Ik heb niet aan je gedacht.
Soms, als in ‘ooit’, gingen er wel andere vrouwen door m’n hoofd, op momenten dat ik weer andere vriendinnen moest beschermen. Als ik nestdrang had. Territoriumdrift. Of iets van soortgelijke strekking. Als van jaloezie doorwrocht verlangen.
Dan dacht ik: doe ik ‘t nou voor haar, of doe ik ‘t nou juist voor die andere?
Sorry, ik wil je anoniem houden.
Ik weet dat ik toch altijd m’n mond voorbij praat. Nu wil ik dat zo lang mogelijk uitstellen. Ik wil de tijd rekken. Dat niets voorbij gaat. Dat alles blijft.
Woorden die ik in mezelf blijf herhalen. Als een mantra dat in zichzelf gaat geloven.
Mantra’s maken woorden anoniem. Ze weten niet meer waar ze wonen doordat ze de hele tijd in & uit lopen.
Je speelde dus niet door m’n hoofd. Ik was slechts een man die geen ontzag meer had.
Als ik pijl & boog had, of een speer, & enkele monden te voeden, & ik zag een mank hert, een woeste beer, een malse eend, zou ik dan de stemmen die mij gezegd hadden dat ze me aanbeden ook zijn vergeten?
Je bent aanwezig, hier & nu. Dag na dag. Ook al ben je er eigenlijk niet.
Ik zie een krulletje op je bovenlip als ik wat grappigs bedenk. Een krulletje dat zich al spiegelt voordat ik door heb dat ook die andere helft mij zal zoenen.
Volledig synchroon, denk ik dan. Parallel aan dat wat komen gaat.
Maar toen, juist toen, die toen, dat ene toen, een toen van toen, van dat ene moment dat nooit meer ooit, maar altijd toen blijven zou.
Toen.
Sloeg ik. Trapte ik. Smeet ik.
Hij, ‘t monster, week uit. Hij deinsde terug. Hij was verbijsterd.
Nee, hij was gewoon bang.
Dus gaf ik ‘m nog een trap na.
Toen was je er niet.
Ik leg m’n verlaten hoofd op jouw kussen.
Een kussen dat ik gereserveerd had staan.
Hoewel er ruimte zat is in Zijperspace