Mezelf een plek geven, dezelfde als slechts 2 dagen ervoor, begint traditie te worden. ’t Lijkt zichzelf ook verder uit te breiden.
’t Begint eigenlijk al om de hoek. Een haakse hoek, want ik moet een scherpe bocht naar rechts nemen, enigszins remmen bij de modderige bocht, ook bij deze zonnedroogte. Maar juist die hoek geeft me de tijd, de mogelijkheid, om vanuit de verte te kunnen zien of de bank vrij is. Dan zou ik eventueel nog kunnen kiezen voor de 2 zusterlijke banken die ik op dat moment bezig ben te passeren.
’t Was rustig bij aankomst in ’t bos. ’t Tunneltje onder de snelweg door zag nog steeds blank. Dankzij m’n bakfiets ben ik 1 van de weinigen die met droge onderbenen de plas kan doorkruisen: de spetters waaieren uit, kunnen daardoor niet de trappers bereiken.
Dat zal veel mensen tegenhouden. Die van ’t dagje uit, de fietsers die terug naar huis de toeristische route hadden willen nemen, de hondenuitlaters evenzo. Slechts die van ’t dorp achter ’t bosperceeltje kunnen een omloopje doen zonder er last van te hebben.
Dus ik installeer mezelf. De onderwegse boodschappen haal ik tevoorschijn. Keur ze op bruikbaarheid & trek. Daarbij de bieren in blik peilend of ze de kou aankunnen. Of anders een wachttijd in de volle winterzon juist op smaak weten te appreciëren. Maar wat is winter nog?
Ik installeer ze, alsof de bak als picknickmand wordt leeggehaald. Boek daarbij niet vergetend. Had ik nog een 2e keus?
Bier wel, boek niet.
Bril ook trouwens, maar ’t boek wordt lastig als ik voor de horizon ga. Bovendien ken ik die laatste ondertussen wel. Die heb ik slechts nodig bij mijmeren. Of slechte concentratie.
Evengoed kost al dat gekeutel tijd. Wil ik ook nog pistachenoten eten? Wat vast niet bevorderlijk werkt als ik op de juiste pagina wil blijven.
Maar ’t leven opent zich gestaag. De vaart die ’t neemt als ik langzamerhand maar almaar sneller wordt meegesleept.
De spaarzame fietsvoorbijganger registreer ik nog: ‘Hai’; maar ik blijf hier. M’n kont zit vast. Waar is al die onrust die mij niet meer heeft doen hoeven werken?
Zelfs de vogels zijn mij vergeten. ’t Vliegt hier niet. ’t Zoemt nog niet. ’t Zijn hooguit de spaken, de kettingkast van een enkeling.
‘Hai.’
& Soms een ‘Hoi’ als ’t zo uitkomt.
Niemand die weet wat daar ’t verschil maakt.
Een harde bips als ik terugkeer naar Zijperpace.