeten zeggen: ‘Hé, ik vind jou goed!’
Meer niet. Niet minder ook.
Kom op, we hebben enkele mogelijkheden om kwaliteit, & zomaar ‘ns niet de massa die schreeuwt, boven te laten komen drijven. Daar hebben wij een stemsysteem voor proberen te ontwikkelen.

Ik heb bij ‘Beste Post’, een nieuwe categorie binnen de verkiezingen van de Dutch Bloggies, mijzelf genomineerd. Een stukje tekst van mezelf. Niet de beste, maar ook niet de slechtste.
Als iedereen die dit leest, iedereen die ’t niet eens is met de massaliteit van geenstijl, de kudde van 75.000, de alles verwoestende stormloop, de wals, de schreeuw, de lynching mob; als iedereen die tot dit zinnetje heeft weten te komen, nou eens dat postje mede nomineert, gewoon om te laten zien dat men deze tekst gelezen heeft, verder niks, want verder heeft ’t geen zin omdat ik, door deel uit te maken van de organisatie, mezelf niet verkiesbaar heb gesteld; als iedereen dus dat stukje nomineert & daarnaast iedereen in de buurt binnen datzelfde lijflogland waar hij, zij waardering voor heeft, per categorie bestaan er 3 mogelijkheden om anderen boven geenstijl te laten prevaleren, dan hebben we in ieder geval kenbaar proberen te maken dat we geen stoere mannen zijn die met z’n allen op jacht zijn voor een volgend dodelijk slachtoffer.

Ik rust mijn kaas in Zijperspace.

toetsenberoerd

Geen excuus.
Behalve Nieuwjaarsdag.
Met een hoofdletter.
& Roswitha. Vanaf Oudejaarsdag bij mij. Die dan ook in ‘t groot.
Tot aan gisteravond.
Ik wilde haar nog wegbrengen. Tot met de metro mee, tot bij de trein.
Ik keek op m’n strippenkaart, op een moment dat zij niet keek & zag dat er bijna niets meer op stond.
Er is nog geen geld om een nieuwe te kopen.
Er is nergens geld voor. Morgenochtend ontbijt voor 5 dagen. Dat gaat nog lukken.
Hopelijk genoeg kleingeld gespaard om morgen treinkaartje naar moeders te kopen. Of dag later.
Misschien is ’t loon dan al gestort.
Maar geld mag ook geen excuus zijn. Zeker niet omdat ik Roswitha uiteindelijk slechts tot aan de metrohalte bracht.
Meteen in de stoel gaan zitten & schrijven. Denken & schrijven.
Hoewel ’t een andere manier van denken vraagt.
’t Is meer een storm die woedt. Elke gedachtegang voor enkele secondes koesteren, laten stromen, om te kijken wat er uit komt.
’t Is een wirwar, ’t lijken tentakels die elkaar van voren & van achteren, overal waar ze maar greep kunnen hebben vastpakken, zich verwijderen, uiteen groeien, plots weer vastklampen & een volgende streng gedachten dichterbij laten komen.
Dat kan ik meestal alleen op de bank. Liggend op de bank.
Of struinend. Tussen stoel & raam.
Wie was die gek die zei dat een mens ’t beste kon denken terwijl rondjes om de tafel heen gelopen werd?
M’n sloffen zouden ’t niet halen. € 4,50 Bij de Hema. Maatje te klein, maar een onmisbare luxe, z’n prijs 10-voudig waard.
Hoewel ik ’t dan niet zou hebben kunnen kopen.
Sloffen, of ’t gebrek er aan, mogen ook geen excuus zijn.
Momenteel zit ik toch met slechts 1 groep tenen, die van de rechter, over 2 minuten is de linker weer aan de beurt, te steunen op de grond.
Zou ik ook zonder sloffen doen. Steunen als een ballerina.
In stilstand dan wel. In stilstand.
M’n ander been er bovenop.
Geen ballerina. Maar die wordt in ieder geval niet al te snel koud. Zeker niet met sloffen aan.
’t Zal ook wel niet mooi zijn, zoals ik er bij zit. Schouders recht, rug recht, m’n nek bij tijd & wijle heen & weer schuddend om de spanning uit m’n lichaam te halen, vingers op ’t toetsenbord, een glazige uitdrukking richting scherm.
Hooguit af & toe een frons. Vanwege de zin die niet wil.
Zinnen mogen ook geen excuus zijn. Daar moet ik streng zijn.
Die willen vanzelf wel. De zinnen zijn een direct gevolg van de inhoud. & De inhoud die bestaat eigenlijk al. Hij moet alleen gevonden worden.
Tussen die tentakels. Tussen de chaos zoals ‘t godendom die ooit verzonnen heeft.
Ik bof eigenlijk dat ik me er tussen begeven mag.
& Zo ondankbaar dat ik niets van me horen laat.
(Zie je. Dit is een voorbeeld. De vorige zin. Waarin ik steeds blijf twijfelen of ik de juiste volgorde moet verkiezen boven die van de ritmiek. Dit soort gevallen zijn de frons. ’t Moment dat de achterbuurman zal beginnen denken dat ik leef in m’n computer, leef in m’n scherm. Hij mag dat denken. Want vaak heeft-ie wel gelijk. M’n buurman, die ik nooit spreek. Wel vaak zie. Peuk in z’n hand. Blik op m’n schouder gevestigd. Tot ’t moment dat ik me omwend.)
Niets van me laat horen terwijl ik me tussen die tentakels & hun chaos leef.
Een uitzonderlijke positie & ik profiteer er niet van.
De slaap. Misschien dat slaap een excuus mag zijn.
Als ik lig. Men weet ondertussen waarom.
Dat als ik lig, de gedachten hun eigen leven gaan leiden. Ze maken hun eigen keuze. & Ik word iets te gewillig.
Want vannacht was ’t weer slechts 4 uur. De nacht ervoor 5 uur slaap.
Zo probeer ik me te excuseren. Wegens gebrek aan inhoud.
Terwijl ik weet: ik hoef m’n toetsen slechts met durf te beroeren.

& Zijperspace staat vol.