benauwd

Ik kon niet meer. De benauwdheid sloeg dermate hard toe, dat ik niet meer wist wat ik moest doen. Alles rommelde in m’n buik, & dat rommelen overheerste m’n gedachten. Met moeite bereidde ik een kopje koffie voor een klant. Met moeite nam ik de betaling aan & noteerde ik de inkomsten op ‘t daarvoor bestemde blok. M’n hoofd was mijn hoofd niet meer. M’n hoofd was m’n buik geworden, een lichaam dat op ‘t punt stond uit elkaar te barsten, alleen wist ik niet waarvan. & Dat veroorzaakte de paniek.

Een week eerder, de ochtend van 31 december, had Martine ‘t uit gemaakt. Totaal onverwachts, hoewel ik ‘t op ‘t moment zelf wel zag aankomen.
Ik beschouwde ‘t als een opluchting dat ik zoveel dagen werk in ‘t vooruitzicht had; ik had daardoor tenminste afleiding. Zo beschouwde ik ook ‘t werken op nieuwjaarsnacht voor de tv-uitzending van Sonja Barend in de Rode Hoed, hoewel ‘t achteraf de meest afschuwelijke oud op nieuwpassage in m’n leven zou blijken te zijn. Maar ik had in ieder geval iets om handen, was m’n gedachte toenmaals.

Ik mocht die nacht eerder weg, van de bazin-cateraar, omdat ik de volgende ochtend alweer om 10 uur in café de Gaeper beginnen moest. Ik had m’n slaap nodig, vond ook zij, na zo’n vermoeiende marathon-werkdag.
Ik werd wakker & ging verder in de roes van hard werken. Aan 1 stuk door. Ik moest ook wel; ik had ‘t geld hard nodig.

Op gegeven moment besloot ik dat ‘t niet meer ging, die dag van de ochtendlijke benauwdheid. Ik vertelde enkele klanten zelfs over m’n euvel. Hoeveel moeite ‘t me kostte normaal adem te halen. Raadpleegde hun over wat ik moest doen. & Deed pogingen de spaanse meisjes de zaak uit te krijgen.
De dame met de bolhoed, een totaal geschifte alcoholiste, die om 11 uur ‘s ochtends altijd enkele vieuxtjes naar binnen werkte, adviseerde me een borrel te nemen.
‘Helpt bij mij ook altijd, als ik opvliegers heb,’ wist ze te vertellen, ‘gewoon een paar slokken whisky nemen. Knap je van op.’
& Ik dacht: als ‘t niet helpt heb ik nog niets verloren. Nu moet ik de zaak sluiten, omdat ik niks meer kan, misschien dat ‘t door de borrel opeens wel weer gaat.

Ondertussen belde ik m’n collega, want Han, de baas, was op wintersport. Dat was ook de reden waarom ik 7 dagen aan 1 stuk werk had: buiten m’n eigen diensten kreeg ik ook de beschikking over die van hem.
‘Wel openhouden,’ bezwoer collega me, want sluiten was ontoelaatbaar. De Gaeper was nog nooit dichtgeweest, nergens voor, dus dat mocht ook nu niet gebeuren, bracht hij me schuldbesef bij. Dan zou hij zorgen dat-ie er zo snel mogelijk was.
Ik had de deur echter al op slot gedaan & liet me adviseren door de dame met de bolhoed & de zeurderige schoonmaker. Dus deed ik niks. Kon ik ook niet. Met moeite haalde ik adem, hoofd tussen de knieën, hoofd omhoog, in ‘t licht kijkend, m’n handen voor de ogen, adem halen, adem halen, toch nog maar een slokje van de borrel.

Ik belde ook Kiki, de vriendin van Martine, de enige vriendin die mij mogelijk bij kon staan.
Aan de andere kant klonk een vermoeide stem van iemand die zojuist besloten had niet meer altijd klaar te staan voor een ander.
‘Ik heb niet zoveel tijd, Ton. Probeer in ieder geval thuis te komen. Dan kijk ik vanmiddag wel of ik je bij kan staan.’

Pas toen werd me duidelijk hoe eenzaam ik mezelf had laten verworden. & Dat alleen maar doordat ik van een meisje hield.

& Moeizaam vragen we ons af of Zijperspace is veranderd.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *