Eruit

De volgende dag is begonnen. Ik kan me niet herinneren dat ik de voorbije buiten ben geweest. ’t Was een vrijwillige afsluiting opnieuw, zonder dat ik erg had in ’t vervloeien van de tijd.
Hoewel, ik ben nog even op m’n sloffen m’n coach achterna gelopen, zij onderweg naar haar fiets.
Ik had nog 1 onderwerp. Dat ik maar 1 keer korting krijg bij de bioscoop. 1 Keer per maand.
‘Ha, je bent dus naar de film geweest!’
Dat deed haar goed.
Blijkbaar bang dat ik te veel in isolement terechtkom. Opgelucht dat ik een stap heb genomen.

Zo voelt ’t. Vast een misinterpretatie. Ze was ook blij dat ik weer schreef. Dat zou ze gaan lezen.
In dat korte samenzijn geen tijd gehad om te zeggen dat ’t best wel wat teksten waren. Want we moesten ook nog zaken op orde stellen.

Hoewel, als ik een roman zou schrijven dan is dat wat ik schrijf, hooguit een stuk per dag, niet toereikend. Een boek is daar niet van samen te stellen. Bovendien heeft de tijd me ondertussen achterhaald. Wie lust er nog papier omhuld door een kartonnen omslag. Waar je niet doorheen kan bijten. Niets te negeren valt, de eindigheid zichtbaar door dat ’t tegelijkertijd tastbaar is. Al is ’t maar door de dikte van de opgestapelde bladzijden.
Digitaal heeft slechts de oppervlakte gegeven, ’t reliëf weg gehaald. Ik kijk constant hoe diep de bladzijden liggen op elkaar die ik nog heb te gaan. Waar de uitdaging schuilt. Waar m’n vermogen tot volhouden zich laat duren.

Onderwijl is alles wat ik produceer net zo’n platte aarde. Men heeft een scherm. Daar blijft ’t bij.
Vroeger was ik barman. Toen wisten ze tenminste dat ik ADHD had. Was net uitgevonden.

Wisten zij veel wat nog zou komen in Zijperspace.

Openen

Er is nog ontzettend veel.
& Ik zet voor ’t gemak een punt achter die zin. Om voor mezelf een vraag te laten ontstaan. Niet zo makkelijk om op alles vanzelf een antwoord te hebben; er zal 1st een vraag, de juiste als maar enigszins kan, gesteld moeten worden.

Ik hoor bijv nu m’n broer over de telefoon indringend vragen waarom ik de namen van z’n dochters heb genoemd. Waar ik nooit zou hebben bedacht dat daar een vraag over te stellen was.
Dat heeft de toekomst veranderd. Waar dat al lang geleden verleden had moeten zijn.

Een serie is bezig, zoals vroeger beeld ik me in dat-ie gepland was om gezien te worden. Ondertussen weet ik gerust dat zo’n beetje alles op afroep is. Je kijkt echter alleen alles waar geen of een klein prijskaartje aan hangt.
& Aan de ene kant is de scene met m’n broer op afroep beschikbaar, maar blijkt-ie slechts beschikbaar als er bij mij niet de juiste woorden komen. In de juiste verhoudingen, de vanzelfsprekend vergelijkbare emoties, in kruipende holtes waarvan je niet verwacht dat ze onder de vloer aanwezig waren.

Om nog een overstap te maken: ik had niet verwacht dat ik op dit moment nog fit zou zijn. Bijna middernacht. Waarbij ik me ondertussen ondergedompeld heb in de vandaagse vragen die me de hele tijd gesteld zouden worden, ondertussen verleden tijd & wetend wat wel van toepassing was. Uiteindelijk.
Als: hoe voelt u zich, had u nog vragen, heeft u ’t telefoonnummer van degene die u op komt halen, hoe heet u?
Ton.
Uw achternaam?
Zijp, maar noem me maar Ton. Dan voel ik me meer op m’n gemak.

Meestentijds voel ik me dat niet. ’t Is geen vanzelfsprekendheid als ik de deur uit ga. Evenmin als ik thuis, wetend dat de deur straks opengetrokken moet worden, thuis ga laten.
Ik ben bezit, zo zou ik ’t moeten uitdrukken, van hoe men denkt als ze Ton horen. Bij naam of bij stem. Een klik automatiserend met een plaatje erbij.

Ik heb dat plaatje Carel. M’n broer. Voorbij.
Niets meer goed te maken.
& De mensen die vandaag een gat in m’n lichaam onder halve verdoving kraakten misschien wel evenmin. Ik heb ’t niet gevoeld, de sluis had opengestaan, ik was ontvankelijk. & Hoewel de tegenzin begint, evengoed nog wel even door.

Zijperspace opende zich.

Zit

Soms moet je niet alles verklappen. Van bijv hoe m’n handschoenen er uitzien. Vooral de toploze dan. Want er loopt al een vinger zo goed als naakt rond terwijl ik me in de koude regionen wil begeven. Terwijl hij vanaf de 2e vingerkoot veilig had kunnen zijn.
Als ik die vinger observeer, bestudeer, handpalmen uitgespreid ter vergelijking, dan is ’t of ’t vuurpeloton klaar staat voor hem. ’t Is verdomme bovendien degene die me al een paar jaar in de kou laat staan. ’t Heet Raynaud, dat syndroom, schijnt tijdelijk te zijn, maar vooralsnog helpt die wijsvinger me niet om die wetenschap te bewijzen.
De wijsheid des dokters.

De kou.
Ik hou er niet van, toch heb ik de stilte lief die me dan omhult. Plus de aandacht van voorbijgangers die me in deze tijd per ongeluk passeren. Waarbij dat vaak niet verder gaat dan ‘hallo’, ‘hoi’ of ‘goedendag’. Ondanks of juist wel dankzij.
De laatste was van een ogenschijnlijk oorspronkelijke buitenlander. Knus, vond ik dat. Want hij was me voor. Z’n vrouw werd pas wakker in begroeting toen ik op hem reageerde.
Knus ja, dat ene moment, over 2 seconden uitgestrekt.

Ik zit weer in de horizon van de Stammerdijk. Dik aangekleed, hoewel me vrijdag was voorspeld dat ’t minstens 9 graden zou worden.
Ik ga die zogenaamde weerman niet meer vertrouwen, met z’n uitgestrekte glimlach als hij de voorspellingen over A’dam zogenaamd navertelt. Een leuke lach terug hooguit. Je kan niet anders dan dat, als ’t gepraat van zijn kant uit daar op is gebouwd. Maar ’t zorgt er wel weer voor dat je opnieuw een onderwerp minder hebt om over te communiceren. Die vrijdagse middag van vrijwilligerswerk tussen tijdschriften. Allemaal wachtend op catalogisering.

De mensen komen & gaan tezelfdertijd.
Ik raak er niet makkelijk aan gewend. M’n glimlach klaar als ik ze vanuit de horizon, nog een scherpe bocht te gaan, aan zie komen.  & Dan moet constateren dat er niets meer is dan dat. Geen glimlach, geen ‘Hoi’.
Dat is de reden, besef ik me dan plots als een zogenaamd zelfverklarend visioen, dat ik hier zit. Bankje, Stammerdijk op de verte, ijskoud, gebrek aan zon.

Ik lees, ik lees. Wil meegenomen worden in ’t trage tempo. ’t Boek dat alomtegenwoordig wordt.
Maar verzaak tegelijkertijd keer op keer. Want verwonder me om de vreemde schepselen gods & wil aardig gevonden worden. Dwars door al die lagen die alle warmte binnen proberen te houden.
Waar ik mezelf word, of juist niet, alles wellicht van me af valt. Ik zelf terug val in ’t gebrek aan omhulsel, behalve die voor kou.
Je weet wel, wanneer bij thuiskomst de kachel nog niet lang genoeg brandt. Maar je bent er.

Stammerdijkstories forever, zolang ze als zodanig zijn te herkennen in Zijperspace.

Bart

Hij vroeg me hoe ’t met me gaat. Na me 1st aangeroepen te hebben & zich te verbazen dat ik automatisch had gereageerd met ‘Hé, Bart!’
’t Is blijkbaar niet vanzelfsprekend om dat eensklaps te weten, dat was zijn onbedoelde bevestiging, wie hoe & waar & wat hij dan wel zij heette.
Ik ken zelfs enkelen die hun namen hebben veranderd, zijn verdwenen ook; dat heb ik van horen zeggen. Maar m’n geheugen vertelt me niet of dat drugsgerelateerd was, zoals in Den Helder te doen gebruikelijk toen.
Maar zulke mensen willen vast verborgen blijven, misschien wel mij-gerelateerd.

‘Maar jij bent toch van 1964?’ zei Bart.
& Wat meer van zulke vragen. Waarbij ik herinneringen bij mezelf ophaalde hoe we dat weekend stoned op kinderwipjes zaten & hij voorgoed aan Suus gekluisterd leek.
Tot we uit de roes wakker geschud werden door een buurman, van: ‘Blijf van dat kinderspeelgoed af’.
‘Ga slapen,’ zal er ook wel bij geklonken hebben.
Die nacht van late jeugd voorbij & hij & Suus getrouwd, bleek jaren later ’t bericht.

Ik vond toen al alles moeilijk, tenzij met goede vriendinnen. Inge & Suus een goed bewijs.
Maar hoe te acteren bij mensen die me niet meer gewend waren? Ikzelf hen evenmin. Vandaar dat ik er over begin. Daarbij vrouwen meestal uitgezonderd.

‘Maar jij bent toch van 1964? Jij bent toch 60 ongeveer, of 62?’ ging ons wederzijds spervuur verder.
Hoe we op Texel zaten & hij me de 1e joint had aangereikt. & Ik vervolgens een volksopstand van 3 klassen HAVO-4 heb georganiseerd. Hoewel ik me net zo goed had kunnen laten leiden door de duizelende wereld van damtoernooien, die welig tierden tijdens dat eeuwig durende weekend aldaar. De tijd die rekt, zeker als je terugkijkt van een wereld van 2 generaties daarna. & Ik me onderwijl geen moment heb verveeld.

Na ’t raden hoe oud ik was & ik vragen hoe dat kwam, dat hij dat zo nauwkeurig wist, dat hij toen zei dat hij dezelfde leeftijd had, want 1965, ik beduzeld: dan heb je wel heel weinig tijd gehad om dit jaar die leeftijd te halen.
‘Ja, ’t is vandaag!’

Hoewel ik een hekel heb aan uitroeptekens. Dit was een moment om terug te zijn. Om te zeggen ook dat ik niet langs zou komen, bedankend voor de uitnodiging.
‘Maar je moet weten wat mijn omstandigheden zijn,’ was m’n onuitgesproken uitleg.
In ieder geval niet letterlijk.
Zijn lach lekker ADHD, zoals ik er nog wel een paar ken.

Ik wist, mezelf geruststellend, dat ’t me toch nog kon gebeuren dat bij nekomdraaien een naam pardoes kon floepen. Zijn krullen voorbij, zijn handen niet door mijn stonede haar, zoals de spaarzame foto’s van dat weekend op Texel me hebben doen geloven.

We waren toen opgeteld nog niet de leeftijd van Zijperspace nu.

Gedachtenis

Tegen ’t eind van een boek neem ik me voor, heb ik me al een tijdje voorgenomen, om de dankwoorden over te slaan. Dan kan ik door met de volgende. Scheelt me vaak toch zo’n 2 tot 3 blz.
& Dat laatste schrijf ik zo kort omdat men daar ook gemakkelijk overheen hikt. Wlups, nu een overstap naar iets anders, dan wel volgends.

’t Lukt me echter slechts zelden. Toch weer die extra blz lezen, dat kleine inkijkje wie er toe doen voor de schrijver, naarmate ik ouder word een pinkje van begrip om zijn/haar redacteur, de goede verstaander, familie & hoe er zo geen rekening mee werd gehouden. Dat ik dan blij ben ’t niet over te hebben geslagen, dat ik ooit zoiets moet schrijven, wie ik dan niet moet vergeten.
Als een testament, een schrijven van wat belangrijke motivatie is, steun, toeverlaat, schouder, noem maar op. Iemand waar je dat spaarzame geld graag aan toe wilt laten. Ze hebben je gezeur, geploeter, & jij eindelijk ook hun hulp toegelaten.

Hoewel ik nog nooit een boek geschreven heb. Roman, noch een publicatie over natuur, buiten van columngrootte.
Groter kon ik niet rijzen.

Maar als ik in die hoedanigheid toch zou mogen danken, herdenken, aanmoedigen bovendien, zou ik bij deze graag willen laten merken dat ik wel eens ’s nachts heb wakker gelegen. Soms dat ’t me duizelde. Zowaar een reactie. Men had zich betaamt een stuk van mij te lezen & daar woorden aan te spenderen.

Maar ook die mensen die een bier willen drinken met me. Niet van ’t gemakkelijke soort, eerder van ’t zwaardere. & Als ’t licht is dan maar halve liters. Dat de woorden vervolgens zijn gaan kletteren, tot we niet meer begrepen waarom. Zodat ik de gesprekken terug moest zien te vinden, wetend dat ze nooit hier zouden verschijnen vanwege een herinneringsgebrek. Dat slechts ’t klateren over bleef, hoofd achterover voor ’t slikken of anders een scherpe snedigheid.

Laaft u zich maar om mijn hoofd achterover, zij ’t drank, zij ’t lach. Ik bemin u om mijn duizeligheid, dat ik versteld sta over hoe graag ik bij u allen ben. Me uiteindelijk verwonderend hoe dat zo ver heeft kunnen komen.
Tegelijkertijd, of juist net iets later, me terugtrek omdat alleen goede herinneringen moeten overblijven.

Dit is ’t geheugen van Zijperspace.

Jaargangen

Van de voorzitter een beloning gekregen. Aan de deur bezorgd, met postzegel evengoed. Dat-ie moeite doet mijn adres elk jaar te achterhalen. Misschien een goede spreadsheet van nooit meer vergeten de weg te vinden.
Wat mij nooit lukt.

Een perfect bescheiden tekstje als begeleiding. Handgeschreven. Erbij aangevend dat ’t dit jaar wat later binnenkwam. Prettig om te weten dat hij weet wat ik doe, in zoverre hij weet wat dat is. Maar de kracht mij dat te doen geloven, blij met dat kaartje, een boek om voor mezelf te kopen.

Dan ga ik morgen weer voor mezelf beginnen. Diep in de kelder. Om beurten de kasten opzij schuivend, gelijk de rest duwend, want dat heet geloof ik hydraulisch. Als niet, dan kan men zich dat vast wel voorstellen. De verwondering voorbij van toen ik 40 jaar geleden iets soortgelijks zag in de bieb van ’t Tropenmuseum. 1e-Jaarsexcursie van de Bibliotheekacademie.
’t Liefst had ik de hele middag met de draaiende wielen de kasten een volgende gang laten tonen, ze allen anders met dezelfde kracht ’t uiterste pad open laten Sesammen.

Ik doe de tijdschriften. Hoewel vrijwillig, wellicht ooit niet mocht ik uit m’n burn-out ontslagen worden, de enige die nu echt de weg weet tussen wat natuur is in die vorm. De anderen doen de boeken, de dubbelen, de foto’s, de biografieën & wat dies meer zij.
Natuurgerelateerd. Al dat al.

1 Plank per week. Die slechts uit 1 dag, 1 middag eigenlijk, van niet langer dan dat de verzuring ontstaat, de voeten stram, ’t staren door leesbril moe, maar vooral in pogingen, sinds m’n vroege jeugd voortdurend, m’n slechte handschrift te verbloemen.
Dus de namen van de tijdschriftseries staan verticaal genoteerd in zo duidelijk mogelijke lettertekens. Rechttoe, rechtaan.
De kleuterjuf die me tekenen leerde, hoewel niet voor lange duur, de ABC-juf ’t daarmee gepaard gaande alfabet, me verfoeiend om zwalkende hand, onstandvastig, krullend & uitschietend & altijd onleesbaar.

Ik neem er dus de tijd voor. Buig mij voorover, zet mijn leesbril herhaaldelijk strak, vanaf oor via neus richting de andere. Probeer rechte lijnen, de letters verbeeldend die de tijdschrifttitels me dicteren. Schiet soms uit, verscheur karton als ik geen achterkant voor een volgende versie voor handen heb, weet anders hopelijk een rechte lijn op volgend ondergrond te vinden.
Voel tevreden.

Dus nu heb ik een boek tegemoet te zien, ik zal ’t bedrag ervan achterwege laten.
Omdat ik een juf had (m’n moeder zal haar naam nog wel weten ook al is ze dood) die me liet weten dat ze trots was over ’t zebrapad & de schuine schoorsteen.

Hoewel alles minder scheef lijkt sinds ’t blokletters zijn in Zijperspace.

Winterbanks

’t Vergt wat voorbereiding. Een dikke jas, ter plekke aangemeten want nog warm van de fietstocht. Een boek dat niet makkelijk afleidt gezien de, hoewel redelijk spaarzaam, passerende mensen & paarden. Kortevingerhandschoenen, langevingervarianten eroverheen, waarmee je evengoed de volgende bladzijde kan pellen. Krant voor onder de bips (al is ’t maar om bij navertellen nostalgische gevoelens los te maken bij toehoorders). Chips voor ’t rijmen daarop & bij gebrek aan alternatieven in m’n dieet. Etcetera…

’t Voelt goed, hoewel laagstaand, die volle zon, zich traag wendend tot achter de bomen naast ’t weiland, daar waar de zak goud verschijnt mocht de regenboog zich voordoen, zo heeft Oom Dagobert me ooit geleerd. De rust, gelijkertijds, ’t stilste plekje, naast alles wat inmiddels nat & slecht doorwaadbaar is in dit Diemerbos.

Er komt rust, met prettig glimlachen tussendoor naar iedereen die ’t durft me te aanschouwen. Niet wereldvreemd, gewoon: blij eindelijk vele bladzijden door te kunnen sprinten. Zelfs m’n huiskamer krijgt dat niet voor elkaar. Een pc met een veel grotere buitenwereld die me constant bij de les houdt, slash wegpingt, slash me noopt over andere hobby’s na te denken. & Nog veel meer: als in bang zijn wat ’t weer me brengt & eeuwig dat te blijven controleren, uitstelgedrag tot gevolg.
M’n huis, o zo vertrouwd, is gelijkertijd constant bezig me af te leiden van wat ik ’t liefste doe.
Een buitenshuisbankje brengt me gek genoeg weer bij mezelf.

& Dan denk ik per ongeluk weer aan al die bankjes die ik op ’t pad over de Southdowns tegenkwam. Plakketjes van reeds overleden vaste bezoekers van horizonten over zee. Een oom, een vader, minder vaak aanwezig moeders of oudtantes, maar niet minder memorabel in afscheid van hun. Een kort teder woord, hun liefde, hun rust beschrijvend. Hun thuis.
Een misschien wel reeds kreupel mens die zich de moeite gestroostte nog 1 keer de heuvel op te gaan. De volgende dag weer, tot ooit nooit meer.

Daar wil ik komen, ook al is dit een vlak land. Maar weids de blik, de einder traag bollend, dalend ver, ver weg, als er niets in de weg staat. Begraaf m’n hart daar, aan de Stammerdijk, waar ’t niet verder lijkt te gaan.

’t Is tijd voor m’n eigen boek in Zijperspace.

Kindskinderen

Ik leg m’n vingers, half gekromd, in m’n nek. Om beurten wissel ik de beide zijden af: linkerarm richting rechternek & vice versa. Vingers krullend, ook weer afgewisseld met zo lang mogelijk krommend om m’n nek. Hoewel binnenkant vingers minder last lijken te hebben van ’t temperatuurregime.
Ik ben naar bed aan ’t gaan. Een proces van hopelijk zo veel mogelijk uren. Aldoor kijkend of ik ’t nog wat langer vol kan houden. Een loopje richting wc, een hapje van een reep. Een slok bier.
& Dan bedenken dat ’t blik bier ook echt op moet & ik wellicht verkeerd geschat heb hoeveel energie ’t me op zou leveren. Verdoving, dat wel, zodat ik de niet al te beweeglijke ledematen in hun aanraking met de bank niet constant zou hoeven voelen. Z’n nukkig karakter, met veringen die de rug proberen te knechten. Een chagrijn die alles aanklaagt, elke verschuiving van spieren probeert terug te vertalen in krampachtigheid & zogenaamd gebrek aan uithoudingsvermogen.
M’n rug puft, een cm opzij & hij heeft tijdelijk nergens last van. M’n boek ophoudende arm wil aflossing van die ander, m’n ogen hebben alle overige lichten uit laten zetten zodat miniem licht van achter net genoeg is voor ’t volgen van de regels.

Ik breng hier nachten door, op deze plaats. Waarbij ik mezelf uren later terug vind met bladzijden die ik allang naar een vertaalslag heb gezonden om andere werelden te verzinnen. Niets stemt dan meer overeen met wat ik daarna denk te hebben ervaren, maar ’t boek dat een ander verhaal vertelt, opnieuw.

Ik ben een slaaf van die strijd. ’t Wel weten & ’t inmiddels vergeten. ’t Verhaal op willen pakken & waarmee ’t uit zichzelf steeds opnieuw met me aan de loop gaat.

Mijn opa sloeg met zijn wandelstok, hij kon niet zonder, richting onze oppasneef als hij weer eens des middags wakker werd. Boek op z’n schoot, sigaar gedoofd in de 1 meter hoge multifunctionele sigarettenhouder slash asbak.
M’n neef kon alles ontwijken, want hij was ’t al gewend doordat hij ook heel stiekem acteerde als hij sigaretten uit opa’s borstzak moest jatten voor z’n eigen gerief. Hij kon niet alleen leven van de bejaardenmaaltijden die ’t tehuis aan de overkant hem op kosten van opa toebedeelde.

Kinderen hebben & kindskinderen. Die langskomen, je bewaken als ’t wat minder gaat. ’t Zal steeds minder worden vermoed ik.
De macht die vergaande geschiedenis op je uitoefent evenzo.
Dus ik schrijf. Val daarbij gelukkig niet voortijdig in slaap.

Nu de resten bier nog geruststellen in Zijperspace.

Alsof

Alsof ik nog niet genoeg heb bekend probeer ik kopje onder te gaan in de tranen die zich, weliswaar als een kabbelend stroompje, een hevig lijdend door zwaartekracht gegeselde in Zwitsers hooggebergte klatervalletje daarbij doen klinken als een binnensmonds met stemverbod prevelende non in ’s werelds grootste giga-kathedraal, mijn stem doet stokken, een tel ajb hik ik naar de zorg, de psych, de coach, want ik moet weer ademhalen, m’n druppels zien te tomen, te laten zien dat ze niet bestaan, ze niet horen te dalen uit die hoeken, me niet te belemmeren te kijken in enige zuiverheid, onbezoedeld door roerselen die niet te grijpen zijn, de toreador die de rug toekeert, negeert, zijn wapens achter een bedekkend rode doek, een mondhoeken likkend monster die wél durft te morsen, uit andere motieven weliswaar, negerend, negerend, tellen, tellen, puur om de spanning te tergen, de rug nog wat meer te strekken, onderwijl de buiging reeds voor ovaties in te zetten voor onvermijdelijke toekomende, aankomende ovaties, ’t plengen, ’t mogelijk zijgen, de beelden doen er niet eer aan, hoewel de klank de naam achterna lijkt te gaan, want híj zal vallen, niet degeen waarvan ’t verwacht wordt, er blijft slechts één stoïcijns, in slechts een kleedkamer zich verradende reflectie bij een grimeur als alweer de doeken zijn gevallen, ’t gerumoer op aftocht klinkt, de treden neerwaarts worden genomen waar de zwaartekracht oorspronkelijk voor andere doelen leek bestemd, de leugen, de waarheid ook werd bestreden door een standbeeld, een mummie in futuro, omzwachteld, versierd, gestenigd, verzonken, afgedaald in stenografische, onbetekenende, niet meer te achterhalen waarheid.
Geplengd dus, in onverzadigbaar zand opgezogen, niet bekend, maar zich rustend in aarde tot de stilte weerkeert & ’t eventueel wel wordt gehoord, gewassen van onnodig vocht.

Er wordt evengoed gejubeld in arena Zijperspace, ’t was ’t jaar naar.

Rookmelding

’t Valt me af & toe mee dat ik de tel kwijt ben. Dat ik niet in dagen denk, of zelfs de tel der weken uit ’t oog ben verloren. Voorheen was ik blij als de noodzakelijke stoelgang zich eens een keertje niet 3 maal plus daags meldde. Of, om een andere reden weliswaar, dat ik me realiseerde dat de nervositeit, zich manifesterend als een opgeblazen ballon onder m’n borstkas, uitspreidend tot in m’n lies, reeds 2 dagen zich niet had laten horen.
Ja, horen.
Als een gezoem, zoals de ventilatortjes onder de verwarming, de gestage windzoem die je je pas bewust bent als je er juist niets van wil weten. Waar ’t geluid van de snelweg, A10 geheten, toch te ver weg is om ’t binnenshuis te kunnen waarnemen, maar een soortgelijk geruis je plaatsvervangend wakker, maar tegelijkertijd ook warm houdt. Vanwege dat laatste mogen ze blijven. Ik stel me er een knapperend haardvuur bij voor; ’t is ondertussen tenslotte genetisch bepaald dat een mens zich daarbij op z’n gemak gaat voelen.

Tot zo ver waren m’n zenuwen uitgegroeid. Een continue staat van alertheid, maar dan een curieuze mix van een dropje angst, een tintelend haren overeind als kropen ze onder m’n kleren gestaag omhoog als mieren in slowmotion hun mars naar hun luizenkolonie op een boom, plus een trilling die onwaarneembaar m’n huid om beurten een nanometer deed uitzetten & weer inkrimpen. Een cocktail zogezegd, maar niet dorstlessend, eerder tot gevolg een droge bek die net niet een kater doet vermoeden.
Zenuwachtigheid slurpt aan je lichaamsvocht.

Maar dus de tel van de dagen, inmiddels van de weken kwijt. Tot nu.
Ik kan weer hertellen. De dagen turven dat de wc niet de belangrijkste kamer in huis is.
Ter illustratie van dat laatste: ’t kostte me 1½e uur voordat ik ’t besluit genomen had om toch maar die kant op te gaan. Want straks zou wel eens heel snel kunnen zijn. Ik ben wel 1st buiten gaan kijken of er iemand z’n werkbusje geparkeerd had in de straat. Vervolgens nog net niet in de gang m’n broek naar beneden gedaan & gaan zitten.
Ademhalend. Vooral ademhalend.
Ik zou weer toonbaar zijn als de bel zou klinken.
Nog maar net trouwens.
Maar 1 persoon bleek uiteindelijk 2. Hij voor de trap beklimmen tot rookmeldershoogte, zij voor de admin plus ’t tijdelijk uitzetten van de elektriciteit.
Ook dat laatste deed m’n borst uitzetten zoals hierboven de bijbehorende verschijnselen staan omschreven.

Normaliter gaat de pc slechts middernachtelijk uit in Zijperspace.