Behangerpap

Nu moet ik herinneringen uit m’n geheugen proberen op te rakelen. ‘t Is misschien nog niet te laat. Hoewel ik wel al begin te merken dat flarden van een maand geleden die van de huidige situatie goed dwars kunnen zitten. Zodat ik de situatie of de plek herken, maar doordat de omgeving ‘tzelfde is als een maand ervoor mijn hoofd gaat twijfelen of de herkenning van gister of van 30 dagen geleden afkomstig is.
M’n hoofd lijkt er genoegen in te scheppen van ‘t verleden een fluïde geheel te brouwen. Alles past in 1 tijd, komt overal vandaan, zolang ‘t maar een herkenningspunt heeft.
Mijn neiging om in paniek te raken als iets dergelijks me overkomt, helpt niet. Beter rustig te blijven want dan raken de wegen niet geblokkeerd. Die neurale, meen ik me te herinneren.

Evengoed is ‘t onhandig als op een plots moment gisteren lijkt op een dag van een maand daarvoor. ‘t Is alsof ‘t uit eenzelfde bakje tevoorschijn komt, terwijl ‘t vroeger kon graaien uit diverse, vloeiend door de tijd, terwijl mijn hersens nu opeens zeggen dat ‘t alleen maar kort geleden kan zijn.
Mijn verstand moet dan hevig weerstand bieden en me proberen duidelijk te maken dat ‘t meer dan een maand geleden was dat deze situatie zich eerder voordeed.

Maar ik wilde over mijn vader schrijven, bedacht me daarbij hoeveel ik nog wist hoe hij zich gedroeg als hij kamers van behang voorzag. Kamers van bejaarde mensen, tijdelijke bewoning meestal, waardoor hij op niet al te lange termijn terug kon komen, ‘t behang weg kon stomen en weer een zakcentje kon verdienen met een verse laag op de muur.
Rauhfaser meestal. Ik hou er nog steeds van. Misschien ligt ‘t wel aan de geur van lijm, ‘t zicht op de druiperigheid ervan, de druppels lucht die deel uitmaakten van de vloeistof. & Dan flats!, met een dikke kwast op de lange stroken, uitsmerend, nog een net iets dikkere laag op de vochtzuigende muur, niet té dik, zo leerde ik van Pa, want wat vocht was moest droog worden. Terwijl ik ‘m weer de korte potlood gaf, die hij verder korter kauwde & ik, of mijn broers, op geen enkele andere gelegenheid in de hand zouden mogen hebben.
Dan nog liever achter zijn oor.
Een dikke, ietwat platte potlood, die dikke lijnen schreef van waar gesneden moest worden in ‘t behang; misschien sleep hij die wel met z’n kleine zakmesje, waar hij ook strenge regels voor zijn zonen voor had.

Daar, die vergetelheid, waar oudjes op kantelpunt stonden van verdwijning & hij hun een laatste levensbehang voorschotelde, zo vlak voor betreding van ‘t Oudenvandagenhuis.
Hij deed dat om zijn extra vakantie te kunnen bekostigen. & Als je zijn potlood aanreikte op die zater- of zondagen van zijn vrije tijd, dan had je de kans dat je mee mocht op die extra herfstige wandeltocht in België of een lange autorit naar Lourdes.
Maar ondanks dat ik nooit mee wilde, wat moest ik ver van huis, was ‘t goed voor mijn weetikwat (misschien wel mijn angst ‘t huis te moeten verlaten & nooit meer terug te komen of anders een zachtere, maar niet minder enge versie daarvan) dat ik hem samen met Carel zou vergezellen.
Carel wilde alles, & ik wilde niets.
Ik geloof dat Carel zich ook altijd te kort gedaan voelde, achteraf.

Leg dat maar eens uit aan een dode broer. Met een geheugen dat niet meer klopt.
Ik hoop dat straks de beestjes uit de muur komen kruipen en dat ik me daar over kan verheugen als Pa z’n Parkinson.

Gelukkig leeft Zijperspace nog lang & gelukkig.

Tocht

Ik ben een martelaarsgang begonnen, want ik moest immers aankomen omdat ik ‘t beloofd had. De dame zat te wachten op haar geld & was waarschijnlijk blij dat ze kwijt was wat ik daarvoor in de plaats mee zou nemen.
Bij thuiskomst snapte ik ook wel waarom. Ik heb nog steeds niet alles uitgepakt om juist die reden. De vrees voor, nog meer, teleurstelling is te groot. In mezelf vooral, dat ik er geen rekening mee had gehouden, dat ‘t er niet zo uit zou zien als we niet hadden afgesproken, maar op de foto’s wel zo leek dat ‘t goed zou zijn.

Onderweg dacht ik dat m’n lichaam alles zou overwinnen, want zo gauw de fiets onder mij lag, z’n best deed mij te dienen, gelijk de cowboys hun horses, de ridders hun rossen, de boer z’n hengsten, wist ik dat de diensten vooral voort zouden komen uit wat m’n wilskracht haar op zou leggen.
Een held ben ik als ik tot uitputting lijk gedreven te worden. Droom gedreven te worden. Ik hoef slechts m’n zwetend hoofd te verbergen voor wat mij tegenkomt. Want roem is niet te halen met zo’n verachtelijk druipdrijvendvochtlichaam dat ik op deze tochten pleeg te etaleren.
Goed, ze zien me slechts een paar seconden aanstormen, de tegemoetkomers; de achteroppers weliswaar een ietwat meer (maar zij kijken de verkeerde kant op), maar ik zie ze zich al een behoorlijk wat verkneukelen over die zothoofd met brandend, broeiend gelaat waar alle lichaamssappen zich uit doen verdampen, net niet snel genoeg om zwaartekrachtonderhevige watervallen te kunnen verhullen.

‘t Druipt, ‘t druipt, schreeuwt m’n piloot, bang, bang, z’n scherm over de tegemoetkomende weg straks te zullen zien ontploffen.
Ik zou ‘m een aanstellerige lafaard willen vinden, maar heb daar ietwat te veel invoelingsvermogen voor, of anders voor alles wat ik tegenkom met ‘t vermogen m’n afwijking te herkennen.

M’n lichaam overleefde ‘t dus niet. Dat bepaalde onderdeel dus vooral.
‘t Linkeroog begon te lekken op de terugweg, m’n linkerneusgat was daarbij zeer solidair & eiste blijkbaar ook loonsverhoging. Of iets dergelijks.
Naarmate de tranen uit beide gaten begonnen toe te nemen, mijn hoeveelheid papieren zakdoekjes allengs begon te kwijnen, gingen mijn rechter- & linkeroog steeds vaker naar dezelfde, door mijn hersens gecorrigeerde, kant te kijken. Men noemt dat ook wel loensen & door dat verschijnsel zag ik somtijds niet veel meer dan een waas van ‘t fietspad.
Nog 12 kilometer te gaan.

Op 5 kilometer van m’n huisdoel ben ik afgestapt, op een pleinstoeltje gaan zitten om telefonisch te kunnen overleggen. Ondertussen was namelijk ook nog duizeligheid ingetreden, waardoor ik steeds ‘t gevoel kreeg een verkeerde stuurbeweging te kunnen gaan maken.
Ik moest maar gaan lopen, of anders in een café gaan zitten, was ‘t advies in wederzijds aanvullende suggesties besloten, waarbij de laatste mij in ieder geval te ongemakkelijk leek. Want thuis komen was de drive. Verwarming aan, ook al kwam ‘t vocht nog steeds niet alleen uit oog & neus, maar vooral zodat thuis daadwerkelijk thuis zou zijn.

Ik heb ‘t gehaald, in soms fietsetappes van niet meer dan 500 meter, zakdoeken vol smerend tijdens die wandelfases tussendoor met oog- & neusvocht, die overigens steeds meer op elkaar gingen lijken; steeds langere tochten te voet.
Mezelf vervolgens een ooglap geïmproviseerd, die 2 keer ververst & rond 10 uur ging in m’n oog een alarmbel af dat hij ‘t niet meer kon verdragen. Een plotse scheut van een halve minuut lengte dwong me zo snel mogelijk de watten plus pleisters van m’n oog af te rukken.

& Binnen 15 seconden was alles voorbij.

Hoewel Zijperspace nog 15 minuten rood oogde.

Halfstand

Dit zijn die dagen, momenten hoop ik eigenlijk, dat alles uit moet & daarna juist weer niet. Beginnen met ‘t geluid op een zachter niveau, vervolgens een eigen playlist aanzetten, want je kan de buitenwereld niet de regie in handen geven.
Maar dan beseffen dat ik na moet denken dan: alles bij mezelf moet houden betekent ook meer energie, meer afleiding, meer onontkoombare concentratie nodig hebben.

Een poging wagen de orde terug te laten keren. Wat is de volgorde van wat niet fout kan gaan? Wat nog te doen om de dag verder te laten beginnen, te laten gaan, een beetje uit handen, toch niet te veel, controle in halfstand, zien wat vanzelf komt…

Ojee, wat vanzelf komt. Dat kan van alles zijn.
Beter niet over denken. Wat vanzelf komt is er nog niet, heb je geen weet van, kan ik alleen over me heen laten komen.
& Daarbij niet de dingen buiten mezelf plaatsen, als in 2e persoon enkelvoud. Geen preken tegen mezelf, alleen samenvattingen van ervaringen van alle dagen die hier aan vooraf gingen, daar een mix van & er een scheutje onverwacht als toevoeging, daarbij beseffen dat alles tot nu toe goed gekomen is & dat dat nu wel een soortement garantie is voor niets onverwachts.
Of anders: een licht onverwachtje zorgt ook voor afleiding, waardoor ‘t makkelijk vergeten is wat daarnet nog geen koude drukte heette, maar uiteindelijk, bij de samenvatting vanavond, iets dergelijks bleek te kunnen zijn, bleek te worden een is geweest.

Dus kom maar op, dat alles van wat nog komen moet, doe mij maar een dosis van alles een ietsiepietsie, niet te snel, liefst een rustig vaartje, waarbij alles voorbijkomt, nog maar net geregistreerd door alle lijflijke toegangsgaten, tezaam in staat ‘t buiten op te zuigen, maar zonder dat er een naam aan verbonden hoeft te worden. Met een licht geurtje, niet te zoet, noch te scherp, dat ‘t vooral de zinnen stilt.

Een dag straks voorbij in Zijperspace, we beginnen er alvast mee.

Aziatische fruitvlieg

Je hebt een man nodig om de Suzukii te herkennen.
Waarbij ik het natuurlijk in deze natuurrubriek niet heb over Japanse auto’s of motoren, maar over een ander supersnel fenomeen, waarbij de vaart ‘m dan vooral zit in het tempo van de voortplanting.

De vrouwtjes van de Aziatische fruitvlieg, dankzij de wetenschappelijke naam Drosophila suzukii ondertussen alweer omgedoopt tot suzukii vlieg, zijn niet te onderscheiden van onze eigen, vertrouwde, fruitvlieg, bijgenaamd: de bananenvlieg. Het aanstormende talentje suzukii overrompelt de Europese samenleving sinds 2012 dermate dat we welhaast vertederend zouden gaan spreken over die bananenvlieg. Waarbij we voor het gemak maar de wolken vergeten die ‘s zomers rond de fruitschaal hangen, de hoeveelheid die ons enthousiast tegemoet komt als we in de late zomer sommige horecagelegenheden betreden of de grote aantallen die wakker geschud worden als we na lang uitstel de lege bierflessen willen opruimen (de natuur is net zo dichtbij als dat je het zelf toelaat, zou een wijsgeer ooit eens hebben gezegd).

Ze zijn dus niet te onderscheiden. Daar heb je ‘t mannetje voor nodig. Die heeft namelijk zwarte vlekken aan het einde van de vleugels, die bij het vrouwtje ontbreken. Het vrouwtje onderscheid je dankzij haar gedrag, want met het blote oog valt bij dit 3 mm grote vliegje niet makkelijk op te maken hoe haar legboor aan de achterkant van het lichaam er uitziet.
Aan het gedrag dus, afgezet tegenover de gedragingen van het vrouwtje van de banaanuitvoering.

Waar ‘onze’ fruitvlieg haar eitjes in overrijp fruit legt, beschikt het suzukii-vrouwtje over een legboor, voorzien van een gekarteld randje, dat de vlieg in staat stelt om in onrijp fruit gaatjes te zagen om zodoende daarin eitjes te deponeren.
Eitjes worden larven en larven hebben honger. Die eten hun buikje rond aan het onrijpe fruit dat volop om hen heen aanwezig is, de rest van het fruit bederft en/of beschimmelt (bederft daardoor nog sneller) en als je maar genoeg suzukii-vrouwtjes hebt met elk de mogelijkheid 7 tot 16 eitjes per dag te leggen (tot een gemiddelde hoeveelheid van 384 over het hele seizoen) dan heb je al snel een plaag die de last veroorzaakt door de eerder genoemde fruitschaaltjes in de woonkamer en de niet gespoelde bierflessen doet verbleken. Ik wil niet stoken binnen internationale betrekkingen, maar ik ben bang dat de Russen met de snelle toename van de suzukii fruitvlieg te maken hebben. Doordat Russen vanwege wederzijdse boycots niet van onze appels en peren mochten eten, bleef daarvan vorig jaar veel onbeheerd aan de bomen hangen en raakte dit fruit beschikbaar voor de voortplanting van de Aziatische fruitvliegen.

Gebakken peren, men kent die in dit geval erg voor de hand liggende uitdrukking wel.

Met 7 jaar vertraging eindelijk zijn plekje gevonden in Zijperspace.
(Bovenstaande verscheen eerder in ‘t Amstelveens Nieuwsblad)

11:13

Nu hou ik wel van zich herhalende getallen, is ‘t om structuur of omdat ‘t lekker overzichtelijk oogt; wellicht zijn er legio redenen reeds verzonnen om deze fascinatie van een bepaald soort type mens te verklaren… Ik word er in ieder geval ‘iets’ van. & Dat iets moet ik nog zien te definiëren.
Een tintelend gevoel in m’n binnenste, ‘t zal wel weer dat hoofd zijn. Maar tegelijkertijd merk ik dat er best een flinke rest van m’n lichaam mee van profiteert.
Mijn vingers bijv, die hebben momenteel behoorlijk behoefte (plus de gelegenheid) om er kond van te doen & swingen met hippe sprongetjes over zwarte toetsen. M’n kont houdt zich ondertussen stil, maar hangt comfortabel warm in de kussen van m’n bureaustoel; dit mag wel een tijdje zo doorgaan, dat cijfercombinatiegenot, zendt hij feedback terug naar ‘t operatiesysteem hierboven.
Tenzij ‘t te warm wordt, doet-ie nog snel even een berichtje er achteraan, zonder daarbij uit te weiden of de daarbij optredende ongemakkelijkheidjes te benoemen zoals op kleine schaal zweetvorming & daaruit voortkomende broeierigheid, wat op nog wat langere duur kan leiden tot 1st crèmerig, maar allengs rozig tot zelfs roodgloeiend kleurende rap opkomende knopjes.
Dit soort potentiële doemscenario’s moeten niet voor onrust zorgen in ‘t regerend hoofd, want als daar ongemak wordt veroorzaakt, stroomt dat met groot gemak ‘t hele lichaam door, in de knie kortsluiting veroorzakend, de syndroomvinger opzadelend met vrieskou & de linker grote teen de angst bezorgend dat hij afgesneden gaat worden van alle jolijt waarvan hij denkt dat ‘t de moeite waard is om ‘t nog even vol te houden met zijn kompanen, ook al vangt hij slechts zelden een glimp van ze op & zit ‘t er ook dit jaar vast niet in dat hij de groeten krijgt van zijn neefje aan de rechterkanthand.
Hij moet zowiezo oppassen dat hij er niet afgeknikkerd gaat worden: ze hebben een tijdje geleden de orthese, die hem in ‘t gareel probeert te houden, doen uitdijen met ong 10 %, waardoor contact met de buurmanteen schier onmogelijk is geworden en alle ditjes & datjes van hiernaast gekuist tot hem moeten komen via ‘t centrale brein.
Als allerlaatste krijgt hij via dezelfde route te horen dat ‘t eigenlijk om cijfers is te doen. Dat ze de grote heer genotgevoelens bezorgen begrijpt hij van de half tot hem komende berichten. ‘t Is ondertussen zeker een half uur later & linker grote teen snapt werkelijk niet wat de lol kan zijn van 11:54, ook niet met terugwerkende kracht.

Onderwijl slaat de klok 12 in Zijperspace: voedertijd.

Omsloten

M’n linkerhand omsluit de lange vingers van de rechter, terwijl de rechterduim die aan de linkerkant omhelst. Daar probeer ik rust te vinden terwijl we de grens van ‘t volgend jaar proberen te slechten. Wie dan nog leeft, denk ik aan de man wiens vuurwerk hem dwong ‘t niet te mogen vieren. Hij woonde in Den Haag, meen ik me van de radio te herinneren, vlakbij zijn achtertuin.
Onderwijl durf ik niet écht in identiteiten te denken: elke vinger 1, naast mijzelf de heerser nummer 11. ‘t Zou toch onzin zijn hun ook hun eigen wil te geven, ze voor echt te verklaren.

& Ik probeer te slapen, weg te soezen, terwijl mijn meest rustige playlist ‘t grote werk daarvoor doet. Weg van de nacht, van wat buiten gebeurt, ‘t gerommel & donder. Waar ook de tv niet voldoet: ze proberen je de meest speciale avond; de overgang van ‘t ene naar ‘t andere jaar mag niet vergeten worden immers & bij mijn ampele pogingen te zien wat de rest zich laat zien, gebeurt mij slechts verspilde moeite.

Ik waan me te oud, weet niet meer wat mij de vreugd nog geeft. Zoek de slaap, de rust, & sijpel me vergetelheid in als m’n hand de kracht heeft ‘t glas naar mezelf te heffen.
& Wacht opnieuw op de ogen toe.

Maar de speellijst playt door. Vraagt of ik goed wil zijn.
Een donder klinkt ondertussen uit ‘t buiten van alles wat verkregen is uit illegale import.
Maar of ik na die knal nog steeds goed wil zijn. Voor haar die zingt. Haar stem laat zich niet verstoren. Dat is slechts mijn ontvangend oor dat ‘t tijdelijk verkeerd verstond.

& Plots, daar waar plots niet kan bestaan, want de traagheid zelve heb ik aangezet, klinkt evengoed Fauré, Opus 48: VII – In Paradisum. Op de hoes zuigt een baby moeders borst. Daar waar ‘t leven nog langzaam was voor dat kind, waar ik, als ik zo traag mogelijk probeer te leven, ‘t leven als vanzelf voorbij zie gaan.

Nog vele nieuwe jaren gewenst in Zijperspace, U een goede rem op tijd.

Ps-app

Hoi Tessa,
Ik kreeg daarnet via m’n buren nog een pakket binnen. Wederom wat verkeerde geluiden aan de binnenkant. Dus vanaf moment 1 alle foto’s meteen genomen die ik moest nemen mocht ik recht krijgen op geld terug.
Maar ik werd er somber van. Want mooie dingen mogen niet stuk. & Tegelijkertijd denk ik dat ik ze red juist door ze te kopen & door te verkopen, ook al komen ze vaak uit Italië, van ver weg, met bijbehorende risico’s dus.
& Aangezien ik in dit soort stemmingen geneigd ben in parallellen te geloven dacht ik aan jou. Nou ja, dat dacht ik al natuurlijk, want om jou bij afscheid te horen dat je niet verliefd op me bent, dwong dat me nog wat meer om na te denken waar ik sta in ‘t leven. Daar had ik tenslotte tijdens de hele fietstocht naar huis over kunnen piekeren, af & toe negerend door nog sneller dan de wind in m’n rug te fietsen. Hoewel dat ook weer niet altijd. De weg is niet recht.
Ik heb bij afscheid nog terug naar je gereageerd dat ik ook niet wist (of mss iets stelliger dan dat) of ik wel verliefd was op jou, maar ik mis nu de mogelijkheid, besef ik me.
Alle besluiten al lang geleden meermaals genomen, enkele malen opgesomd voor jou vanavond naargelang mijn leven aan jou voorbijging in m’n waterval, dat ‘t aan mij niet besteed was, nog een liefde.
Daarom kwam dat kapot servies, dat ik al hoorde rinkelen voordat ik ‘t had uitgepakt, hard aan. Ik had vlak ervoor naar de foto’s gekeken, genomen voor vertrek uit Italië richting mij.
‘Want ‘t was gearriveerd’, zei Vinted.
Maar ik was blijkbaar nog niet geïnformeerd.
Ik ben te literair opgegroeid, besef ik me, veel boeken gelezen, zoals ik in de voormalige kerk al zei, veel geschreven ook.
Maar dat kapotte servies & m’n gevoel waar ik nu in m’n leven sta, poeh, dat is wel een heel gemakkelijke vergelijking. Maar ‘t is wel de vergelijking waar ik nu middenin sta. Vooral ‘t besef dat ik al een aantal jaren eraan voldoe.
‘t Was een prettig gevoel om er even niet in te geloven. Daar deed ik echt m’n best voor.
X

Er worden scherven geruimd, maar Zijperspace gaat nooit kapot meldde de bieb.

De Groene gaasvlieg als gastvlieg


©Ingrid de Winter

Zolang er aan groenteelt in kassen wordt gedaan in landen als Nederland hebben Groene gaasvliegen niet te vrezen voor hun voortbestaan. Er wordt goed voor ze gezorgd daar: ze krijgen gratis voedsel voorgeschoteld, worden zelfs op de lekkerste plekjes neergezet, hun vijanden worden geweerd en als ze groot gegroeid zijn worden ze aangemoedigd zich vooral veelvuldig voort te planten.

De kas is Gaasvliegluilekkerland.

Misschien zijn dit soort kassen er wel de oorzaak van dat je de Groene gaasvlieg ook in de Amstelveense natuur veel rond kan zien vliegen; er vliegt er heus wel eens een stelletje weg uit zo’n ogenschijnlijk paradijs: elders is alles beter tenslotte.
Weliswaar vliegen ze vooral ‘s nachts, vaak aangetrokken door fel licht, want overdag kan het beestje zich beter gedekt houden voor predatoren.
Je zou dan zeggen: heeft deze insect dan nog nooit van vleermuizen gehoord die ‘s nachts juist op jacht zijn naar klein lekkernij van ongeveer Groene-gaasvliegengrootte?
Dat heeft ze gelukkig wel. Hoewel het orgaan waarmee ze geluid waarneemt tot de kleinste van de insectenwereld behoort, kan ze de geluiden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de mens, van de meeste op prooi jagende vleermuizen goed ontwaren. Als een kamikazepiloot stopt ze in zo’n situatie met vleugelgeklapper en laat zich naar beneden storten.

Toch is het in de kas veiliger. Een gaasvlieglarve komt op een blad van een geteelde plant uit haar ei en ze ziet haar tafeltje al gedekt: overal bladluizen om haar heen. Daar kan zij in haar larvenbestaan wel een paar honderd van op. En ook als volwassene lust ze er zo af en toe nog wat van. Volle buik en de eigenaar van het hotel is ook tevreden.

Evengoed vliegen hier ook in gaasvliegen gespecialiseerde parasitoïden rond (van een parasitoïde ga je dood; een parasiet laat je liever ‘lekker’ leven, want dat betekent langer voedsel voor de visite): piepkleine wespjes die als ei in ‘t lichaam van een bladluisetende insect (in dit geval een larve) worden gelegd en er pas uitkomen als ze volgroeid zijn en de gastvrouw leeggegeten.
Tot nu toe zijn vooral exemplaren van een bepaalde sluipwesp in de Bruine gaasvlieg gevonden, maar je kunt er genoegzaam van uitgaan dat er een andere sluipwesp bestaat met net zo’n grote interesse in bladluisetende insecten. De onderzoekers zijn ze alleen nog niet tegengekomen. Of waren zich er in ieder geval niet van bewust.

Dit en volgend jaar is er een project gaande om gaasvliegen van Nederland beter in kaart te brengen. Waar vliegen welke netvleugeligen, de grotere familie waar gaasvliegen toe behoren, in Nederland rond? Mensen worden opgeroepen er eens beter op te letten en het vooral door te geven via bijvoorbeeld Waarneming.nl.

In Zijperspace is geen kas nodig & vliegt alles vrij rond.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Skriva

Ik kijk een zweedse film & denk: ik wil schrijven. Er moet iets zijn om over te vertellen.
De woorden dansen zoals ik dat geleerd heb toen ik die taal studeerde. Heel stereotiep rijzen gedachten, pogingen op waarmee ik mijn huidige situatie zou kunnen uitleggen, mijn gevoel ook, waarom ik me prettig voel als ik dat springerige van die taal voorbij hoor komen. Dat ‘t gaat zingen in mijn hoofd. ‘t Gemakkelijker wordt wat ik met me meedraag, wat de last is die op m’n rug hangt.
Bergman, Dagerman, Sundman, schouders die ‘t zware gevoel al eerder droegen.

Waar ‘t fout ging ook & waarom ik de neiging heb om alles te vergeten. De zinnen probeer samen te smeden, dat lukt nog net, maar wat die woorden tot zinnen, een daaropvolgend verhaal moet samenstellen, waar de cohesie is van wat waar is & de rest misschien verzonnen.
Daar stopt ‘t dan soms.
De zin wordt niet afgemaakt.

Maar ‘t zweedse laat me niet los. De melancholie, ‘t timbre, ‘t stilzwijgen, tot ‘t niet anders kan dan ontploffen. M’n broers vertellen dat ik niet meer ben wie ik ben. Was, nadat ik gewassen was door de tand des tijds.

Ik heb een hok waar ik woon.
‘t Is mijn. Een diep gegraven hole, hol zo u wilt.
Ik herken aan alles dat ik hier ben, dat dit hier ‘mijn’ is. Maar straks niet meer, zo gauw mijn geheugen zich achter mij bevindt. Een repeterend schietgeweer van oplossingen zendend dat alles ok is, zodat ik veilig ben, blijf, zal eindigen.

‘Glöm mig inte,’ zingt de stem van 1 van die 1e actrices die Bergman een hoofdrol bezorgde.
Ze doet nog wat tonen verder, ik zwijmel, denk dat de dingen nu op hun plek vallen, om bij ‘t verlaten van de zaal te constateren dat de zon gewoon weer schijnt. & Dat ook die stralen niets oplossen.
Ik ga zweten & ‘t wordt niet helder in mijn hoofd. Niet meer.

Ik ben ‘t verbrande kind in Zijperspace.

Spekkevers & Bloesemvreters


©Piet de Boer

Waarneming.nl benadrukt dat als je over de Gewone tapijtkever (Anthrenus verbasci) of de Museumkever (Anthrenus museorum) publiceert je gelijk de wetenschappelijke naam dient te vermelden. Dit omdat beide kevers in het verleden aangeduid zijn met dezelfde naam: Museumkever dus.
Dat schiep verwarring vonden de wetenschappers die duidelijkheid rond naamgeving een noodzaak vinden. De beide kevers genieten weliswaar even intens van museumbezoek en waarschijnlijk zijn hun larven moeilijk van elkaar te onderscheiden, zeker als ze dan druk bezig zijn opgezette beesten toe te takelen (lees: op te eten), maar als volwassen kevers lijken ze niet op elkaar.

Regelmatig worden ze dus binnenshuis aangetroffen; dat kan een ramp zijn als dat huis doorgaat voor een museum. Een hele collectie dode beesten kan daardoor verloren gaan. Dat beseft de volwassen tor natuurlijk niet als zij haar eitjes in een aantrekkelijke voedselbron afzet. Natuur stopt niet voorbij de barrières die de mens heeft opgeworpen in de vorm van glazen ramen en stenen muren.
Vroeger deden dit soort kevers het ook wel in menselijke bewoning als er spek aan het plafond te drogen was gehangen. Daar heeft de familie zijn naam Spekkevers aan te danken. Toen waren ze al berucht. De door de mens meest verafschuwde varianten hebben in de loop van de tijd een Nederlandse naam gekregen, zoals de Pelskever, de Huidkever (tegenwoordig aangepast tot Vossenspektor) of de Vogelnestkever.

Die laatste heeft wel wat gemeen met de Gewone tapijtkever (er is ook nog een Australische tapijtkever, vandaar dat ‘Gewone’: deze heeft geen lange reis hoeven maken om in Nederland aan te komen), in die zin dat ze allebei een vogelnestje als verblijfplaats niet zomaar af zullen slaan. Maar blijkbaar heeft de tapijt-variant de neiging om zich aan de mens aan te passen als zij een heerlijke vloerbedekking tegenkomt. Dan moet het wel dezelfde bestanddelen hebben als haar echte voedselvoorkeur: haar en veren.

Je zou zeggen dat taxidermisten, mensen die dode dieren een langer ‘leven’ gunnen door ze op te zetten, een hekel zouden moeten hebben aan alle spekkevers. Maar verrassend genoeg is dat niet altijd zo. Vooral degenen die skeletten opzetten, dus zonder de huid om het dier, zijn afhankelijk van de kleinste details in de bottenstructuur. En dat is juist waar bijvoorbeeld de Zwartbruine spekkever in excelleert. Dan hebben we het over de larve dus.
De volwassen spekkevers zijn zeer vredig. De wetenschappelijke naam van de Gewone tapijtkever geeft dat al aan: verbasci verwijst naar Toortsen, een plantengeslacht uit de helmkruidfamilie. Heb je een dergelijke plant in je Amstelveense tuin staan, dan heb je dus best kans dat je dat schattig Tapijtkevertje daar van de bloesem ziet eten.

Tapijt heeft een voorkeur in Zijperspace boven parket, maar dat is niet om tapijtkevers van voedsel te voorzien, ipv parketkevers.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)