carel is een verhaal

‘Is er obductie gepleegd?’ vroeg ze me.
Ik dacht autopsie te verstaan. Maar vele malen ‘tzelfde woord aangehoord te hebben begreep ik dat obductie van toepassing was. Ze zei ’t toch echt.
Ik knikte intelligent mee. Ik zou wel eens bewijzen wat er allemaal m’n hoofd in kon. Wat ik kon absorberen, desnoods daarna meteen ventileren, waar m’n begripsvermogen wel allemaal niet toe in staat was.
Ik zei ‘Nee’. Op ’t goede moment. Thuis kwam ik er achter dat obductie ongeveer ‘tzelfde inhield als autopsie. Ik had geknikt wanneer ’t van me verlangd werd. In het belang van de waarheid. In het belang van langer leven.

Ik vertelde hoe Carel overleden was. In z’n slaap. Hartstilstand. Nog meer details. Zoals dochter die zei dat haar vader raar deed. Lichten aan. Weggedraaide ogen. Animeren. Politie die binnenstormde & ’t van m’n schoonzus overnam. Stervend hart, vastgesteld door de dokter, de nachtdokter.
Einde verhaal.

Ik wist niet of ik emoties mocht tonen. Dat realiseerde ik me juist op dat moment. Op dat punt van ’t verhaal. Waar ergens m’n nichtje haar taak deed. M’n schoonzus haar man, m’n broer aan ’t reanimeren was. & Er politie ’t huis binnen kwam stormen.
Ik besloot te slikken. Ergens onopvallend dat speeksel weg te werken. Zakelijk te blijven. Zoals alleen m’n vader ooit gekund heeft.
Ik moest ’t verhaal vertellen. De toespraak doen. Zaken van bijzaken zien te onderscheiden.
Ik zag m’n vader de toespraak bij zijn vaders uitvaart doen. & Wilde zijn zoals hij.

Ik vertel een verhaal. & Carel is de hoofdpersoon. Hoewel er vaak ‘ik’ wordt genoemd. De hij die ik schijn te zijn.
Ik doe de toespraak die anders m’n vader had gehouden. Als die er nog toe in staat was geweest, dan had-ie daar gestaan. Waar ik nu sta.
Woord voor woord had-ie z’n eigen woorden mijn woorden laten vervangen.

Ik moet schrijven, want anders heeft-ie niet geleefd.
Hoewel hij ’t daar niet mee eens was. Hij leefde voort door z’n 2 dochters. Vaders neigen nou 1maal zo te denken.

Hij belde me op. Een collega had ‘m gevraagd wat er gebeurd was. Ze had mijn woorden gelezen over iets dat zich binnen de familie had afgespeeld.
Hij had dat liever zelf verteld, zei hij mij. Hij wilde niet dat mijn anonieme woorden per toevallig bij 1 van z’n collega’s terecht zou komen. Hij wilde niet dat ik zijn dochters zou gebruiken, ze dienst zou laten doen in een verhaal dat ik perse moest vertellen.
Zijn dochters leefden bij hem, net als zijn vrouw, daar had mijn behoefte om te schrijven niets mee te maken.
Ik kon niet anders dan zeggen dat ik over mezelf schreef, dat ’t mijn verhaal was. Met toevallige personen die de weg van m’n leven kruisten. Dat elk voorval dat ik meemaakte mijn voorval was. Ongeacht de mensen die er in dat voorval voorkwamen.
& Dat elke gebeurtenis, elk verhaal, met goed fatsoen was opgeschreven. Dat ik na elk verhaal ’t idee had dat ik de personen die er in figureerden recht in de ogen kon kijken.
Ik kwetste niet, zei ik. Ik ging niet te ver. Ik was mezelf. & Liet tegelijkertijd mensen in hun waarde. Anders mochten ze niet in m’n verhalen voorkomen. Als ik dat niet kon.
Zijn dochters mochten niet bestaan in mijn verhalen, zei hij, niet in de verhalen die ik anderen vertelde.

Nu is hij degene die mijn gaan & staan bepaald. Ik word gedicteerd.
Ik ga naar ’t ziekenhuis. ’t Bloed wordt afgetapt, de camera wordt op m’n borstkas gericht, er worden foto’s genomen, er worden hypotheses geformuleerd over hoe ’t met me zou kunnen aflopen, elke beetje lucht dat ik adem, die ik m’n longen binnenhaal dank ik momenteel aan hem.
Elke dag die ik leef wordt bepaald door hem. Hij praat me mijn leven door. & Ik zou moeten zwijgen, omdat hij dat toevallig zo gewild heeft, hoor ik ‘m zeggen.

Maar nee, Carel. Ik laat nog even aan m’n lichaam prutsen. & Dan is ’t tijd voor jou om te zwijgen.
Ik wil nog een poosje door. Dus wordt ’t straks tijd dat jij je mond houd. Ik heb nog een heel leven na te vertellen. Nog even langer dan dat jij hebt aangekund.
Je mag pas wat zeggen als ik denk dat je er weer iets aan toe te voegen hebt. Niet om m’n mond te snoeren.

Voorlopig praat ik nog wel even door in Zijperspace.

carel leeft nog steeds

Nu even alleen nog de muziek.

01 – Arno – Les filles du bord du mere
02 – Dayna Kurtz – Love gets in the way
03 – Howlin Wolf – Evil
04 – Jeff Buckley – Hallelujah
05 – Jim White – God was drunk when he made me
06 – John Lee Hooker – One bourbon, one scotch, one beer
07 – Johnny Dowd – God created women
08 – Butthole Surfers – Lady Sniff
09 – Jon Spencer – All shook up
10 – Moondog Jr. – Jintro and the great Luna
11 – Nick Cave – Right now I am roaming
12 – Ramones – Needles and pins
13 – Robert Johnsons – Come on in my kitchen
14 – Sixteen Horsepower – Haw
15 – Tim Buckley – Song to the siren
16 – Tom Waits – Cold cold ground
17 – Tröckener Kecks – Hart en ziel
18 – Nick Drake – Northern sky
19 – Jeff Buckley – Strange fruit

Morgen de tekst in Zijperspace.

overnieuw

We speelden met z’n 3-en, maar eigenlijk was Frank van Carel. Hij was immers een voor mij 2 jaar oudere neef. Veel te groot verschil om alles te kunnen delen.
Nou ja, we deelden de platen van André van Duin. Mijn platen werden net zo goed gedraaid als die van Carel. & Als ik zei dat een bepaald nr van André van Duin op míjn plaat de voorkeur zou moeten genieten, dan werd er misschien wel naar me geluisterd.

We spanden een deken tussen de 2 bedden in. Zodat degene die André na ging doen op mijn bed kon gaan zitten tot de 1e tonen van ’t nr klonken om vervolgens vanachter ‘t ‘doek’ te voorschijn te komen. We stelden ons een echt podium voor, alleen maar met behulp van ’t doek aan ’t stapelbed. & De microfoon van pa z’n cassetterecorder, dat wilde ook wel helpen. Als degene die moest optreden daarachter z’n mond scheef trok, was-ie als vanzelf André.

Je mond moest scheef & je moest er een beetje sullig bij kijken.
Neef Frank was een kei daar in. Tussen Carel & mij was ’t een strijd wie de 2e plaats zou halen.
Voordat de microfoon bij de mond was lagen we al blauw van ’t lachen. Dan moesten we weer aan Frank denken. Die kon ’t zo goed.

‘Stop, stop! Overnieuw.’
’t Kwam amper uit onze mond.
De naald moest opgetild & precies bij ’t begin van ’t goede nr opnieuw geplaatst worden.
‘Zet ‘ns een ander nr aan,’ schreeuwde ’t van beneden.
Maar dan kwamen we vanachter ’t gordijn alweer ’t podium op. ’t Gelijkvloerse podium, maar niemand die dat op dat moment nog doorhad.

We murmelden de woorden. Zo zacht mogelijk, want eigenlijk mocht er helemaal niet meegezongen worden. André zong & wij traden op. ’t Was heel moeilijk om niet te zingen terwijl je speelde dat je André van Duin was.
‘Ik kan je horen,’ klonk er vaak tussendoor.
‘Overnieuw!’ werd er door de André van dat moment dan meteen gezegd.
‘Nee, je bent al 3 keer geweest.’
3 Mislukte pogingen & dan was de volgende aan de beurt. Die zat meteen al klaar op m’n bed.
‘Ja, maar jij praatte er doorheen.’
‘Toen ik aan de beurt was, lachte jij er doorheen. Toen kon ik ook niet meer.’
‘Ja, maar toen deed jij raar.’
‘Ik deed André van Duin na.’
‘Nee, want dat kan je niet.’
Frank was ondertussen bezig de naald weer op de plaat terecht te laten komen. Wie ’t sterkst was zou aan de volgende beurt beginnen. Van wie de plaat was, die hield die beurt op ’t laatste moment tegen. Zo was de wereld eerlijk verdeeld omdat iedereen gebruik maakte van z’n eigen macht. Wat uiteindelijk betekende dat Carel & Frank buiten een ander spelletje gingen spelen.

Ik bleef alleen achter, met de plaat, de microfoon & ’t gordijn.
Ik zette de naald van de pick-up aan ’t eind van ’t nr ervoor om toch nog op tijd achter ’t gordijn vandaan ’t podium te kunnen bestormen.
M’n broer & neef hadden ’t vast leuk gevonden toen ik m’n hand naast de rand van ’t bed wilde neerzetten. Om er achter te komen dat ’t podium lager lag dan de coulissen. Daar hadden ze vast om moeten lachen.
Maar die waren een bal tegen de muur van de garage aan ’t trappen. Om tussen de doelpunten door luidkeels ’t lied van André van Duin te zingen.
Ik moest van m’n moeder gaan liggen op de bank, hoofd achterover. Ze richtte de spuit met onzichtbare pleister op m’n kin & de hele week heb ik de gekke bekken van André van Duin niet meer kunnen oefenen. Ik kon beter ook niet lachen om de geslaagde pogingen van neef Frank, toen hij weer binnen kwam.

De klok sloeg 12 in Zijperspace & m’n gezicht bleef altijd zo staan.

openluchtmuseum

’t Was vooral voor de trein dat we op tienertour gingen.
’t Mooiste plekje vonden we de klapstoeltjes bij de deuren. Daar konden we nog een beetje vrijelijk bewegen. We schoven de deuren naar de coupés dicht & gingen onze gang. Tot de conducteur ons woedend kwam waarschuwen dat als-ie nog 1 keer zou zien dat wij onze vingers tussen de sluitende deuren zouden steken, hij onmiddellijk de trein stil zou zetten & ons zou verwijderen.
We keken ‘m bedremmeld aan. Daarna naar de smerige voetstappen van de bouwvakker die net was binnengestapt. Toen naar de deze morgen nog gepoetste schoenen van de conducteur.
‘& Dan moeten jullie maar kijken hoe jullie thuis zullen komen,’ ging deze verder met z’n tirade, ‘want ik zal zorgen dat jullie de hele dag geen trein meer inkomen.’
De man vertrok & wij gingen weer op onze klapstoeltjes zitten. Een stoptrein Nijmegen & Oss moet dat zijn geweest. Geen idee meer hoe we daar verzeild waren geraakt.
Carel zei: ‘Je had je vingers te ver naar buiten gestoken.’
‘Nee, jij,’ zei ik.
‘Nee, jij,’ zei hij.
Nadat we de overstap in Oss hadden gemaakt, keken we bij elke tussenstop 1st even waar de conducteur zich bevond. Daarna mocht slechts 1 van ons zolang mogelijk de vingers tussen de sluitende deuren houden & op ’t laatste moment wegtrekken. De ander moest in de gaten houden of anderen ons spelletje niet zouden zien.
We lazen onderweg hooguit de folders van attracties. Onze stripboeken waren te groot om mee te nemen. Voor de rest keken we voor ons uit. Bestudeerden de medepassagiers. Daarom waren stoptreinen interessant. Dan kwamen ze vaker in- & uitlopen.
‘Stomme kop,’ luidde vaak ons commentaar.
‘Stom wijf.’
‘Stomme neus.’
Ontelbaar veel variaties wisten we te verzinnen.

Onderweg stapten we uit waar onze folders aangaven dat er iets te beleven viel. Folders die we verzameld hadden op voorgaande attracties. We selecteerden ze op kortingen die we konden verkrijgen dankzij onze tienertourkaart. Of anders namen we een gratis speeltuin met een spectaculaire voorziening. Ook gratis natuurlijk.
We moesten wel uitstappen; we moesten thuis vertellen wat we die dag beleefd hadden. Dan liepen we kriskras door de stad die we aandeden, op zoek naar de bezienswaardigheid uit de folder, om vooral een buskaartje uit te sparen. Tenzij tienertour ons recht gaf op een buskaartje, zoals bij bezoek van ’t Evoluon ’t geval was. Dan kochten we bij een snackbar een chocoladereep & een blikje cola dat we samen moesten delen.

We waren zuinig. Zoveel hadden we ook weer niet verdiend met ’t bollenpellen. Dat beetje konden we beter aan onze stripboeken besteden.
Dat we gratis ’t Rijksmuseum in mochten was een grote verrassing.
‘Zijn jullie met z’n 2tjes?’ vroeg een suppoost die toevallig langs de rij liep.
We hadden ‘m de vraag gesteld hoeveel een kaartje ons zou gaan kosten. Hoewel we hele dagen slechts met elkaar communiceerden durfden we dit soort vragen nog wel aan vreemden te stellen. ’t Ging immers om onze portemonnee.
We knikten & keken naar ‘m op.
We mochten onder ’t koord door & via de 2e ingang naar binnen.
‘M’n neefjes,’ zei de suppoost tegen z’n collega daar.
Vervolgens bukte hij zich weer voorover & benadrukte dat we vooral de Nachtwacht niet mochten missen.
Op onze rondgang kwamen we de man meermaals tegen. Dan vertelde hij ons snel waar we aandacht voor moesten hebben, wie Vermeer was, waar de schilderijen met verhalen over de griekse goden hingen, waar ik van zei te houden, waarom ’t licht in de schilderijen zo belangrijk was. & Toen hij ons uitgeput op een bankje midden in een zaal zag overleggen over wat nu te doen, wilde hij nog wel een keer een praatje met ons maken.
‘Rondvaartboot?’ vroeg-ie. ‘Hebben jullie de amsterdamse grachten al gezien?’
We knikten van vorig jaar al.
Een collega kwam erbij staan. Of hij nog wat leuks voor de jongens wist. Goedkoop ook, voegden wij er aan toe.
‘Ze kunnen naar ’t openluchtmuseum.’
Daar hadden we niets over gelezen in onze foldertjes. Wel van die van Enkhuizen. & Ook onze zogenaamde oom keek z’n collega vragend aan.
‘& ’t Ligt lekker vlakbij ’t station,’ ging de man verder.
Nu ging oom ook een lichtje branden.
‘Ja, links tegenover ’t station ligt ‘t,’ zei hij vrolijk lachend. ‘’t Grootste openluchtmuseum van Nederland. Helemaal gratis kun je daar alles zien. Als je maar nergens aan komt.’
We waren nieuwsgierig. Vroegen hoe we er makkelijk konden komen.
‘O, je gaat gewoon weer naar ’t station. Links ertegenover,’ werd herhaald, met nog steeds dezelfde vrolijke lach.
Carel & ik keken elkaar aan. Dat zou wel iets voor de middag zijn. Hoefden we niet zo lang in de trein te zitten voor weer een andere stad. Die trein begon inmiddels te vervelen.
‘& Als je ’t niet kunt vinden, dan kan je aan elke voorbijganger vragen waar de Roze buurt ligt.’
Tegenover ’t station gingen we naar links & konden ’t niet vinden. Geen buurt in ieder geval die op een openluchtmuseum leek.
Thuis vertelden we dat we nog 1 keer naar Amsterdam wilden. Want we hadden ’t openluchtmuseum gemist.
‘Doe dat dan volgend jaar maar,’ zei m’n moeder. ‘Want jullie zouden ook nog een keer langs Ome Carel gaan & hebben nog maar 1 dag reizen met je tienertour.’

We hebben ‘m nooit kunnen bezoeken in Zijperspace.