Spetterslek

Ik heb er meerdere. Probeer er ook wat extra te ontwikkelen. Je moet niet van 1 kind afhankelijk zijn, als je er bijv 6 kan hebben. M’n ouders daarbij in gedachten. M’n oma van moeders zijde in een helemaal onmogelijk denkbare mogelijkheid. 6 Om 11: Ma om Ma d’r ma.
Bij Oma zelfs nog 1 extra die ’t fenomeen waar ik op zit nooit heeft mogen beleven want dood geboren.
Tja, wat mis je dan als je er nog niet aan op kon trekken? Moeders je anders vaak had opgetild om je leven & bewegen mee te beleven op haar schoot?

1 Bank extra, daar zoek ik naar. Of anders meerdere. Voor zo gauw de zee gaat vloeden. Of in een mindere variant de voeten een ietwat nat.
Een volgende bank als scenario van droge sokken.
Die daarop nog even op een tocht naar ’t noorden van herkomst.
In ’t zuiden staat er ook nog wel 1 mooi leesrijk gesitueerd. Menig boek is daar versleten. Schaduwrijk, slechts zelden spetterslek. Je moet alleen je kans kiezen om bij opkomend droog weer opnieuw verder te gaan. Er dreigen wel eens binnenskamers spetters daar, door ’t evengoed dikke bladerdak heen, of anders een volgende bui die de droge weg verspert.
Maar dat wachten, dat noodzakelijk uitstellen maakt ’t geduld weer welkom in m’n lichaam. M’n boeken zijn dan eindeloos & als m’n drank daar dicht bij komt, m’n geduld & honger ook.

De banken hier beginnen allemaal met DB. & Dan een nummer.
Voor noodgeval. & Voor geval dat je niet meer weet waar je bent, een ietwat verdwaasd. Kan ik me ook best voorstellen. Hoewel ik nooit een plattegrond heb proberen te tekenen, weet ik in ieder geval elke locatie van een bank binnen de regio DB. Daarnaast wat een vreemde of onverwachte situatie met me doet.
Verdwaasdheid komt vast ook ooit. Waarbij dan hooguit een vermoeden van nattigheid.

Maar wie weet willen m’n benen dan niet meer fietsen. Of is die lage aarde van dit land dan al te nat.

Zijn de banken slechts enkel een uur uitstel voor droge voeten in Zijperspace.

Futhark

Daar staat-ie. Een pas gevormd rijtje weer wat verder gevuld. Op weg waar ook daar straks geen ruimte meer is. Hoewel ’t natuurlijk een heerlijke uitvinding is om boekenplanken verticaal te vullen met hun grootste afmetingen. Daarbij zorgvuldig aandacht bestedend om op lengte te selecteren welke plank ’t meest geschikt is.

Deze zal even blijven hangen. Me om de hoek van m’n leesplek stiekem toe blijven fluisteren. Een zware deun van klassiek trage tonen. De schrijver zelf droeg al een pianostuk aan van Arvo Pärt.
Aangezien er in de vroeg-winterse setting van dat moment iemand ’t boek verliet, net voor ’t eind, moest ik natuurlijk weten wat hem daarin begeleidde. Titel ingevoerd, ’t internet deed, zoals nog steeds gewoonlijk, de rest.
Ik las in die stilte, de gecreëerde stilte van muziek, ’t laatste hoofdstuk. Van mensen die vergeten, partners die nog even blijven, & begeleiders zich voorbereiden op een volgend afscheid.

& Daar staat ’t boek nu plots. Van eergister uit een winkelschap getrokken, naar een definitief einde in de spaarzaam restende ruimte van de boekenkasten die 2 keer mijn lengte hoog zijn.
Verwonderd elke keer dat er toch ruimte voor een volgende rest. Dat iets nieuw ‘oud’s, gelezen immers, zich kan schuiven tussen de rest van wat al gelezen is, of anders terzijde geschoven. Zonder zich te hoeven bekommeren of ’t wel gaat passen. ’t Voegt altijd, hoewel ’t eind zich al een tijd vooraankondigt.

Ik spaar ze. Ze moeten blijven. Mogen niet verloren gaan zoals mijn geheugen bezig is ze te vergeten. Gestaag, allegro ma non troppo.
Zij dus een constante. Ik de afwijking, ’t eindeloze gat.

& Ik weet dat ze geen uitzondering zijn. Tuurlijk weet ik m’n 1e boek, Bijbel voor de jeugd, m’n 1e klassieker, Kruistocht in een spijkerbroek, m’n 1e melodramatisch zwijmelen, plus Alleen op de wereld, delen van hun momenten, de zachtheid van de kussens op de bank terwijl ik ze las; ik weet ze. & Nog veel meer.
Maar de schappen zijn inmiddels hoog. Ik heb een stoel, soms een trap nodig om herinneringen op te halen. Ze reiken inmiddels tot een zekere babylonische god, die ik in dat 1e boek heb leren kennen, anders dan dat m’n ouders tot dan hadden verteld, maar inmiddels afgezworen.

Ziedaar, mijn toekomstige ruïne. Als keien zullen de woorden mij in Futhark begraven.

& Er zal ooit niemand zijn die weet wat de taal van Zijperspace was.

Spiegelkant

Ooit, redelijk vroeg aan de andere kant, heb ik besloten pas te sterven als m’n leeftijd zich had gespiegeld aan de millenniumwisseling. Wist ik veel dat ik dat mogelijk zou halen. Wist ik veel van anderen niet.
Tegelijkertijd hoor je dergelijke zinnen niet te schrijven: er doemen mooie vrouwen op, toen jonge meisjes nog, waarvan je twijfelt of je ze als ouder, of: ‘vrouw’, mag omschrijven. Een kink in de aderkabel die je de adem ontneemt bij verloren schoon. Want ze waren toen al jonger, hebben mij nooit in kunnen halen.
Ik sla daarbij de mannen over, de, ook, jonge mannen. Want meestal werden die geveld door coke, heroïne, handel, & alles waar ik geen goede kijk, geen werkelijke weet van had, maar wel van horen zeggen. ’t Gebeurde immers om me heen.
Men moet weten: Den Helder. Aanvoerlijn.

Maar ook die meisjes dus. Hoewel ze snel oud leken. Of anders versleten door structureel opgelegde honger.
Krassen ook.

Ik wil dat altijd overslaan. Geen deel van m’n reputatie/levenslijn te laten worden, uiteindelijk dat te laten zijn, deel van mij. Maar vooral niets meer: ’t was deel van hun dat nu deel van mij is.
Evengoed heb ik er veel over gesproken. Met vrouwen, wederom. Om af te tasten, te weten, te voelen. Vooral waarom ik overleef & niemand van hen meer zie. Een doorlopend gesprek dat steeds meer monoloog is geworden te worden.

& Waar is Carel, m’n broer? Waar zijn de begrafenissen die ik heb bezocht? Waar heb ik Pim achtergelaten die ik geen afscheid durfde aanzeggen, die ik later lange jaren jankend tegen ’t keukendeel van haar ouders huis heb horen smeken, horen vloeken mezelf niet te verdoemen? Ouders, weggestuurd voor dit afscheid. Steeds een herhalende dreun, haar hoofd tegen dat deel waar ’t normaliter hoorde te eten, maar zij dat zo veel mogelijk vertikte.
De brief ook die ik kwijt ben geraakt, waarin haar spijt voor die preek, waarna niets meer volgde.

Carel had later een andere manier. 1st Preek, toen dood.
Ik was ’t beiden niet eens.

Er is nog een eind te gaan naar de spiegelkant van Zijperspace.

Krantenwijk

Ik heb een plattegrond proberen te maken van de buurt om ons heen. Vooral daar waar mijn krantenwijk me naar voerde. Je hebt een soort ruimtelijk gevoel & de wereld is je gewoon genoeg om ervan te denken dat hij beeldig is, te beelden is. Een ‘groots’ gevoel van waar alle wegen toe leiden, in al dan niet kronkelige, schuin tegenover elkaar uitkomende straten, hoewel dat in Den Helder Zuid/randje Nieuw DH best meeviel (maar dus hoegenaamd niet in die nieuwe DHZ-buurt), bouwde ik een overzichtskaart.
Schetste eigenlijk.
Liniaal erbij. Potlood toepassend toen bleek dat inkt te definitief was.
Wanhopig op een gegeven moment, beseffend dat de leefwereld niet te behappen bleek.

Potlood & pen hebben ’t overleefd. Maar van tekenen is ’t er nooit meer van gekomen. Te weinig overzicht ook al zou ik ooit nog wel eens denken van wel.

Ik geloof dat de flats (destijds kwamen ze niet voorbij etage 3, begane grond meegerekend) er nog altijd staan. Deel van de Fregatstraat, aan ’t eind van de hofjes aan rechterzij. ’t Was een lange tocht die m’n broer & ik (later kregen we Quint erbij kado toen hij wandelbekwaam werd beoordeeld) moesten gaan om les te kunnen krijgen. We passeerden daarbij de oude-van-dagen-woningen. Elke keer 2, tussen de hofjes & flats in, hun ramen behangen met langpootmuggen die we op ’t schoolplein in de nekken van onschuldige meisjes loslieten.
’t Gillen van meisjes had toen nog iets aantrekkelijks. Hun ontmoeten maakte de wandeling waard & en een somtijds plots aangeboden lift met de auto van Pa niet nodig. Tenzij regen in klettervorm.

Daarnaast waren er de kranten die bezorgd moesten worden. Ik geloof dat ik elke week 5 cent kreeg voor ’t bezorgen van 2 kranten aan de overkant. Carel deed er 3, net iets voorbij de overkant om de hoek, was een jaar ouder, dus hield hij er een dubbeltje aan over.
Theo verdiende evengoed genoeg aan de rest van de wijk, was onze indruk. We wisten immers nog niet wat we met 2 of 4 dubbeltjes per maand moesten.
Pa & Ma vonden ’t in ieder geval een educatieve manier voor ons jonge kinderen om met geld om te leren gaan. Maar we konden ’t niet laten, wij broers, om te denken dat ze zuinig waren. Ons zakgeld was namelijk ook niet veel hoger dan ’t krantenloon.
’t Heeft enige jaren geduurd om dat tot ons in te laten zinken. Maar zelfs die uitdrukking bestond in die tijd nog niet.

Ik heb die plattegrond nog in m’n hoofd, ’t plankje, houten richel zou ik ’t moeten noemen, waar ’t zakgeld in de gang op een rijtje lag (6 broers lang), des zondags na de mis gereed voor elk van ons. De dag dat er niet gewerkt werd & we tevreden moesten zijn met wat we hadden & waar we woonden.
We hadden ’t niet slecht.

& Ik heb leren overleven in Zijperspace.

Dertig

Ga maar vast zitten, had ze gezegd. Waarbij ik dan altijd op moet passen niet aan de verkeerde kant plaats te gaan nemen. Een kamertje dat ik slechts eerder zag toen ik voor ’t 1st een griepprik kreeg. Niets buiten ’t raam richting straat herinnerde aan toen.
Nou ja, Martine die er aan zat te komen.

Ik kreeg uitleg, terwijl ze zich nog ff aan ’t voegen was in haar stoel. Ik zat al op de manier alsof er niets aan de hand was. Ergens in m’n jeugd aangeleerd.
Maar dan moet je niet bij de assistente van de huisarts zijn.
‘Niks aan hand,’ stak zij van wal. ‘Ik heb hier een envelop, die ik nu ga openen, en daar zit een speciale vragenlijst in.’
Elke keer anders, blijkbaar.

Of ik de naam van de huisarts kon noemen. Ik noemde ze beiden. Vervolgde snel nog even met hun voornamen erbij.
‘Ik noem je nu 3 voorwerpen en kom daar straks op terug.’
We pauzeerden 10 seconden & gingen verder met de lijst. ’t Zouden er totaal 30 moeten zijn. En die te onthouden voorwerpen had ik ondertussen op de tafel voor me gevisualiseerd; iedere hoek aan de rechterkant 1, in ’t midden de 3e.
Met nog 10 vragen te gaan mocht ik ze aan Martine kwijt.

Uiteindelijk was de uitslag 30 uit 30, liet Martine weten.
‘Niets aan de hand dus,’ stelde ze me gerust.
Maar daar werd ik niet minder emotioneel van. Opluchtingsemotionaliteit, zou je ’t kunnen noemen; de vraag is dan of dat de lading zou dekken. Van die pieppinktraantjes die de oogleden open proberen te persen.
Er zat ook geschiedenis in, ongeloof van afgelopen tijd dat ’t niet zou passen bij m’n leeftijd. ’t Grote zwijgen erover, me afsluiten om ’t vooral niet kenbaar te maken.
Of sóms: ’t niet spreken over de dagen ervoor, vooral niet die van gister, wetend dat bij de minste paniek daar slechts een zwart gat zou zitten: wie ik gesproken had, wat was afgesproken, hoe laat ik in bed lag, de namen van de mensen die ik had ontmoet. Of waar hun gezicht gebleven was. Of hun naam als ze recht voor me stonden.

Nee, Martine & ik hadden er wel een verklaring voor. Een opgeluchte oplossing in samenspraak van hoe ’t bij mij zo zou komen.
”t Is zoals jij bent,’ vatte ze samen, ‘zo ben je nou 1maal & ’t hoort bij jou.’

Buiten haalde ik m’n fiets van slot, pakte m’n telefoon & belde m’n coach.
’30 uit 30,’ vertelde ik.

Net zo trots als met m’n 1e geslaagde tekening die ik de kleuterjuf liet zien in early Zijperspace.