ontbijt

Ik vind ’t zelf ook wel een beetje raar. Maar wat moet je dan met je vinger doen? Je zal toch weer verder moeten met je leven. Een mens kan toch niet zomaar ’t feit negeren dat-ie een vinger aan z’n lijf heeft hangen. De rest van de dag zeker met een rood puntje aan ’t uiteinde ervan blijven lopen, dat vind ik geen gezicht. Ik heb ’t ook nog nooit iemand anders zien doen. Waarom ik dan wel?

’t Ritueel is er. Dat kan niet anders met een persoon als ik. Regelmatig terugkomende gebeurtenissen dienen verpakt te worden in routine van een dag. Vaststaand schema, zelfde handelingen, telkens weer, overzichtelijk, door niets te verstoren. Stel je voor dat de dag opeens anders zou gaan verlopen. Beter ’t te ritualiseren. Voelt wel zo veilig.
Hoe groter de rommel van binnen, hoe overzichtelijker de boekenkast. Zo werkt ’t ongeveer.

Dus ik smeer m’n boterhammen ongeveer 20 minuten nadat ik ze uit de vriezer heb gehaald. Van tevoren me alvast een bakje thee laten smaken. Tegen uitdrogingsverschijnselen & ter afschrikking van de zwerm dooie mussen van afgelopen nacht. Tevens onderdeel van de routine.
De broodplank, zo heet m’n houten snijplank, wordt daarvoor gebruikt. Afhankelijk van de dag heb ik daar een bepaalde hoeveelheid boterhammen op uitgespreid. Ter ontdooiing. Die kom ik na die 20 minuten opnieuw bezoeken om er iets hapbaars van te maken. Ik kan me geen droog brood in m’n mond voorstellen.
Daarentegen gebruik ik al sinds jaar & dag geen boter meer. Als ’t beleg maar dik genoeg wordt uitgesmeerd, dan heb ik er geen last van. Want boter dient volgens mij vooral om brood smeuïger te maken. Vooral voor kinderen. Ik maak m’n brood smeuïg door scheutig te zijn. Smeuïg door scheutig, is mijn devies. Scheutig richting mijzelf, da’s altijd voor een goed doel.

Vroeger smeerde ik m’n boterhammen als m’n moeder niet keek. Met m’n rug hield ik mijn handelingen verborgen, terwijl ik bezig was aan ‘t aanrecht. Ze moest ‘ns weten hoeveel.
Als ze per ongeluk toch bleek mee te kijken, dan kreeg je commentaar: ‘Zo, dat kan ook wel wat dunner.’
Dunner qua beleg. Minder pindakaas. Een plakje kaas er af, worst dunner gesneden.
Zij was opgevoed in de oorlog. M’n broers & ik jaren later. Brood was voor mij niet vanzelfsprekend lekker. Er moest wat extra’s op om ’t eetbaar te maken. Ik ben een kind van na de oorlog. Ik was, pleeg ik nog wel eens te denken.

Die ontdekking heeft me doen eten. Op een gegeven moment. Ik lustte weer. Als je je zelf maar beloont met iets lekkers. Moet je dat lekkere wel proeven. Als je ’t niet proeft dan raak je nog niet tevreden. Ik in ieder geval niet. Patat moet zwemmen, zeg ik altijd maar.
Ik vind m’n ontbijt zelfs zo appetijtelijk, dat ik er al aan begin voordat ’t klaar is. M’n 1e boterham is gesmeerd & hij gaat richting mond. 2 Grote happen vertrekken richting mond. Een ½ afgekloven boterham leg ik terug op de broodplank. Da’s een teken van tevredenheid, heb ik lang geleden besloten. Als ik zo’n trek heb dat ik ’t in de keuken niet kan laten al te beginnen, dan ben ik tevreden met mezelf.

Maar ook tevredenheid verwordt tot ritueel.
Vind ik niet erg. Ik hou van veiligheid.

Terwijl ik boterham 1 oppeuzel, smeer ik verder. Volgende 2 boterhammen (ik beleg 1 snee brood, leg er een 2e op & snij ze doormidden: ‘t sandwichprincipe) krijgen een ander beleg. Vanochtend werd de kaas & groene pesto-tapenade vervangen door filet americain met peper.
Daar zit ‘m de kneep.
Ik heb een boterham kaas/pestotapenade in m’n mond, zelfs nog een ¼ deel ervan hangt tussen m’n vingers, & de filet americain gaat niet op, ook al heb ik boterham 3 & 4 rijkelijk ermee opgezadeld. Er blijven zogezegd resten achter in ’t bakje. Duidelijk waarneembaar, ’t ziet immers rood.
Dan ben ik toch een zoon van m’n moeder. U weet wel, degene die de oorlog heeft meegemaakt. Je laat niks staan. Alles moet op. Eten gooi je niet weg.
Bovendien ben ik van de patatgeneratie. Ook al eerder genoemd. De patatgeneratie vindt alles dat aan de vingers kan kleven onweerstaanbaar.
Ik stop m’n vinger dus in ’t bakje. Verzamel alle achtergebleven filet. Best een aardige hoeveelheid, als je ’t op je vinger ziet opgehoopt. Meer dan je zou verwachten van die over ’t bakje verspreide kloddertjes.

Maar ik had een boterham kaas/pestotapenade in m’n mond. Voor een groot deel dan. Dat laatste stukje hing nog tussen linker wijsvinger & duim, klaar om de reis naar ’t einde van de nacht te ondernemen. Rechterwijsvinger was beladen met rode filet.
Ik denk dat ’t pure intuïtie was. Ik kon gewoon niet anders. Ik maak té zeer deel uit van die patatjongeren van weleer. Ik stak m’n vinger in de mond. Terwijl er nog brokken brood, hompen kaas, flodders pestotapenade in rondmaalden.
Ik vond ’t zelf ook wel een beetje raar. Toen m’n vinger naar buiten kwam, zag-ie groen.

Maar soms kan je gewoon niet anders in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *