kussens

Er zaten 4 kanten aan een kussen. Dat besefte ik me toentertijd al.
‘Hou ’s op,’ zei Carel.
‘Waarmee?’ vroeg ik schijnheilig.
Carel schudde mee, daarboven in ‘t stapelbed, dat wist ik heus wel. Maar ik moest & zou ’t goede plekje van de kussen vinden.
Je kon ‘m draaien, & je kon ‘m keren. Dat leverde 4 topografische plekken op. & Als je een tijdje een bepaalde plek niet gebruikt had, voelde deze anders aan. Kouder, koeler. Als ’t meezat waren de kreukels dan inmiddels verschoven naar ergens anders.
‘Hou nou ooooóooop,’ zeurde Carel.
’t Was ook af & toe net een klein kind, Carel. Maar dat vond hij van mij ook.
‘Anders kan ik niet slapen,’ reageerde ik.
‘Ja, & ik ook niet.’
Dan moesten ze die kussens maar anders maken, vond ik. In de huidige conditie kon ik niet anders dan draaien & keren, zoeken dus, naar de juiste plek waar m’n hoofd in paste. Liefst voor de rest van de nacht. Maar omdat ’t kussen warmer werd door de temperatuur van m’n hoofd, was ik genoodzaakt elke keer weer de ideale kuil te zoeken. De ideale kuil, die niet bestond, of niet bleef bestaan. Had je ‘m, dan was-ie alweer bezig om te verdwijnen.

Tegenwoordig moet ik m’n kussens zelf kopen. Net als de kussenslopen. Ik loop naar de Hema voor de kussens, ’t Waterlooplein levert grand foulards voor de sloop. Met dat laatste ga ik dan bij m’n moeder langs. Zij maakt ze op maat.
‘Altijd iets groter, Ma,’ zeg ik er dan voor de zekerheid bij.
Ze hebben nl wel ‘ns niet gepast. Stak een kwart van de kussen onder de sloop uit.
‘Ja, altijd 5 cm extra,’ weet m’n moeder dan.
Waarna ik ’t in de loop van de visite toch nog een keertje herhaal. Ook voor de zekerheid. De extra zekerheid.
‘Je zou zelf ‘ns moeten leren omgaan met een naaimachine,’ reageert m’n moeder dan. ‘Je lijkt ’t zo goed te weten allemaal.’
Dan hou ik eindelijk m’n mond dicht.

Ze waren glad vroeger. Vlak & glad. Alsof ze rechtstreeks onder de strijkbout vandaan kwamen. Geen kreukel in terug te vinden. Tot je je hoofd er op gelegd had. Dan bleek er een heuvellandschap onder de hoes verborgen te liggen & je oor kwam precies op de kreukel die 2 van die ongelijke bobbels scheidden terecht.
Dan schoof ik iets opzij. Of legde m’n hand er onder.
‘Stil nou,’ klonk ‘t al snel van boven.
‘Jij zat ook de hele tijd te kletsen,’ verweet ik Carel terug.
‘Maar nu zouden we stil zijn.’
1-2-3-stil.
Zo ging dat. Na ‘stil’ hielden we ons dan stil.
Ik vond ’t echter onmogelijk stil te zijn als er een kreukel onder m’n oor door liep. Bovendien was ’t kussen niet koel meer. ’t Was tijd voor een ander vlak, een andere kant van de kussen.
‘Je hebt verloren,’ zei Carel.
‘Nee, ik heb gewonnen,’ zei ik pissig, ‘want ik wilde verliezen.’
‘Niet,’ was Carel weer aan de beurt, ‘want ik was de 1e die iets zei.’
Op de trap klonk gestamp van voeten die haastig naar boven kwamen. De deur ging open.
‘& Nou is ’t afgelopen,’ zei m’n moeder opgewonden in ‘t donker, ‘anders pak ik jullie kussens af & slaap je de hele nacht zonder.’

We smoorden onze hoofden in de kussens van Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *