Daar staat-ie. Een pas gevormd rijtje weer wat verder gevuld. Op weg waar ook daar straks geen ruimte meer is. Hoewel ’t natuurlijk een heerlijke uitvinding is om boekenplanken verticaal te vullen met hun grootste afmetingen. Daarbij zorgvuldig aandacht bestedend om op lengte te selecteren welke plank ’t meest geschikt is.
Deze zal even blijven hangen. Me om de hoek van m’n leesplek stiekem toe blijven fluisteren. Een zware deun van klassiek trage tonen. De schrijver zelf droeg al een pianostuk aan van Arvo Pärt.
Aangezien er in de vroeg-winterse setting van dat moment iemand ’t boek verliet, net voor ’t eind, moest ik natuurlijk weten wat hem daarin begeleidde. Titel ingevoerd, ’t internet deed, zoals nog steeds gewoonlijk, de rest.
Ik las in die stilte, de gecreëerde stilte van muziek, ’t laatste hoofdstuk. Van mensen die vergeten, partners die nog even blijven, & begeleiders zich voorbereiden op een volgend afscheid.
& Daar staat ’t boek nu plots. Van eergister uit een winkelschap getrokken, naar een definitief einde in de spaarzaam restende ruimte van de boekenkasten die 2 keer mijn lengte hoog zijn.
Verwonderd elke keer dat er toch ruimte voor een volgende rest. Dat iets nieuw ‘oud’s, gelezen immers, zich kan schuiven tussen de rest van wat al gelezen is, of anders terzijde geschoven. Zonder zich te hoeven bekommeren of ’t wel gaat passen. ’t Voegt altijd, hoewel ’t eind zich al een tijd vooraankondigt.
Ik spaar ze. Ze moeten blijven. Mogen niet verloren gaan zoals mijn geheugen bezig is ze te vergeten. Gestaag, allegro ma non troppo.
Zij dus een constante. Ik de afwijking, ’t eindeloze gat.
& Ik weet dat ze geen uitzondering zijn. Tuurlijk weet ik m’n 1e boek, Bijbel voor de jeugd, m’n 1e klassieker, Kruistocht in een spijkerbroek, m’n 1e melodramatisch zwijmelen, plus Alleen op de wereld, delen van hun momenten, de zachtheid van de kussens op de bank terwijl ik ze las; ik weet ze. & Nog veel meer.
Maar de schappen zijn inmiddels hoog. Ik heb een stoel, soms een trap nodig om herinneringen op te halen. Ze reiken inmiddels tot een zekere babylonische god, die ik in dat 1e boek heb leren kennen, anders dan dat m’n ouders tot dan hadden verteld, maar inmiddels afgezworen.
Ziedaar, mijn toekomstige ruïne. Als keien zullen de woorden mij in Futhark begraven.
& Er zal ooit niemand zijn die weet wat de taal van Zijperspace was.