groot

Bij Opa & Oma was ’t groot. Niet omdat ze veel ruimte hadden. Nee, de dingen waren groter. Er was meer inhoud, meer avontuur. Als Oma een zakdoekje tevoorschijn haalde, een papieren zakdoek, kon je er een vlieger van maken. Zogauw die weggeblazen werd door de wind, weg van ’t balkon af, ging ’t de wijde wereld in, op zoek naar andere contreien. Je zag ’t de wijde wereld in verdwijnen.
We hoefden er dus niet om te treuren, dat de dingen vervlogen. Oma wist er een mouw aan te passen. Een ballon ging naar Zuid-Afrika, een zakdoek naar Mozambique, daar hadden de arme kindertjes nog wat aan.
Als ze zakdoekjes te kort had, haalde ze de diverse velletjes waaruit ’t zakdoekje was opgebouwd, uit elkaar. Ieder een deel, touwtje er aan, & op de wind laten wapperen. We waren snel tevreden.
Een klein balletje konden we tussen de richels van de tegels op ’t balkon laten rollen, wist Oma ons te vertellen, ook al was er geen gat om een winnaar uit te roepen voor ’t knikkeren. Ze verzon een doel. Dat was ’t rollen tussen de richeltjes. De knikkers mochten niet van ’t balkon af raken. Dan had je verloren. & Was je je knikker kwijt.

Binnen was de asbak een doel. Opa haalde die met z’n stok dichter naar zich toe. De stok waar-ie z’n wandelingen mee maakte. Waarmee hij de keuken wist te bereiken.
Elk jaar kreeg-ie een nieuwe, verpakt in cadeaupapier.
We waren er vaak bij als die door m’n ouders werd aangeschaft, maar dat beseften we ons niet als ’t als cadeau uit de grote mand van Sinterklaas werd gehaald.
‘Wat zou dat zijn?’ wist-ie nieuwsgierig te kermen.
Sinterklaas moest met een kerm in de stem aangesproken te worden. & Een opgewonden lach op de lippen. Met de greep van z’n oude stok, op z’n kop dus, trok-ie de staande asbak naar zich toe, om er z’n sigaar voor een moment in te leggen. Dan had-ie z’n handen vrij om ’t mysterie te onthullen.
Wij wisten ’t al. Wij konden zien dat ’t een stok was. Maar Opa was elke keer verrast met wat er tevoorschijn kwam.
Hij pakte na ’t uitpakken ’t nieuwe wandeltuig op bij z’n greep & schudde ’t in de lucht van enthousiasme.
‘Dank u wel, Sinterklaas,’ sprak-ie tot ’t plafond, hij wist dat Sint zich nog op ’t dak bevond, daarbij de hemel bewegend met ’t zwaaien van z’n nieuwe aanwinst.
Als-ie bedaard was, Sint veelvuldig bedankt, mocht 1 van ons de asbak, de staande asbak, opzij gezet om ’t uitpakken mogelijk te maken, terug naar ‘m toe schuiven, zodat-ie z’n sigaar weer kon grijpen. Z’n been lag ondertussen de hele tijd op ’t bankje voor hem. Als ’t meezat, mocht je de knop indrukken, zodat alle as verdween in de draaikolk. We probeerden te zien hoe diep de asbak was, maar zagen geen bodem.

Achter z’n stoel konden we ons verstoppen. Er was een grote leemte achter de rugleuning. Opa had een gigantische stoel nodig vanwege z’n voet. Plus ’t bankje, dan kon-ie daar de voet op leggen.
Z’n schoen was speciaal door schoenmaker Rieswijk gemaakt. De vader van m’n latere leraar. De enige die dat kon. M’n Opa had zo’n speciale voet, niemand die daar een schoen voor kon maken, behalve meneer Rieswijk. De voet was altijd in een schoen van glimmend zwart gestoken. Die ene voet was 2 keer zo groot als de andere. Hoog op de wreef, met een hak die de voet omhoog duwde. Een soort olifantenpoot, maar dat zeiden we niet. De voet hinkte altijd een beetje met Opa mee. Z’n stok was sneller.
Doordat Opa beter kon zitten dan staan, had-ie een goede stoel nodig. Groot. Zoals alles groot was bij Opa & Oma. Heel anders dan bij Oma Zegers.
Dus was er een grote leuning, die schuin achterover helde. Vlak naast de encyclopedieën konden m’n broer & ik ons wegstoppen.
‘Waar zijn die kleine schavuiten?’ vroeg Opa die net z’n ogen voor een dutje had dichtgedaan.
Hij schudde z’n stok als voor Sinterklaas.
‘Die kleine donderstenen,’ bulderde hij.
Waarop wij wel een kwartier lang ons mond hielden.
‘Nee, ssst,’ zeiden we tegen elkaar. ‘Straks merkt-ie ‘t.’
We stootten elkaar aan met de ellebogen, om nog langer grinnikend stil te blijven.

Er was ook een geheime gang. Oma vertelde dat die handig was voor tijdens de oorlog. Dan kon je wegvluchten.
Maar de enigen die erdoor pasten waren wij. Van de woonkamer naar de gang.
We mochten er 1 keer doorheen. Kruipend, zonder licht.
Bij daarop volgende visites smeekten we voor nog een keer. Maar er stonden allemaal boeken in, werd gezegd. We wisten op een gegeven moment niet meer of we onze vriendjes wel mochten vertellen over de geheime gang. Zoals de mond over de gang gehouden werd. ’t Was een groot ding, zo’n gang. Er waren vast joden door gered, begrepen we later van de les op school.
Moesten we maar niet verklappen, dachten we.

Niet alle avonturen kon je vertellen in die tijd van Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *