even langs carel

Onderstaande is de toespraak van m’n oudste broer Jan op de uitvaart van Carel.

‘t Is nu 137 uur geleden. Zaterdag om ongeveer 17.00 stapten wij, Jan, Lenie, Jana en Luka bij Carel, Franchet , Lola en Billy over de drempel om mekaar weer ff te zien en bij te klessen. Ze schoten vanuit liggende stand ieder op hun eigen plek op de bank omhoog. Een zeldzaam heterdaadje: Want moe van een intensieve week gezin en werk managen en van die dag: shoppen en kleren kopen met Billy en uiteindelijk deden het lezen van de zaterdagbijlage van de Volkskrant en de bijbel van toeristisch Toscane de ogen dicht om even weg te zeilen. Dus opstaan en zoenen .
‘Koffie?’ vroeg Carel en was alweer in actie en showde trots en passant de thermostaat van de nieuwe verwarming. De meiden lagen op de grond te spelen en gingen samen met Luka en Jana door met hun dingen. De monden begonnen; de draad werd weer opgepakt na een kleine rimpeling, een goede relatie is er immers een met rimpels. Ik zag aan de blik van Carel dat hij net zo blij was als ik toen de koffie op was en dus de Duvel uit de doos kon. Het niveau van de avond kon naar hogere hoogten stijgen. Carel zette weer in met de zin: ‘Ik ga van de week ff boeken’ en liet me een Toscaanse gids zien, wees op een kaartje aan waar de reis naar toe zou gaan. Ik was ff uit het veld geslagen, zat nog over ijs en schaatsen te mijmeren. Carel was niet vies van een vakantieblikje vooruit, kennelijk een genenkwestie, onze vader had het ook, alle vrije dagen omzetten in een reisje, een uitlaatklep, eigenlijk een ontspanklep.
Zo zeilden en wapperden we van het ene lichte naar het andere zware onderwerp. Onze overleden pa en oma Zijp, uiteraard muziek, lief en leed van de buren, het konijn, de steiger voor in de sloot, zijn gebroken vinger en zijn griepje. De duvels en rode wijn werden vlotjes geleegd. De oven ging aan en de pizza’s werden warm. Geen blik op de klok, geen gesprek ging over werk, ja 1: ik had een opdrachtje voor een activiteitenkalender voor Frans. Ongedwongen gezellig, eigenlijk een soort vakantiegevoel. De ontwikkelingen van de kinderen passeerden en eindigde zelfs in een echte revue.
Billy met swingbillen en wiegende heupen deed K3. Lola en de trotse ouders vertelden over de moeilijke maar moedige beslissing van Lola voor haar selectie van gym. Dat leverde haar een mooi cadeau op. Tot verbijstering van in ieder geval ons, misschien ook Carel, deed Franchet een heuse en goede driewijnopspagaat. Carel kon niet achter blijven ging op zijn relaxt op zijn handen staan en deed met Lola een aantal gymnastische oefeningen die een circusact waardig waren. Toen hij echter dezelfde act met 2 keer Lola in gewicht: Luka wilde ondernemen, was hij minder in vorm en mompelde hij iets over kramp.
Ik deed de vorkheftruc en Lenie werd een springkussen voor Billy.
Dikke pret en zelfs praatje poep kwam nog om de hoek door een mopje op een briefje uit de kontzak van Carel, van een lieve man die ze tegen waren gekomen tijdens een hapje ergens in Alkmaar.
Om negen uur stortte Billy in en Carel bracht haar naar bed. Zoenen en op de valreep kwam Carel nog snel naar buiten en zag ons in de nieuwe auto stappen. Ja, daar hadden we het nog niet eens over gehad, de tijd was weer als zand door onze vingers geglipt.

Waarom al deze details?
Eigenlijk gewoon een momentopname, een inzage om te laten zien en blijken hoe je als mensen met elkaar omgaat of om kan gaan. Een onbewuste demonstratie van een het rijke mooie, tevreden en gewone leven wat we leiden. De kern van de zaak.

‘t Is nu 127 uur geleden. Telefoon gaat, ik lig voor Pampus, maar hoor de telefoon beneden, reageer, vlieg naar beneden. Stront aan de knikker ergens, denk ik. Kom net te laat. Als ik net zit, verscheurt hij de stilte alweer, vage stem, buurman Frank van Carel: ‘’t Gaat niet goed met Carel. Ze zijn nu met hem bezig. Kom je hier naar toe?’
Meer weet ik niet precies, ik heb kennelijk al wat geroepen/geschreeuwd en hierdoor staat Lenie al naast me. Jana en Luka stommelen al naar beneden . Zweet breekt me uit, wat gebeurt er? Wanhopig kleed ik me snel aan, Lenie praat op me in dat ik zo niet alleen kan rijden en gaat mee. Langste rit naar Alkmaar ooit, eindelijk zien we de kleine mercedesambulance staan en Frank. Auto staat stil, deur open, Frank doet zijn mond open en ik voel en vrees wat hij gaat zeggen. Carel is overleden. Bibberend naar binnen, Franchet zien en vasthouden is het belangrijkste, verslagen Franchet brult ‘We zouden samen oud worden’ en bibberende fragiele Lola vertelt van 112 bellen en de hoop dat het weer snel licht mag worden. Verpleegkundigen vullen de laatste zaken in. ’t Gaat allemaal zo snel en onwerkelijk. We gaan naar boven, zien Carel liggen, vredig en rustig. Ik voel agressie naar Carel. Billy slaapt nog. Begrijp het niet.
Als eenvoudige boswachter pretendeer ik te weten hoe natuurwetten werken, maar ik heb het leven en de dood nog nooit zo intens, plotseling en onbegrijpelijk naast elkaar en zo dichtbij zien bewegen.
Ik was blij, belachelijk, dat ik mocht gaan handelen, dat ik mocht delen, bellen met familie om 3.15 uur valt niet mee en hoe vertel je het je moeder en hoe vangen we Franchet en de kinderen op.

Het is nu. Ik praat en lees. Carel in de kist. Carel onze parel. Een mooi afscheid op Noorderhaven, een bijna gezellige condoleance. Heel veel mensen. Ik heb continu lopen denken: herinneringen, over de verslagenheid van iedereen, het vele verdriet, het gemis, de buren, de collega’s, de toekomst zonder Carel en vooral Lola, Billy, en schijnbaar sterke Franchet, blij zelfs dat onze dierbare doden dit niet hoeven mee te maken.
Ik dacht ook constant in zinnen, zinnen zoals ze nu hier staan.
Carel pakte graag een duvel en de duvel hoefde Carel maar een keer te pakken. Daar moeten we de rest van ons leven mee leven. Daarom een welbekende uitspraak van Snuitje de partner van Snuf uit Pipo de Clown. Een mooie parel, fijne parel. Het klopt en is van toepassing op Carel.
Ik vind het echter tijd dat voor nu en voor altijd Carel gepromoveerd moet worden tot diamant.
Diamonds are forever.

Dat was zoals Jan sprak in Zijperspace.

carel was

’t Is nu net zo stil. Behalve dat er muziek klinkt.
’t Was altijd al zo dat Marc 6 jaar jonger was, Jan 6 jaar ouder. Maar nu sta ik daadwerkelijk tussenin. 2 Boven me, 2 beneden me.
Dat maakt me duizelig. Vooral ook omdat ’t niets te betekenen heeft. Alsof ’t wel iets wil zeggen tegelijkertijd.
Ik ben nr 3 nu.
Meer verantwoordelijkheid.
Hoe ik vraagtekens haat die daar achter aan zouden kunnen komen.

Ik probeer op de maat van een stukje muziek m’n hoofd opzij te bewegen. De pijn houdt me tegen.
Weer net iets te veel. Als vorige week. Dat was de reden waarom ik wakker was. Klaar.
‘Ik wilde nog tegen Jan zeggen: “Ik ben er helemaal bij.”’
Ik ben er helemaal bij. Alleen die kop wil niet voldoende.
Ik probeer m’n hoofd de andere kant op te bewegen. Misschien dat de pijn er dan uitgeschoven wordt.

Vorige week had ik geen reden. Behalve dat ik voor ‘t 1st er weer uit mocht. Medicijn was uitgewerkt, mensen zouden geen last meer van me hebben.
Ach, ik weet ‘t waarom al niet eens meer waarom ik toen zoveel gedronken had. Gister is alweer 7 dagen voorbij. Alles staat op een tijdlijn van een week geschreven, maar de details zo helder als in een weergave van een uur.
Ik heb een documentaire geknipt van belangrijke gebeurtenissen. Ik ben vergeten de data erbij te noteren.
In films gaan ze niet naar de wc, gaan ze niet elke dag slapen. Ik sla dat ook over als ik terugdenk.

Dat ik niet kan lezen.
Dat ik de moed al opgegeven heb een boek ter hand te nemen.

Vorige week keek ik een film. Ik durf niet te kijken welke dat was. 6 Dagen heeft ’t geduurd voor ik de computer waar de film op stond weer aanraakte. Ik weet ’t aan de tijd die ’t nam om thuis te komen.

Toen ik met hoofdpijn wakker werd. Stierf Carel.
Sindsdien word ik alleen nog maar wakker.
’t Is een blok van slaap, & dan sta ik op.
Ook al probeer ik ‘t, er is geen onderscheid. Ik weet dat ik wakker ben. Geen voor, alleen maar na.

Ik vraag nog aan Roswitha: ‘Hoe lang geleden is ’t nou?’
Ik was de tel alweer kwijt. Zo compact als de tijd kan zijn.
Pas toen ik thuis kwam, was er weer een volgorde. De volgorde der dingen, de dingen die in een perspectief gezien konden worden.
Ipv 3 weken begreep ik dat ’t slechts 2 weken was.

’t Verschil met m’n broers is kleiner geworden. Groter tegelijkertijd. Ik zit nu tussen hen in. Met ergens een gapend gat.
’t Krimpen & uitdijen van ’t heelal. ’t Is maar net waar je je hoofd houdt.

Ik zeg tegen mensen dat ’t beter gaat. Ik ga morgen weer aan ’t werk.
‘Je stem klinkt zwaar,’ zeggen zij.
‘Ja, als Johnny Cash,’ waarna ik ‘m nog even door hun buik laat trillen.
Ik weet dat ik dat kan. Ik ben genezen, zo goed als, & er is weer ruimte voor m’n stembanden.
Ik weet dat als ik zing, meezing met de muziek die momenteel klinkt, Carel me zou kunnen horen.

Nog even. & Hij is dood.

Dan is-ie was in Zijperspace.

carel is uitgevaren

Onderstaande heb ik gister voorgelezen bij de uitvaart van Carel. Om de leesbaarheid te vergroten een lichtelijk aangepast versie van een tekst dat ik 1½ jaar geleden al geplaatst heb. Het origineel staat hier.
Tijdens de uitvaart werd er veel muziek gedraaid, waaronder het nr ‘You are the everything’ van REM. Hét nr van ‘t huwelijk van Carel & Franchet. Het schalde luid door de zaal waar de plechtigheid zich toentertijd voltrok & ook gister vulde dit nr de gehele ruimte van ‘t uitvaartcentrum. 500 Mensen stil tegelijkertijd.
Zet de knop dus op extra hard als je op deze link klikt.

In de verte zagen we een groepje aan komen lopen. Een meisje uit de groep draaide er om heen. Ze hield haar hand vreemd hoog. Ze rende, schreeuwde, maakte buitelingen, terwijl haar hand iets leek vast te houden.
Carel en ik zaten in de duinen. Verborgen tussen enkele pannen. We waren al enkele malen naar beneden gekletterd, onze broekzakken zaten vol met zand, hadden elkaar nagejaagd, een kuil nog dieper dan de duinpan gegraven om zo een bunker te verbeelden, van waaruit we de vijand konden aanvallen, we hadden rondgerend, waren stervend achterover van de helling gevallen, en daarbij Carel nog levensechter dan ik.

‘Als je je vingers om je ogen doet,’ zei m’n broer, ‘dan kan je verder kijken.’
Hij krulde z’n duim en wijsvinger tot ronde gaten, vormde een koker van de andere vingers en tuurde door deze verrekijker naar het rondhuppelende dametje. Ik volgde zijn voorbeeld en had zodoende het te bespieden object duidelijk in het vizier.
‘Zie jij al wat?’ vroeg ik mijn broer.
‘Ja, volgens mij heeft ze een geheim wapen bij zich.’
Zijn verrekijker was natuurlijk weer van betere kwaliteit. Ik was immers het jongere broertje.

Het groepje hield halt. 100 Meter van ons verwijderd. Wij konden daardoor zien wat er gebeurde.
Ze spreidden enkele doeken uit en gingen er op zitten. Het meisje bleef nog steeds met haar hand omhoog rondhuppelen. We konden haar nu horen.
‘Ho, Bruno. Stoppen. Ga maar even zitten. Zo, rustig. Kalm. Kijk eens wat ik voor je heb. Een grote kluif. Goedzo. Brave Bruno.’

Ik rapporteerde zachtjes mijn bevindingen aan mijn broer.
‘Het is geen geheim wapen, Carel. Volgens mij heeft ze een hond.’
Hij sprak mij tegen.
‘Nee, geen hond. Want ik zie geen hond.’
Hij had gelijk.
Toch hield zij nog steeds haar hand hoog, alsof ze een reuzenhond aan de lijn vasthield.
‘Ik probeer stiekem verder te kruipen,’ zei Carel. ‘Dan bespied ik ze vanaf de volgende heuvel. Blijf hier.’
‘Nee, ik wil mee.’
‘Dat kan niet. Jij moet de bunker verdedigen.’
De bunker was een magisch woord. Verdedigen was een plicht. Dus bleef ik. Mijn broer was immers commandant.

Het meisje bleef doorgaan. Ze rende, ogenschijnlijk een hond naast haar aan de lijn. Ze stopte. Gooide een stok. Die blijkbaar ook nog werd geapporteerd.
‘Oh, Bruno. Brave hond.’
Volgens mij had ze toch een hond. Een onzichtbare hond. Ik zou het Carel straks vertellen.
Verveeld van het kijken naar niets ging ik bij onze niet-bestaande bunker zitten. Ik stapelde kleine stukjes hout tot een piramide, om me aan denkbeeldig vuur te warmen. Ik had geen lucifers.
Tot Carel me weer kwam opzoeken.
‘Ze is gek,’ zei Carel.
‘Ja, want ze heeft een hond die niet bestaat,’ reageerde ik.
‘Zullen we naar huis gaan?’ vroeg Carel verveeld.
‘Ja, ik heb honger.’
We kwamen tevoorschijn uit onze schuilplaats. Denderden gillend als woeste soldaten de duinhelling af. Zandverstuivingen veroorzakend.
‘Hé, Marijke,’ werd er vanuit het groepje naar het meisje met de hond geroepen, ‘doe nou even normaal en kom erbij zitten.’
Ze had opeens geen riem meer. Misschien een heel klein hondje nog maar. Die konden we net zo goed niet zien toen we voorbij de groep kwamen lopen.
‘Ze is gek,’ fluisterde Carel.
‘Hartstikke,’ zei ik.
We begonnen te rennen om vlugger thuis te zijn.

Bijna zonder stotteren weerklonk ‘t in Zijperspace.

carel is in memoriam

‘Hoi Theo, kan jij misschien wat scheerschuim meenemen als je deze kant op komt? Ik heb wel een scheermes meegenomen, maar de schuim ben ik vergeten.’

‘We moeten straks ook maar boodschappen doen, Mam,’ zeg ik. ‘Dan zijn we er even uit.’

‘Ga jij maar douchen,’ zegt m’n moeder. ‘Om ½ 10 komen de jongens. Neem gelijk deze stofzuiger mee naar boven, wil je.’
‘Zo, die is zwaar.’
‘Ja, deze zuigt beter dan die boven staat. & Vanwege ’t gewicht laat ik ‘m gewoonlijk dus beneden staan.’
‘Gelijk maar profiteren van mijn aanwezigheid.’

‘Theo, had jij die scheerschuim nog meegenomen? Dan kan ik meteen door.’
‘Hier. ’t Is italiaanse schuim. Met eucalyptus. De beste die er is.’

‘Jan is er nu ook, Ma. Ik hoor ‘m beneden.’
‘Ja, 1st even dit afmaken.’

‘Theo, had je misschien ook nog aftershave? Ben ik ook vergeten, bedenk ik me nu net.’

‘Waar is Ma?’ vraagt Leny.
‘Die is boven aan ’t zuigen.’
‘Oh, die doet nog even ’t huis?’

‘Zullen we er eens mee beginnen?’
‘Wil jij ook koffie, Leny?’ vraagt m’n moeder.
‘Ik dacht dat er al stond?’
‘Nee, dat hebben die jongens al opgedronken.’
‘Zullen we eens beginnen?’
‘Ja, wat moeten we van Carel zeggen?’

‘O ja, van de week vroeg iemand hoe laat Carel geboren was,’ zegt Jan. ‘Weet jij dat, Mam?’
‘Hoe laat was dat ook alweer? Jij werd om 8 uur geboren. Theo om ¼ voor 8.’
‘Ik om 5 over ½ 9.’
‘Ja, precies. Quint ’s avonds. Maar Carel…..’
‘Die mannen van de ambulance vroegen dat. Ze noteerden de tijd van overlijden, maar ze moesten ook ’t geboortetijdstip invullen. “Ach, dan doen we toch om 8 uur ’s ochtends,” zeiden ze toen.’

‘Hij heeft 3 keer z’n sleutelbeen gebroken.’
‘Was die 3e keer wel z’n sleutelbeen?’

‘1st Woonde hij toch in Kruiszwin? Daarna in de Diaconiestraat.’
‘Californiestraat.’
‘Nee, Diaconiestraat.’
‘Hoe zat dat ook alweer.’
‘Anders bel je Franchet daar toch over op.’
‘Ik bel wel.’
‘Ze hebben elkaar in de flat leren kennen.’
‘Staat ’t nr van Carel niet in de telefoon geprogrammeerd.’

‘’t Was wel mooi, gisteren,’ zegt m’n moeder. ‘Nu hoorde ik ‘ns wat-ie allemaal op z’n werk deed.’
‘’t Was druk.’
‘Ja, maar ik miste Jana.’
‘Die had ’t veel te druk met school.’
‘Ze heeft wel wat gemist,’ zegt m’n moeder. ‘Ze had vast op een heel andere manier naar Carel gekeken.’

‘Dat-ie er niet meer is.’
‘Dat we ‘m missen.’
‘Je moet niet te veel emotie in die laatste woorden leggen. Want dan krijg ik ’t niet meer door m’n keel.’
‘Carel, bedankt?’
‘Hij is niet meer; volgende regel: Carel, bedankt?’

We zeiden nog veel meer, we praten nog wel een tijdje door in Zijperspace.

carel is in de hemel

‘Ik kom wel ‘ns op Zijperspace,’ zegt Shinn.
‘O ja?’ zeg ik.
‘Ja, als ik aan de computer zit. In m’n 1tje. Dan zoek ik wel ‘ns naar Zijperspace.’
‘Oh? & Wat vind je er dan van?’
‘’t Klinkt allemaal wel een beetje treurig.’
‘Ja, ik ben ook wel een beetje treurig.’
‘Wat vind je er dan van dat Carel dood is?’
‘Dat vind ik ook heel treurig.’
‘Ik denk dat-ie in de hemel komt.’
‘Oh? Hoezo?’
‘Omdat ik daar in geloof.’
‘Jij gelooft in de hemel.’
‘Ja, anderen geloven niet in god. Ik wel. Als je niet in god gelooft dan is ’t veel erger om dood te gaan.’
‘Ik geloof ook niet in god.’
‘Ik vroeger ook niet. Net als pappa. Toen was ik de hele tijd bang voor de dood. & Nu ben ik dat niet meer.’
‘Maar je durft niet in je 1tje hier te liggen.’
‘Nee, je moet wel ’t licht aan laten ook.’
‘Er zijn ook heel veel mensen die wel in god geloven & toch bang zijn voor de dood.’
‘Ja, maar m’n mamma heeft uitgelegd dat ’t best kan dat er nog iets meer is dan wat we nu meemaken. Ik geloof daar ook best wel in. Reïncarnatie, heet dat geloof ik.’
‘Da’s ook wel mooi. Ik geloof dan wel niet, maar ik vond wel altijd alles mooi wat met ’t geloof te maken had.’
‘Ja, maar van jullie gelooft er niemand. Alleen je broer Theo.’
‘Nou, ging Jan ook niet naar de kerk?’
‘Ja, dat zou best kunnen.’
‘Carel niet.’
‘Nee, Carel niet. Maar ik denk dat-ie wel naar de hemel gaat. Ik geloof niet zo in de hel. Dat is allemaal onzin.’
‘Ja, da’s denk ik onzin.’

Maar ik vind ’t wel mooi om er over te lezen in Zijperspace.