Puf

Soms loop ik door de gang om ’t toilet te kunnen bereiken. Des middernachts dat is, of anders ’s ochtends vroeg, als ’t grootste deel der mensheid ’t huis alweer verlaten heeft, of ditmaal anders ’t ontbijt half opgegeten in de mond heeft gestald voor een volgende kauw.
Dan loop ik daar. Een onderbroek slechts. 2 Stippeltjes van tepels van ochtendrouw.
Ik steek ’t licht aan voordat ik de slaapkamer verlaat. Toch wel bang voor een slippartij veroorzaakt door een voorbij racende slak die zich in ’t verleden wel vaker heeft voorgedaan: mijn maat van tijdsbeleving niet afmeten aan die van mogelijk hem of haar. Want zij zijn beide geslachten tegelijk & verliezen er geen enkel moment mee.
Terwijl juist ik m’n tijd verdoe. Just me. Te laat naar bed, te vroeg een plas.
Daar loop ik dan, m’n handen uitstekend, de morgendwaasheid ondersteunend door de gang te betasten. Waar is links & waar is rechts & hoe gooi ik de boekenkasten niet om. & Is mijn testament wel klaar om een dergelijke begrafenis tot voldoening van die mij liefhadden. Te hadden, gehad, te/de wezen.
Maar alles is inmiddels op tastbaar geprogrammeerd. De lichtknoppen zitten op automatisch ingesteld in de vingertoppen. Somtijds een slinger met de arm om ’t slaapdronken te bevestigen & tegelijkertijd te negeren. ’t Speelse, van: waar u gaat, dat zij uw lot.
De retourgang naar bed, de trap richting hoogliggend matras, de radio weer aan. Die ik verlaten heb toen ik in slaap gevallen was. Ik hoorde ‘m weer dreunen op diezelfde deun toen ik m’n schouders ging matrassen, m’n wang de kussen deed kussen, of andersom zoals ooit een lief.
Slaapslaap, nog slechts een moment de tijd, hoewel alle tijd, tot & toch niets meer hoeft, maar dat nooit zo voelt.

Puf & pfff in Zijperspace, langzaam tot ’tzelfde groeiend.

Oeps

Weer verder.
Zoals ik dat ooit niet voor kon stellen. Maar evenzo van ooit stoppen.

Dat zijn dingen die alleen m’n ouders deden. Plus hun broers & zussen. Daar nog wat oudere lui bovenop. Een punt er achter zetten. Al dan niet bedoeld of verwacht. Misschien wel ooit gedacht, maar hoe bewust ervan op zo’n moment?
Verder dus. Waar de insecten die ik in de gaten probeer te houden meestal slechts 1 seizoen hebben (hoewel ze misschien een zeer spirituele trip maken in ’t larvestadium, maar god, hoe zullen we ooit in staat zijn dat fatsoenlijk aan te tonen?).

Verder.
Omkijken op straat: wie er om me heen beweegt, wat ik er aan moet doen om niet geraakt te worden. Hoe ik een stem moet geven aan een voortbestaan. Wat m’n geld waard is als ik daar aan bij wil dragen. & Vooral: wat als niet.

Ik ben een ‘Oeps’ sinds ik een dame op een modevoorstelling ’t woord hoorde zeggen toen ze met dennentakken in de knoei raakte tijdens een bizarre modeshow op m’n middelbare school.
Ik lachte met m’n broer & heb dat woord omklemd. Hij minstens zo hard.
‘Oeps’, zeiden wij, bij haar volgende ronde.
Ze keek alsof ze eeuwig getekend was. Neergeschoten door 2 klapperpistooltjes van ondeugend jeugd. Maar dat woord heb ik vervolgens dus gekoesterd, gewoon voor buitengewone situaties die slechts wij konden zien, begrijpen.
M’n broer dus evenzo, maar hij kan ’t niet meer navertellen.

Maar ‘Oeps’ geldt nog niet voor mij. Ik wil 1st ’t millennium gespiegeld zien. Geboren in 1964 dien ik ’t nog een aantal jaren vol te houden.
Tot die tijd zijn felicitaties terecht, nadien niet meer nodig.

Ik bok nog een slorrel & ba naar ged in Zijperspace.

Park

Ok.
Ik ben bang. Dagelijks.
Hoe ik contact kan houden. Of ik kan slapen. & Waar m’n wakker ophoudt.
Wat m’n ontbijt wordt, hoe laat dat begint & wanneer ik ’t eten van gister ga lozen plus hoe vaak.

Dan: maak ik de wc schoon, veeg ik ’t stof af, doe ik de gordijnen open, is ’t al warm genoeg voor de ramen (of alweer de temp buiten te hoog)? Hoe laat staat de deur op ‘buiten vrij’?
‘Ik ben niet bang’, maar heb wel controle nodig. Antwoorden in paraatheid. Of anders teruggeredeneerd naar futiliteit.
Zie daar maar een paar vrienden omheen te organiseren. Mensen die je leuk vindt, geruststellend, op een gelijkstellend vlak.
& Als niet beschikbaar, bij gebrek aan durf meestal, dien ik mezelf toe te staan door te duwen, net ietsjes harder, een steen te vrijwaren van cement, mortel & zelf van beton te worden. De durf voorbij.

Ik heb u dus niet toegelaten; slechts uitgenodigd. Afwachtend wat er van zou komen. Heerlijk gerustgesteld toen ’t beviel & ik genoeg complimenten kreeg, steun, tranen wederzijds gerespecteerd & zelfs een stinkende drol genegeerd.

Ik heb open deuren, vaak net iets te voor de hand; sluit me af wanneer ik dichtbij wordt verwacht. Stink uit m’n mond waarschijnlijk, maar niemand die dat zegt (zoals ik ook wederom m’n mond sluit voor wederzijds gevecht). Men ziet mij, ik probeer mezelf tevergeefs te vergeten & meng me evengoed. Ik ben een lamp, maar mis vaak een overtuigend aanwezig gloed.

Bank.
Rust.
Mensen die me niet kennen passeren, soms wat mensen van gister of die dag ervoor.
Zij die midden in ’t park willen weten van wat ik lees ook, of dat ik een bibliotheek bij me heb in de bak van fiets.

U weet me niet. Ik adem de bast van de omringende bomen, snuif ’t gras dat z’n lucht vrijgeeft als ik met de zolen schuif.
Maar uiteindelijk ben ik al vergeten, misschien dood, voordat…

’t Einde van de dag in Zijperspace.