Je dient je goed voor te bereiden.
Je hoort onderweg niet te vragen waar je heen moet gaan.
t 1e Wat ik in de metro aangekomen aan een willekeurige medereiziger daarom vroeg, was: Is dit wel de metro naar t AMC?
De jongen haperde. Hij had geen vraag verwacht in de massale anonimiteit van de ochtendlijke spits. Iedereen zwijgt, tenzij men collegas is & gezamenlijk opreist naar t werk.
Daarom nam t meisje dat in die laatste gelukkige omstandigheid verkeerde & zodoende met haar stem & die van haar collega als enigen de verbale leegte van t compartiment vulde t woord.
Ja, deze gaat naar t AMC. Bij Holendrecht moet je er dan uit.
Alsof ik al die details nodig had. Ik had me laten degraderen tot een leek, een toerist, een dagjesmens, een vreemde, een niet-amsterdammer, een sollicitant, een doetje.
Zaak om enige correctie omtrent t beeld van mijn persoon aan te brengen. Niet overvloedig, eerder beperkt, zelfverzekerd, met op de achtergrond een sluimerend verwijt van hoe kom jij er in godsnaam op mij als een vreemde te beschouwen.
Ik had zon haast om de metro te halen, dat ik vergat te kijken waar-ie naartoe zou gaan.
Minzaam lachte ze de glimlach die me moest vertellen dat ze die informatie wel even wilde aanhoren, maar dat ze niet wist wat ze ermee aanmoest & liever weer aandacht aan haar net zo kleine & net zo jonge collega wilde besteden.
Ik hield de rest van de reis mn mond. Keek niet op de informatieborden van t gemeentevervoerbedrijf. & Liep op Holendrecht ongeïnteresseerd de metro uit.
Waar nog altijd niets veranderd was, bedacht ik me. Nog steeds dezelfde stroom van mensen die blijkbaar niets meer af kunnen laten slijten van die jaren geleden al bedompte grijze meterslange voetgangerssluis. Alsof de druilerigheid hier 15 jaar lang was blijven stilstaan.
Ik volgde de sluis, sneed een enkele keer, ondanks de regen, de onzinnige hoeken er in af, liet daarbij quasi-nonchalant de spetters op mn pet vallen & stevende routineus, ik wilde immers geen uitzondering meer zijn, geen onervarenheid uitstralen, op de ingang af.
Snel liet ik mn ogen de schuifdeuren aftasten: waren t de deuren voor invalidekarretjes, moest ik de draaideuren gebruiken, & was dit wel de juiste ingang & hoe kon ik dit t snelst ontdekken zonder dat iemand mn zoekende blik zou bemerken?
F, F, F moet ik hebben, ging t door mn hoofd. Waar zouden ze dat op aangeven.
Minzaam speelde ik naar de bloembakken te kijken, alsook de bezoekers die weer in ruime getale aanwezig bleken te zijn & zocht onderwijl panisch naar borden & richtingaanwijzers.
Waar ik via t binnenterras tussen de tafeltjes & stoeltjes door had moeten afsnijden, zoals iedereen die ik eerder achter me had gelaten deed, ging ik aandachtig traag voorbij aan een schilderij aan de wand in de verste hoek omdat ik een pijl had gemist. Bewonderend lang liet ik mn blik op t kunstwerk rusten, me geheel niet realiserend wat t voor moest stellen, om vervolgens de meute van achteren weer te gaan belagen.
In mn enthousiasme weer op de goede weg te zijn beland, volledig doordrongen van t feit dat ik me eigenlijk alleen maar door de massa hoefde te laten leiden, liep ik zodoende de verkeerde groep achterna & ging aan de lift voorbij.
F2Noord betekent afdeling F, 2e etage, noordelijke vleugel, begon langzaam tot me door te dringen. Nog net op tijd om me als laatste in de lift te persen. Allemaal gezichten om me heen die ik me nog van de metro wist te herinneren. Zorgvuldig drukte ik de knop van de 2e verdieping in.
Er stapte niemand met me uit. Misschien dat men voor deze geringe hoogte normaliter de trap gebruiken, bedacht ik. Daardoor een lege hal. Op mn dode gemak zocht ik de aanduidingen van de windrichtingen, stak een natte vinger omhoog, zoals de hopman mij ooit geleerd had & ging, ertoe gedwongen door de algehele windstilte die hier heerste, uiteindelijk spontaan rechtsaf.
In de verte kon ik een balie ontwaren, waarachter een dame gezeten was. Nucleaire geneeskunde stond er boven haar hoofd.
Men was op koers in Zijperspace.