navelstaren

Het was ’t paard van de Fabeltjeskrant die er last van had. Ik ben z’n naam al jaren kwijt. Maar hij was de dokter. & Een dokter zou beter moeten weten.
Ik ging diezelfde avond nog in bad. Keek naar beneden. Wriemelde een beetje. Maar vooral niet te lang. Ik was immers gewaarschuwd. ’t Paard was afgevoerd, moest naar ’t ziekenhuis. Hoewel ik niet meer weet of ze wel een echt ziekenhuis hadden, daar in de Fabeltjeskrant. Hij zal wel verzorgd zijn door Truus de Mier.
Ik wriemelde dus kort. Vooral ook omdat m’n moeder erbij stond. Die zou wel even komen kijken of ik me goed waste. & Elke keer als ze naar me keek, ze zal ondertussen wel met de was bezig zijn geweest, haalde ik snel m’n vinger uit m’n navel. Zij had tenslotte ook de Fabeltjeskrant gezien. Ook zij wist dat ’t niet goed met ’t paard was afgelopen omdat-ie maar in z’n navel was blijven wroeten.
‘De navel,’ zei m’n moeder, ‘is de handtekening van degene die je gehaald heeft.’
Dat was de huisarts, geloof ik. Zeker weten doe ik dat niet. Wat eigenlijk best vreemd is. Want die man, dat weet ik wel zeker, ’t moet een man zijn geweest, is ook betrokken geweest bij de andere bevallingen. M’n 5 broers hadden allen dezelfde handtekening op hun buik staan.
Hij had een mooie handtekening, zei m’n moeder, want we hadden mooie navels. Niet van die uitstulpende, maar bescheiden, niets-bijzonders navels. Ze zijn er, maar niet prominent aanwezig.
Ik moet ‘ns aan m’n bovenbuurvrouw vragen hoe vaak zij inmiddels haar handtekening heeft gezet. & Hoe die er dan uitziet. Zou ze foto’s hebben van haar handtekening op de lijfjes van de baby’s die zij heeft doen komen?
Meestal ga ik er aan voorbij. ’t Ding bestaat eigenlijk meestentijds niet. Misschien ook dat ik er van ’t paard niet meer aan mocht zitten. Met de stem van Frans van Dusschoten was me verteld dat ’t kwaad kon als ik er maar steeds aan kwam. Elke bewuste handeling die kant op moest dus vermeden worden, waardoor de navel ophield te bestaan in m’n bewuste bewegingen.
Hoewel er heus wel slokjes water door een vrouw uit zijn opgeslurpt. Nadat ik ’t bij die van haar 1st had gedaan. Kriebelend, giechelend, de slok vermengd met ’t vocht van ’t lichaam. Daarna kon ik mezelf niet weerhouden van nog een keer er flink tegenaan. Als zij niet al in me gekropen was.
Daar ging ik dus aan denken, ’s ochtends vroeg, nog maar net uit bed, geen sok, geen broek, niets om ’t lijf. Verdwaasd keek ik om me heen, alsof de functies van de wereld zich nog aan me moesten presenteren. Ik wist dat ik voort moest gaan, me aankleden, ontbijten, douchen, de hele rataplan, maar ik wist niet waar ik moest beginnen vandaag. De slaap was er nog niet uitgeramd.
Daar dacht ik aan, toen ik mezelf betrapte op m’n vinger op die plek. ’t Paard van de Fabeltjeskrant deed van zich spreken. Onmiddellijk. Terwijl ik onschuldig niet-bewust weer ‘ns een beetje wriemelde.
Misschien deed ik ’t wel elke morgen. Misschien was dit wel ’t centrum van m’n lichaam. Misschien was dit voor mij een moment van contemplatie. Zat mijn religie, mijn vroomheid, verborgen in dat kleine kuiltje. M’n zijn, m’n punt, m’n rust.
Ik keek m’n vinger. Die beroerde zonder dat ik er werkelijk controle over had. Hij deed vanzelf. Wist welk rondje hij moest maken om mij niet te laten nadenken, zo voelde ‘t.
& Toen, op ’t moment van wakker, op ’t moment dat m’n vinger er genoeg van had, zich ervan bewust dat-ie in de gaten gehouden werd, met in z’n achterhoofd, míjn achterhoofd, die blijkbaar weer contact had kunnen maken met ’t kort zelfstandig functionerend onderdeel, ’t paard van de Fabeltjeskrant, op dat moment trok m’n vinger zich terug & trok een pluk stof met zich mee.
’t Zag grijs & miste materie. In die zin dat ’t zich niet vast liet houden.

’t Was weg, uit Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *