Alsof ik nog niet genoeg heb bekend probeer ik kopje onder te gaan in de tranen die zich, weliswaar als een kabbelend stroompje, een hevig lijdend door zwaartekracht gegeselde in Zwitsers hooggebergte klatervalletje daarbij doen klinken als een binnensmonds met stemverbod prevelende non in ’s werelds grootste giga-kathedraal, mijn stem doet stokken, een tel ajb hik ik naar de zorg, de psych, de coach, want ik moet weer ademhalen, m’n druppels zien te tomen, te laten zien dat ze niet bestaan, ze niet horen te dalen uit die hoeken, me niet te belemmeren te kijken in enige zuiverheid, onbezoedeld door roerselen die niet te grijpen zijn, de toreador die de rug toekeert, negeert, zijn wapens achter een bedekkend rode doek, een mondhoeken likkend monster die wél durft te morsen, uit andere motieven weliswaar, negerend, negerend, tellen, tellen, puur om de spanning te tergen, de rug nog wat meer te strekken, onderwijl de buiging reeds voor ovaties in te zetten voor onvermijdelijke toekomende, aankomende ovaties, ’t plengen, ’t mogelijk zijgen, de beelden doen er niet eer aan, hoewel de klank de naam achterna lijkt te gaan, want híj zal vallen, niet degeen waarvan ’t verwacht wordt, er blijft slechts één stoïcijns, in slechts een kleedkamer zich verradende reflectie bij een grimeur als alweer de doeken zijn gevallen, ’t gerumoer op aftocht klinkt, de treden neerwaarts worden genomen waar de zwaartekracht oorspronkelijk voor andere doelen leek bestemd, de leugen, de waarheid ook werd bestreden door een standbeeld, een mummie in futuro, omzwachteld, versierd, gestenigd, verzonken, afgedaald in stenografische, onbetekenende, niet meer te achterhalen waarheid.
Geplengd dus, in onverzadigbaar zand opgezogen, niet bekend, maar zich rustend in aarde tot de stilte weerkeert & ’t eventueel wel wordt gehoord, gewassen van onnodig vocht.
Er wordt evengoed gejubeld in arena Zijperspace, ’t was ’t jaar naar.