bamberg

Aan de spaarzame lezer die mij nog rest:
Ach, ik ben er niet.
Of eigenlijk elders.

Zoals ik altijd de dagen van ’t jaar aftelde, tot ik bij de 100 was, heb ik nu al tijden uitgekeken naar ’t vertrek van zo dadelijk.
Ik word zo opgehaald & dan zullen we vertrekken.
600 km.
Bamberg.

Ik zei dat ik een fiets zou huren. Toen zei Kees dat ik die van hem wel kon lenen.
‘Onnodig geld uitgeven. Ik heb ‘m de komende dagen toch niet nodig.’

Dus zwerf ik daar ergens rond. Im Fränkische Schweiz of im Steigerswald.
Op zoek naar Brauereien of Kellers.

Als ik 6 bier drink op een dag moet ik ’t kunnen halen.
Ik heb best goed geoefend.
In ’t café zeiden ze gister: ‘Ha, ben je weer aan ’t trainen?’
Een ½e liter in m’n hand.

Ik ben er dus niet.
Of eigenlijk elders.
Pas op m’n verjaardag kom ik terug.
Dan zijn we bij de 100. Maar dat vind ik dit jaar minder belangrijk.

Want ik ben elders in Zijperspace.

troon

Als ik ’t later aan m’n kinderen vertel, de kinderen die ik niet zal hebben, dan zullen ze me zeggen, met de woorden die nooit zullen klinken, ‘maar Pap’, & ik zal de Pap dan zijn waar zij zich naar richten, ik zal net zo veel niet bestaan als dat zij ooit zullen worden, ‘maar Pap, leg ’t dan nog ‘ns uit, want we kunnen niet begrijpen, we kunnen ’t niet voor ons zien, hoe jullie vroeger dan de vuilnis op lieten halen, hoe jullie afstand deden van de spullen waar jullie geen nut meer in zagen’.
& Mijn woorden, die ooit zullen worden, maar nooit zullen bestaan, zullen zeggen dat ’t kwam doordat ik in die tijd, die vroegere tijd die eigenlijk nu net is geweest & straks door deze verwarring niet zal zijn maar toch evengoed is gebeurd, ‘in die tijd’zal ik zeggen, ‘kwam ik onverwachts thuis op een tijdstip dat ik anders elders zou zijn geweest’. & Daardoor kwam ik tegen wat ik zelden of nooit eerder had gezien: de vrachtwagen voor ’t grofvuil. Zijn grijpgrage armen bungelend op zoek naar prooi.
Ik bleef staan kijken. Me afvragend of ik niet eindelijk eens iets moest verwijderen uit dat huis dat met elk boek dat ik kocht krapper ging voelen. Nauwer sluitend. ’t Liet steeds duidelijker de contouren van m’n eigen wezen zien.
‘Boek? Boek?’ zeggen de kinderen, zullen ze, zal ‘t klinken, de mogelijkheid die er niet is schept die woorden in hun mond.
‘Ja, boek,’ antwoord ik, happend in de lucht.
Er moest iets weg, zal ik verder gaan, maar zo plots kon ik geen beslissing nemen. Ik dacht aan spullen die ongebruikt stonden, opgestapeld, uitgerangeerd, zonder aandacht, zonder nut behalve dat ze waren & stonden.
Nou ja, die stoel.
Die stoel.
‘Die stoel waar jullie vaders vader ingezeten heeft.’
De laatste stoel die hij gezeten heeft in dat huis. De laatste keer dat de hele familie er was, waar niemand ontbrak, zat hij in die stoel. De 1e stoel die ik ‘mijn’ kon noemen, ’t begin van mijn ‘uitzet’, de 1e stap weg van mijn ouders, in die stoel, daar zat hij, je vaders vader.
Die wilde ik weg.
Want hij was al versleten toen Pa er in zat. Ik had er een doek overheen gedrapeerd, om de gaten in de bekleding te verbloemen. Om ’t een leuke stoel te laten zijn.
We hadden de stoel uiteindelijk in de verre kamer gezet, in de verre hoek, om de drukte van de kinderen ver weg te laten zijn, zodat Pa nog een dutje kon doen.
‘Stil nou,’ had vaders moeder gezegd tegen vaders neefjes & nichtjes, die meer bestonden dan dat jullie ooit zullen doen, ‘Opa moet slapen.’
& Toen waren ze eindelijk stil, ze fluisterden alleen nog, leunend tegen hun vaders & moeders, bedelend om nog een grapje te mogen uithalen met vaders vaders baard.
Daar was-ie gezeten. De laatste maal. Pater familias in zijn laatste troon. De familie om zich heen verzameld, wachtend op zijn ontwaken, tot hij weer iets zou zeggen.

‘Die stoel kon weg,’ zal ik tegen hen die niet zullen komen zeggen, ‘want hij had geen nut meer, ’t was al lang geleden dat-ie nog voor iets gediend had.’
Maar door ’t getreuzel daar voor de deur van mijn inmiddels te kleine huis was ’t grofvuil allang weer weg.

’t Verleden bleef nog wat langer bestaan in Zijperspace.