Groenblauw

Ik zou graag een zonnebril hebben, ook al zet ik alles op zo donker mogelijk op m’n beeldscherm terwijl ik dit typ. Maar met zo’n bril zie ik m’n schaars verlichte woonkamer niet meer. Alles afgesteld om afleiding te vermijden.
Ik wist niet dat dat de oorzaak was, maar ’t schijnt zo. Waarbij ik dat werkwoord eigenlijk niet had moeten gebruiken. De zon straalt er vanaf.

Naast m’n schaars verlichte woonkamer mis ik dan nog veel meer. De mensen die me aankijken & m’n blauwe ogen niet zien. Groenblauw moet ik eigenlijk zeggen. Waarbij ik niet weet of dat een verschil maakt.
Want dat daardoor alles wáár lijkt wat gesproken wordt & niets gelogen: ik weet meestal moeilijk te duiden waar een leugen zich laat zien.
& Daarom houd ik vaak mijn mond. In ’t geval ’t zich onvermoed voordoet. ’t Zou zomaar kunnen dat anderen denken dat ik spraakzaam ben evengoed: ze zouden ’t geluidsvolume van m’n toetsenbord moeten meten om beter te weten.

De storm is zwaarder dan de kleine puf uit de mond, zo luidt ’t gezegde immers. Als vlinders die een storm kunnen veroorzaken. Een scheet…
Ach, laat maar.

Men moet verdonkeremanen. Niet tonen wat er is, zich kan voordoen, wat te zien valt als men opzij kijkt.
& Men is mij.
Ik ben die scheet soms & ik ben mij.

Maar ’t ontbreekt aan stank in Zijperspace, hoewel gewenning verhult.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *