fouillage

Ik keek naar een mierennest van schijnbaar ongeordende orkestleden die, daartoe aangedreven door de dirigent, triomferend midden op de trambaan, in hun politiepakjes van gele hesjes zenuwachtig elke voorbijganger probeerden aan te houden om ze te betasten.
Die dirigent zal wel hoofdinspecteur hebben geheten. Of brigadier. Dat heeft bepaalde namen waar ik geen weet van heb.
Maar zonder fluitje, zonder stokje, communiceerde de man vanaf de riante positie van ‘geen tram komt langs mij’ zijn onderdanen richting ieder van de onschuldige onverlaten die het gewaagd had op dit tijdstip de ruimte voor het Holland Spoor-station rond te hangen. Men vond er slechts de meest onnozelen. De rest bevond zich elders. Messentrekkend, pistolen ladend, drugs verhandelend, vrouwen verkrachtend, ach, al ‘tgeen ik me met m’n beperkte fantasie voor mogelijk achtte werd uitgevoerd in duistere honken & smalle stegen waar dit kordon van geprofessionaliseerde zakkenrollers, ze kregen werkelijk alles te voorschijn, zich op dit moment niet bevond.
Het waren er zeker 20.
Zenuwachtig, ja. Ze keken op & om. Zeker als ze weer een korte taak hadden volbracht keken ze op. Naar de dirigent in ’t tramvak. Die gebaarde wie de volgende zou blijken te zijn die zou moeten worden aangepakt.
Ik zag een echtpaar, ze zullen chinees zijn geweest & als toerist verpakt, haastig de tramlijn oversteken, om hun onschuld te bewijzen, om zich te onttrekken aan de bemoeienis van de boevenvangers, om te ontkomen aan de nietsontziende motivatie vooral niet te discrimineren. Niemand werd overgeslagen, dus hoe oud ze ook waren, ze zouden, als ze bleven wachten op die vermaledijde tram die maar niet komen zou, wilde, of van hogerop de opdracht gekregen had nog wat weg te blijven, ook geslachtofferd worden aan de speurdrift van dit vingervlugge team ordehandhavers.

Ik stelde me nonchalant in hun midden op. ’t Midden van mensen die hun armen gestrekt hielden, de benen wijd, hun tassen ertussen (dat leerde ik later), zich overlatend aan de kieteldood die beroepsmatig op hun lichaam werd uitgevoerd.
& Ik ging wachten op de tram.

Ok, ik haalde de koptelefoon van m’n oren. Ter voorbereiding op. Zodat ik kon horen wat er ging gebeuren als ik aangesproken zou worden.
Wat al snel zou gaan plaatsvinden, want de dirigent (ik had een plaats expres recht voor hem uitgekozen, om overzicht te krijgen, ’t orkest gedirigeerd te zien, de organisatie af te kunnen kijken, de structuur, de planning, de orkestratie, de bodem, ’t begin, ’t einde, de chaos, dat alles te kunnen zien) wees mij in een tussendoorse vingerwijzing aan, om vervolgens door te gaan met een weids gebaar, een samenvatting, een knikken, een aankondiging van een ooit komend slotakkoord, een adagio, een allegro non tropo, waarop zijn dienaren zich al dan niet verspreiden, samenklonterden, doorgingen met hun werk.
Het waren balletdansers met een te dik kostuum.

Ik keek een meisje aan. Ze onderging ’t lachend. Een verwondering droeg ze op haar gezicht, terwijl ze het gewriemel gewillig onderging.
De handen, de vrouwenhanden in haar geval, sleepten over haar jas, haar middel, doken naar beneden richting benen, wreven de buitenkant links, gelijkertijd de binnenkant, om vervolgens via de bovenste middelpunt van de kruising, daar waar je niet hoort te zijn dachten mijn ogen, de overzijde te bereiken.
Ondertussen twinkelden haar ogen, want ze vond ’t amusant. ’t Kan ook de kleur zijn geweest die contrasteerden bij ’t grauwe karakter van ’t uur van de dag. Haar blonde haren wapperden op de dwang van de niet aflatende wind.

De dirigent had iemand bereid gevonden mij ‘tzelfde te laten ondergaan. De aangewezen vrijwilliger kwam voor me staan. Een laatste keer bevestiging zoekend bij zijn meerdere.
‘Meneer, u bent misschien op de hoogte van de preventieve actie die wij tegenwoordig uitvoeren bij Holland Spoor?’
‘Niet op de hoogte, maar ik heb er wel over gelezen,’ antwoordde ik met horten verdeeld over een 10-tal seconden, zodat hij al begonnen was voordat ik m’n repliek had beëindigd.
‘Heeft u scherpe dingen bij u?’ stelde hij me de volgende vraag, onderwijl m’n rugzak daarop onderzoekend.
Een flesje bier, constateerden wij tezamen, gewikkeld in een krantje, verstopt in een mouw van m’n voor dit weer te warme sweater. Zorgvuldig, om breuk te voorkomen, wist ik.
‘Plaats uw rugzak tussen uw benen,’ zei de diender, waardoor ik automatisch enigszins wijdbeens kwam te staan, & hij verder met m’n lichaam kon.

Ik was op alles verdacht, voorbereid, ik hield overal rekening mee, met elke aanraking, waar mensen m’n lichaam nimmer zouden betreden, where no man dares to go, & liet z’n handen hun dans wagen over m’n broek, m’n pijpen, m’n schoenen, m’n broek weerom.
Hij rolde m’n mobiel te voorschijn, m’n portemonnee, angstvallig, want blijkbaar bang dat ik rechts zou dragen, m’n klem om broek te beschermen voor de open kettingkast op de fiets & raakte bij de kruising toch nog onopvallend m’n zak.
Ja, m’n zak.
Je bent je er zo hyperbewust van.
Terwijl hij onverstoord verder ging.
Ik kreeg een knipoog van ’t meisje met de wapperende haren met de ogen die contrasteerden tegen de wolken die donker zagen en verder keken naar ’t vluchtende chinese toeristenechtpaar en de krioelende gele pakken, hesjes die zich verspreiden, verzamelden, kordon vormden, gedirigeerd werden door de hoofdbrigadier die alles ten einde floot, de tram, de eindelijke arriverende tram staande hield op 5 meter van de halte, een slotakkoord bracht & de mensen toestemming gaf hun reis voort te zetten onder verlating van ’t plein met zijn troep van 20 of misschien waren ’t er wel meer.
Ik trok m’n broek recht & zocht een plaats om m’n vertrek te aanschouwen.

& Wanorde werd tegelijkertijdse chaos aanschouwelijk gemaakt in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *