‘Ik moet niet meer zoveel drinken,’ zegt Boekenman om ¼ over 12 ’s middags, nadat-ie een ½e liter bier bij me heeft gekocht. ‘Ik word ’s nachts om 3 uur alweer wakker. & Dan kan ik niet meer pitten.’
Terwijl hij ’t zegt, laat-ie een treurige ondertoon doorklinken.
‘Hoe komt dat dan?’ vraag ik ‘m.
‘Ik snap ’t niet. Ik gebruik geen pillen meer.’
Op dit soort opmerkingen volgt altijd een nuancering, want Boekenman kan nou 1maal de waarheid niet verzwijgen. Of in ieder geval een deel ervan niet.
‘Ik bedoel: ik gebruik bijna geen pillen meer. Alleen nog een beetje methadon. Ik moet minder drinken.’
‘Ligt ’t echt daar aan?’
Ik wil de oplossing ervan meer in de methadon zoeken, of ’t gemis van andere drogerende middelen.
‘Jahaa, want rond een uurtje of 3 heb ik m’n roes uitgeslapen. Dan wil m’n lichaam niet meer slapen, want er zit geen alcohol meer in m’n lichaam.’
‘Dus je denkt dat je beter minder kan drinken?’
‘Over dit soort dingen moet ik niet praten tegenover een bierhandelaar.’
We waren bijna bang dat we voortaan droog brood moesten eten in Zijperspace.