brief

Hoi Mam,

Ik ben heus wel een keertje boos. Op een klant bijvoorbeeld, die zich aan de bar niet gedraagt zoals ’t hoort. Brutaal, lawaaierig, slordig, onbeleefd naar ‘t personeel, de regels van ’t spel overtredend. & Als ik boos ben krijg ik heus wel ‘ns te horen dat men ’t er niet mee eens is. Agressie tot gevolg.
Ik ben in m’n ballen getrapt, heb een glas naar m’n hoofd geworpen gekregen, een klap in m’n gezicht, uitgescholden, etcetera.
Op dat moment raar, maar binnen de horeca haast iets vanzelfsprekends. Hoort zo af & toe bij ‘t vak, niets om je zorgen over te maken.
Jij ook niet.
Ook al krijg ik er blijkbaar iets sneller mee te maken dan de anderen. Ik kan me niet herinneren dat m’n collega’s met handgemeen te stellen hebben gehad.
Ik ben ietwat impulsiever. Kan m’n mond niet houden. Moet ingrijpen.
’t Volgende moment besef ik me vaak pas dat ik zwakker sta. Ik heb geen haar op m’n borst.
Dat lijkt een raar argument, maar ’t werkt door. Ik heb er nooit bij stil gestaan of ik sterker ben dan anderen. Ik heb me nooit hoeven bewijzen. Goed, tuurlijk tegenover m’n broers. De dagelijkse strijd om de grootste gehaktbal. Maar niet tegenover de jongens op straat. Ik heb slechts zelden een gevecht hoeven leveren, ben beschermd grootgebracht. Ik heb geen haar op m’n borst.
Ik weet de consequenties niet te dragen van ’t gedrag dat ik vertoon. Ik ben verontwaardigd & dat moet zo gevoeld worden. Vooral door degene die in mijn ogen verkeerd bezig is geweest.
Er bestaat een kans dat ’t een keer daadwerkelijk uit de hand loopt. Maar daar moeten we niet aan denken. Ik gedraag me. 99 Van de 100 keer. & Omdat ik me gedraag verwacht ik dat ook van anderen.
Ik ben te idealistisch. Ik leg de lat vaak te hoog. Niemand die dat merkt, totdat er iemand is die zich laat meeslepen. & Ik m’n mond weer ‘ns niet kan houden.
Een pizzaboer die ’t portier van z’n auto plots opent, op ’t moment dat ik aan de linkerkant wil passeren omdat er rechts geen ruimte meer is.
‘Hé, klootzak,’ roep ik dan.
‘Wat klootzak?’ roept hij op zijn beurt, waarna hij op me afrent.
‘Kan je niet uitkijken?’ vraag ik nog met enige dapperheid.
Maar die trekt al snel in m’n schoenen. Een agressieve bek, die veel sterker is dan mijn verontwaardigde blik, een arm die op vernielen staat, & een argument die naar voren brengt dat híj marokkaan is & ik een blanke.
‘Man, ik kan helemaal niet met je praten,’ zegt-ie dan. ‘Jij hebt gedronken. Ik ruik ‘t.’
‘Maar ik kan me in ieder geval nog normaal gedragen in ’t verkeer,’ is de laatste opmerking die ik mezelf durf toe te laten, want hij schreeuwt de hele buurt bij elkaar.
Ik ben een zielig stilstaand fietsertje. Overdonderd door een autobezitter die met wijd uitslaande armen zijn gelijk beweert. Want ik ruik immers naar drank. Ik durf niet meer te zeggen dat drank mijn vak is.
Nietig.
Nachtenlang lig ik daarvan wakker. Ik verzin me zelf een bezitter van elke zwarte band die de oosterse vechtsport kan leveren. Met controle, met overleg, met introspectie, met onkwetsbaarheid. & Een snelle slag op z’n muil, waardoor m’n opponent spoedig op apengapen ligt.
Mam, ik ben heus wel een keertje boos. Weet ik niet waar m’n drift me heen zal leiden. Maar meestentijds voel ik me prima op m’n gemak, hier in de grote stad. Je hoeft je nergens zorgen over te maken. Zeg maar tegen Pa dat ’t goed gaat. Niemand die mij iets doet.
Ik ben een barman tenslotte. Geen brede, maar wel een barman.

Geen zorgen over alles dat langskomt in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *