Dennenprocessierups

Ondertussen weet heel Nederland wel dat brandharen van vlinders niet bepaald iets is om naar uit te kijken. Menigeen heeft inmiddels kennis gemaakt met de jeuk die de Eikenprocessierups daarmee kan veroorzaken. Om nog maar niet te spreken over andere overlast, zoals bijvoorbeeld ademhalingsproblemen, die een gevolg van die haren kunnen zijn.
En dan is de Dennenprocessierups ook nog in de aantocht: die nadert ondertussen de grens tussen Frankrijk en België. Met nog meer haartjes (miljoenen!) op z’n rupsenhuid een nog jeukender vooruitzicht dan de eikenversie.
En dat zijn niet de enige brandhaardragende rupsen in Nederland.

Van de Bastaardsatijnrups valt echter in Amstelveen niet veel te vrezen. Veel van de jeuk veroorzaakt door deze vlinderlarve ziet men vooral in de omgeving waar duindoorn groeit. Dat plantje, die men veelvuldig aan de kuststreek kan vinden, schijnt deze rups lekker te vinden tot het moment dat hij besluit zijn vleugels uit te slaan. En tijdens die tocht richting volwassenheid, weg van zijn oude stek, vindt de ontmoeting met badgasten plaats met niet alleen door zon gebrande huiden tot gevolg.
Dan is er ook nog de Plakker, die vooral van loofbomen en struiken houdt. Ook van deze vlinder zouden de rupsharen jeuk kunnen veroorzaken, maar dat zou nog best mee kunnen vallen, want dit komt zelden in het nieuws. Hooguit wanneer mensen de rups verwarren met de Eikenprocessierups.

Recent is een natuurlijke vijand van drie van bovenstaande vlinders (plus de net in Limburg gearriveerde Bruingemarmerde stinkwants) ontdekt in eitjes van een Eikenprocessierups: het kleine bronswespje Anastatus bifasciatus, helaas nog zonder Nederlandse naam. Daarbij is geconstateerd dat het alleen maar om mannetjes van deze ei-parasiet ging. Aangezien mannetjes minder groot zijn dan vrouwtjes van deze soort, wordt vermoed dat vrouwtjes van deze wesp alleen geboren worden uit geparasiteerde eitjes van de Bruingemarmerde stinkwants dan wel de Plakker.
De hoop voor Amstelveen is dus dat de in het zuiden des lands wonende Plakker net als de Bruingemarmerde stinkwants langzaamaan richting Noorden trekt. Daarbij worden deze plus dat kleine bronswespje waarschijnlijk vergezeld van de Dennenprocessierups die net als de Eikenprocessierups kan zorgen voor de kleine bronswespmannetjes. En vervolgens kunnen die mannetjes de vrouwtjes bevruchten die uit de Plakker- dan wantseitjes tevoorschijn komen.

Een ingewikkeld verhaal wellicht, met vier verschillende organismen die op trektocht naar het Noorden zijn, maar misschien dat men er minder jeuk van krijgt nu men weet hoe dat hopelijk bestreden gaat worden door kleine helden en heldinnen uit het zuiden.

In Zijperspace begint ‘t al te kriebelen bij ‘t gebruik van ‘t woord jeuk.

(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Daslook- of Look-zonder-looktapenade?

Wil men weten waar een belangrijk ingrediënt te vinden is voor het bereiden van tapenade met zelf geplukte daslook, dan zou men heel simpel kunnen kijken waar twee verschillende zweefvliegen in Nederland worden waargenomen. Het zijn beiden zogenaamde ‘Gitjes’, kleine zweefvliegen die voor hun voortplanting afhankelijk zijn van dezelfde plant. De ene, het Vroegste gitje, verraadt wel heel gemakkelijk de groeiplaats van de plant, op loopafstand van Amstelveen: in het Amsterdamse Bos, waar de officieel in Nederland nog steeds zeldzame Daslook op veel plaatsen welig tiert.
Je zal het Vroegste gitje niet makkelijk op de plant zelf vinden, tenzij je het voedselspoor van de larve in het blad aantreft: witte vlekken op/in verder groene bladeren. Dat gaat er meteen minder smakelijk uitzien.

De andere zweefvlieg, het Daslookgitje, wordt verder weg van Amstelveen waargenomen en deze larve geeft de voorkeur aan de wortel van de plant. Dat is de reden waarom deze zweefvlieg in net wat warmere tijden actief is: het blad is rond die tijd namelijk al aan het verwelken. Maar als je op Waarneming.nl een kaartje tevoorschijn haalt van haar verspreiding weet je evengoed waar de plant groeit.

In Duitsland kan je Daslookbladeren in winkels kopen, in Nederland kan je niet anders dan plukken wil je lekkere daslooktapenade bereiden. Naast een goede mixer heb je dan ook nog wat op laag vuur bruinig gebakken pijnboompitten (kan je ook vervangen door bijvoorbeeld walnoten) nodig, wat olijven en een beetje zout en peper. Maar laat de knoflook vooral zitten: de bladeren hebben genoeg lookgehalte.
Maar, en dit is een hele grote ‘MAAR’, dit kan je beter niet in deze tijd van het jaar doen, ook al ziet de Daslook er nog zo verleidelijk uit met haar prachtig witglanzende bloemen. Zo gauw de plant namelijk gaat bloeien worden de bladeren giftig en dat kan vervelende gevoelens in de darmen veroorzaken met bijbehorende langdurige stoelgang.
Nee, dan kan je beter voor de plant Look-zonder-look kiezen. De naam zegt het al: het mag dan wel naar knoflook ruiken, maar dat zit er niet in. Het groeit ondertussen volop, vaak langs de kant van paden en wegen in de buurt van Hondsdraf en Gewoon nagelkruid. Pluk niet te veel bladeren van één plant, maar van gezond ogende planten 1 of 2, zodat ze jouw lekkere trek kunnen overleven. Voeg voor de smaak ditmaal wél knoflook toe, bij gebrek aan de veel zeldzamere look van de Das.
En voor het consumeren nog even een gebedje voor de nog zeldzamere twee Gitjes.

De voorraad is ondertussen alweer lang op in Zijperspace.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Drempel

Ik ben bezig de keuken te betreden, geheel in gedachten met mijn doel, & heb bij 1 plus een kwart (een ‘¼’ zou ik dat ‘t liefste schrijven schiet mij een moment later te binnen; wel… beter gezegd 2, misschien wel 3 momenten erna komt de realiteit van m’n gedachtenstroom mij te binnen) ontwakend realiteitszin door dat ik bezig was te onderzoeken hoe lang ‘t duurt voordat ik er nou eindelijk eens gewend zou zijn dat ik de lichtknop voor de aanfloep van de tl zou kunnen gebruiken om mij te distantiëren van een 3-dimensionale braille-loop.
Dat laatste: alles aflezen uit wat je weliswaar niet kan zien, maar wel met de rest van de zintuigen kan ervaren om te weten waar je bent & wat & waar ‘t hoe ligt in welke geestelijke toestand dan ook, al dan niet in woord uit te drukken beschrijvingen.

Dat is genoeg verantwoording ter verdedeging van een mogelijk zelf ingebouwde valkuil.

Om de leesbaarheid dus wat te vergroten: 1½e stap dus & voor ik me realiseerde dat ik, wellicht onbewust, aan ‘t bijhouden was dat ik moest wennen aan de lichtknop die weer een helder zicht in de keuken kon veroorzaken.
De dag na de installatie van een minstens 20 jaar op zich laten wachtende vervanging van de lamp beweerde ik al stoer dat ik wel even moest wennen, maar aan ‘t eind van de avond er gelukkig, schijnbaar routineus, aan gewend was geraakt.
De volgende dag wist ik dat ik een oude conservatieve eikel was geworden die zich met dogma’s, routine’s & nog een 3e reden (want als je iets zegt kan je dat beter in een trio oplepelen, als voor de luisteraar of lezer goedbedoelde & aandachttrekkende stijlvorm & tegelijkertijd een handreiking om de aandacht makkelijker vast te houden) mezelf had proberen te overtuigen dat ik nog net zo jong was van geest als…
Ach, men weet wel.

De volgende dag moest ik weer bij nul beginnen.
Ik dacht bij die opfloepende (hoor de echo van een eerder gebruikt woord) gedachte nog: dat aantal had ik liefst als ‘0’ geschreven, maar van dat streven uit mijn (schijnbare) jeugd snapt momenteel toch niemand iets. Want de jeugd is oud geworden & vindt vousvoyeren hun allerliefste hobby om voor mij onbegrijpelijke redenen.
Ik was inmiddels alweer vergeten dat om de hoek van de keukendeur een knop zat die zijn oude functie aan ‘t heruitoefenen was. Mijn onderzoek dat ik gelijk daarmee had ingesteld incluis. Dat duurde tot halverwege mijn keuken.

Ziedaar ‘t 1e onderzoeksresultaat. Aan ‘t eind van de dag aangevuld met een continue balkendiagram met slechts een enkele uitzondering omhoog & na 3 bier des avonds plots een uitzonderlijk dipje toen mijn dorst zo groot was voor nog een 4e dat de balk slechts de drempel van de keukendeur wist te vinden, maar zich daardoor niet liet weergeven in mijn denkbeeldige balkenstatistiek.

Dit is inmiddels al iets meer dan 2 weken geleden. Wilt u op de hoogte blijven van verdere ondervindingen, gelardeerd met aannemelijke conclusies van iemand die tijdens de studie een semesteruitstapje met daarbij een stukje verplichte psychologiestatistiek had besloten nooit meer iemand behalve zichzelf in cijfers te zullen uitdrukken, dan zult u even geduld moeten hebben wellicht. Ik heb nl inmiddels gemerkt dat ‘t onderwerp, wil ik ‘t naar waarheid kunnen staven, uitzonderlijk veel woorden nodig heeft. Dit zou er zomaar voor kunnen zorgen dat ‘t minder over ‘t gebruikelijke onderwerp zal gaan, in casu: mij, maar slechts afleidend over die drempel die mij & mijn lichaamswarme prettige leefomgeving (huiskamer) doet scheiden van mijn ‘s avonds zeer aantrekkelijke bierreservoir.

Ik hoop derhalve dat ik later een volgend stuk voor zal kunnen leggen over hoe de knop van de in herbruik zijnde tl-locatie z’n oude functie in mijn ondanks disfunctioneren van mijn brein in de loop der tijd heeft weten te hervinden & dat dit inzicht zal geven over de verloedering van de menselijke geest, hoewel, dat moet ik eerlijk bekennen, de staafdiagrammen van de jongere jaren reeds zijn vervluchtigd.

Dat men weet wat de stand van staven momenteel is in ‘t altijd verlichte Zijperspace.

Cursus Lijfloggen, deel 35

Dicht!

Het is toch elke keer weer een vreemde zaak
Dat zogauw ik aan een sinterklaasgedicht begin
Ik geleidelijk aan in een andere rol geraak,
Eigenlijk al vanaf de eerste volledige zin.

Terwijl ik slechts twee eindes laat afstemmen op elkaar,
Niet eens van een zin, maar vaak slechts een deel ervan,
Twee delen die aan ‘t eind dan lijken op mekaar,
Niet meer, niet minder ook, want dat is not done.

Vooral bij die laatste vroeg u zich af misschien:
‘Wat doen die Engelse woorden erbij?’
Dat moest men ook niet lezen, dat was niet te zien,
Dat klonk wellicht beter als men die zin zei.

Het gaat om het eind,
Ik zei het reeds.
Waarbij eenzelfde uitspraak zeer verfijnd
Vóór een korte pauze terugkomt steeds.

En terwijl ik met al die woorden bijna vecht,
Als een puzzel waarbij slechts één stuk op de ander past,
Kom ik dan in een vreemde gemoedstoestand terecht
En word ik geleidelijk aan een andere gast.

Het laat zich raden wie dat zal zijn,
Tuurlijk groeit aan m’n kin pardoes een baard
En heeft het mijns inziens alle schijn
Dat ik er uitzie als zwaar bejaard.

In mijn hoofd verandert mijn lijf,
De jaarlijkse taak gaat met mij aan de haal,
Terwijl ik niet meer doe dan dat ik opschrijf,
Op steeds dezelfde uiteindes, een kort verhaal.

Ik word de Sint,
De Sint wordt mij.
Zijn geest voert over mij ‘t bewind
En over die geest heb ik de voogdij.

Ik voel me wijs,
Voel ook m’n kennis aanzienlijk groeien,
M’n haar wordt grijs,
En ik wil deez aard met m’n eruditie bevloeien.

Dat duurt niet lang;
Ik stel u gerust.
Na afloop van die rijmendrang
Is de oude man in mij geblust.

De bedoeling van dit verhaal,
Dat wil ik nog wel even kwijt,
Zet dat bij uw maandelijks huiswerk maar centraal:
Wanneer was bij u voor ‘t laatst persoonsverandering een feit?

(Deel 0 staat hier, als introductie op wat ik 50 afleveringen lang heb volgehouden te schrijven voor ‘t weblogmagazine about:blank, maar verloren werd gewaand. Dl 1, Dl 3  [daar kan je ook lezen wat er aan de hand is met Dl 2], Dl 4, Dl 5, Dl 6, Dl 7, Dl 8, Dl 9, Dl 10, Dl 11, Dl 12, Dl 13, Dl 14, Dl 15, Dl 16, Dl 17, Dl 18, Dl 19, Dl 20, Dl 21 & Dl 22 zijn reeds herverschenen alhier. De komende tijd zal ik de rest van ‘t materiaal dat ik ondertussen geheel heb teruggevonden alsnog hier gaan publiceren.)

De wegmier & de bochelvlieg

Het is bijna winter. In ieder geval koud genoeg voor tal van insecten om zich terug te trekken. Zo ook de wegmier, die zich misschien wel in elke tuin van Amstelveen bevindt. Ook, of misschien wel júist, in tuinen met tegels, want daaronder is het veilig vertoeven voor deze mier die de moderne mens is achterna gegaan in zijn verstedelijking. De tuintegel is vaak het dak van de wegmierwoning, liefst met bij de uitgang aan de oppervlakte fraai uitzicht op de vuilnis- of compostbak.
Maar of deze wegmieren daar onder de tegels werkelijk zo veilig zijn is maar de vraag. Er zijn zat organismen die belangstelling hebben voor de leefomgeving van mieren. Deze zogenaamde myrmecofielen hebben verschillende manieren om van de mier te profiteren. De een heeft belangstelling voor het afval, de ander probeert de winter warm door te komen en er zijn er natuurlijk ook die parasiteren op de mier. Van schimmels tot pissebedden en van sluipwespen tot bochelvliegen.

En die laatste groep, de vliegen met een aan het torso laag hangende kop, waardoor het lijkt alsof ze een bochel op hun rug mee moeten sjouwen, díe groep heeft wel een heel grote variëteit van overlevingsvormen. Bovendien zijn ze vaak dermate klein dat ze niet al te vaak waargenomen worden, laat staan dat bekend is wat hun leefpatroon is. En er zijn er zo veel dat nog lang niet alle soorten ontdekt zijn. Wel is inmiddels duidelijk dat iedere soort zijn eigen specialiteit heeft, dat een bepaalde familie mieren aantrekkelijk vinden en dat er eentje in Nederland voorkomt die zeer gesteld is op de wegmier.
Misschien zit er wel eentje onder een tegel, wat dieper gelegen nu (want warmer daar), in het winterverblijf van een wegmiervolk.

Deze Pseudacteon formicarum heeft nog geen Nederlandse naam. Ze worden niet al te vaak gevonden. Hooguit specialisten die weten hoe ze te vangen zijn en microscopisch kunnen achterhalen om welke soort het gaat.
Het blijkt uit onderzoek dat deze bochelvlieg pas op de wegmier afkomt als de laatste verstoord is geraakt en daarop zijn mierenzuur als wapen heeft ingezet. Bochelvieg weet hierdoor renmier te localiseren, steekt in haar lichaam om zodoende daar eitjes achter te laten.

Na de winter wordt het lente, het lichaam van de wegmier barst open en de volgende generatie bochelvlieg treedt aan.
Maar of er in Nederland al iemand hiervan getuige is geweest is maar de vraag. De bewuste bochelvlieg waart hier rond, maar men is nog niet bij de geboorte aanwezig geweest.
Aan de andere kant is er in 2018 een nieuwe bochelvlieg bij de mergelgrotten van Valkenburg gesignaleerd. Men weet dat deze gespecialiseerd is in reuzenmieren.
Men heeft deze reuzenmier echter nog niet in Nederland gevonden.

Weer wat organismen tot leven gewekt in Zijperspace.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Ornithomycologie

Ornithomycologie lijkt een nieuwe tak van sport binnen de biologische wetenschappen. Een klein takje nog, want er zijn nog niet zoveel biologen gedoken in de materie waar vogels (‘ornitho-‘) schimmels (‘-myco’) tegenkomen.
Dat spechten kunnen profiteren van schimmels is ondertussen wel gemeengoed. Ze beginnen niet altijd gaten te maken in door zwammen aangetaste bomen, maar vaak bespaart het ze behoorlijk wat werk als het te doorboren hout al enigszins zacht is gemaakt door bijvoorbeeld zadel-, tonder- of vuurzwam, om enkele bekende voorbeelden te noemen. Een specht blijft slechts een seizoen in zo’n gat bivakkeren met z’n kroost, waarop de jaren daarna andere vogels of vleermuizen mogen profiteren van het voorwerk van spechten en schimmels.

Daarnaast is het niet ongewoon gebleken dat schimmeldraden of bundels daarvan (rhizomorfen) door diverse in de grond wroetende vogels worden gebruikt voor versteviging van hun nesten. Wereldwijd zouden er 176 vogelsoorten rhizomorfen gebruiken bij de nestbouw. Er is een kans dat in Nederland de boomkruiper dat ook doet; bij zijn verwant de Amerikaanse boomkruiper is dat reeds vastgesteld.

Soms heeft het gebruik van die schimmeldraden tot gevolg dat een vruchtlichaam, oftewel de paddenstoel, zich gaat vormen in het nest. Daar heeft de vogel nagenoeg geen last van. Wellicht wordt dat door de vogel wel als lekkernij gezien.

En dat laatste trekt sinds kort wat meer aandacht. Want waar de maaltijden van zoogdieren inmiddels uitvoerig zijn bestudeerd waar het gaat om paddenstoelen – maar liefst 260 soorten maken ervan gebruik – weet men van vogels pas sinds kort dat tenminste 54 soorten het in hun dieet hebben staan. Daar heeft de paddenstoel zelf voordeel van, want het levert een goedkope manier van transport op, want net zoals de vruchten van de lijsterbes door vogels worden gegeten, waardoor de uiteindelijk uitgepoepte zaden op een volgende plek zich tot boom kan gaan vormen, kunnen de sporen van paddenstoelen evenzo vervoerd worden. Dat heeft veel voordelen: de meeste sporen (zo’n 95%) raken namelijk niet verder verwijderd van zijn paddenstoel dan één meter. De vogel kan enkelen meenemen naar andere horizonten en nieuwe kansen voor de soort.

Maar ook de vogel heeft baat bij de consumptie van paddenstoelen: ze bevatten o.a. ijzer, calcium, proteïne en alle soorten aminozuren. Veel stoffen waar vogels wat aan kunnen hebben, hoewel daar nog lang niet alles van bekend is. Men weet ondertussen wel dat het aminozuur tryptofaan bijvoorbeeld bij de mens positieve invloed heeft op emoties, slaap en stemming. Wie weet is een vrolijk rondvliegende boomkruipertje in Amstelveen dus net bezig geweest met knabbelen aan ‘t randje van zijn nest, waar een paddenstoeltje de kop op had gestoken.

Nog veel onderzoek zal moeten plaatsvinden voordat we daar meer van gaan weten. De ornithomycologen zijn in ieder geval van start gegaan.

In Zijperspace eet men hummus om genoeg tryptofaanvrolijk van te worden.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Cursus Lijfloggen, deel 22

Bedek!

Er werd iemand aangewezen die een kuil moest graven. Minstens een meter diep. Het moest toereikend zijn voor vier patrouilles van ieder minstens zes jongens. Plus dan nog drie volwassenen als leiding. Een week lang huishoudend in het kamp. Om de kuil werd een canvas zeil gehangen, omhoog gehouden door enkele stokken. En voor de kuil kwamen twee palen te staan, waar tussenin met mastworpen een derde paal werd bevestigd, zodat je daar op kon gaan zitten. Overhangen, zogezegd. Je billen moesten boven de kuil gesitueerd kunnen worden. Een beetje handige assistent-patrouilleleider kon er nog een constructie van touwen aan bevestigen, zodat de kleintjes met behulp van hun hakken het evenwicht daar in die hoogte van ongeveer een meter boven de grond en twee meter boven de bodem van de kuil konden bewaren.

We noemden het de hudo. Dat zou een afkorting zijn van ‘Houd Uw Darmen Open’. Dat sprak tot de verbeelding. En het zorgde ervoor dat het niet te veel moeite kostte het woord te gebruiken.
‘Wie is er aan de beurt om de hudo schoon te maken?’
Want ook dat moest gebeuren. Ondanks dat het een primitieve vorm van een latrine was, diende men toch te zorgen dat de hoeveelheid strontvliegen tot een minimum beperkt bleef. Dus werd er voor elke dag door de hopman een patrouille aangewezen die hudo-dienst had. Waarop de verantwoordelijke patrouilleleider de taak op zich nam de jongste van de troep aan te wijzen om die taak te gaan volbrengen. En deze padvinder trok er op uit met een heet sopje en een schep.
De schep was eigenlijk het belangrijkste onderdeel van het schoonmaakgereedschap. Door het graven van de kuil was ernaast een zandhoop ontstaan. Die was ook onder het afdak van de tent terechtgekomen. Met opzet. Want na elk bezoek diende er een schep zand in de kuil gegooid te worden. Om hetgeen dat was achtergelaten te bedekken. In het donker van de canvas tent was men echter niet altijd even zuiver in het richten. Daarnaast was het een groot genoegen om verdergaande schoonmaak te kunnen verrichten in de verzekering dat men er alles aan had gedaan stankoverlast te voorkomen. Dus bedekte men het voor aanvang van het karwei nog even wat extra. De zeilen van de opening werden zo ver mogelijk open gezet om de boel voor een kort moment te laten luchten. En bovendien om te kunnen zien hoe ver de diepte van de kuil nog reikte. Zo nodig moest aan de hopman gerapporteerd worden dat het noodzakelijk was een nieuwe kuil te graven. Dan was men te ijverig geweest in het bedekken.
Ik leg niet alles open op tafel. Men hoeft niet meteen te weten wat er met mij aan de hand is. Als ik m’n huisarts bezoek, dan kom ik in omtrekkende bewegingen bij ’t uiteindelijke onderwerp terecht.
‘Het jeukt een beetje hier,’ wijs ik dan naar halverwege m’n lichaam.
‘Oh, trek je broek maar uit,’ zegt hij dan laconiek.
En terwijl hij met plastic handschoenen bepaalde delen onderzoekt, bestudeer ik de naar beneden steeds kleiner wordende letters en tekens die aan de muur hangen. Kijken of ik ze nog allemaal kan onderscheiden.
‘Niks aan de hand,’ pleegt hij op gegeven moment te zeggen. ‘Gewoon minder strakke broeken dragen.’
Niet alles hoeft plompverloren op het internet geplempt te worden. Men hoeft niet alles van zichzelf kenbaar te maken.
‘Mensen hoeven toch niet meteen alles van je te weten te komen,’ zei mijn moeder altijd. ‘Er moet ook nog iets te raden overblijven.’
Dan had ze het weliswaar over een totaal ander onderwerp, maar gelijk had ze wel. Door middel van omtrekkende bewegingen, niet alles expliciet in de mond te nemen, blijft er nog iets over om over na te denken, wat niet in eerste instantie als zodanig te herkennen is, maar bij nadere overpeinzing wel te achterhalen valt. Je kan naar iets refereren zonder het daadwerkelijk in de mond te nemen, het ergens over hebben zonder het beestje bij de naam te noemen en in bedekte termen iets bespreken zonder dat omstanders kunnen vermoeden waar het gesprek over gaat.
Niet dat ik mezelf een fatsoensrakker wil noemen, een moraalridder die aan wil geven waar andere mensen zich aan zouden moeten houden, maar het maakt het allemaal net even wat aantrekkelijker, wat spannender, prikkelender zo men wilt, als niet alles meteen als zichzelf te herkennen valt.
De hopman sprak ons toe bij het kampvuur, nog diezelfde avond.
‘Er is ofwel een te kleine kuil gegraven,’ begon hij enigszins vervaarlijk mild zijn donderpreek, ‘ofwel jullie hebben busladingen wc-papier gebruikt. Wat ook mogelijk zou kunnen zijn is dat er te veel aarde over de hopen stront is gegooid, of het moet zo zijn dat jullie afgelopen weken alle poep in jullie lichamen hebben opgespaard om tijdens kamp de darmen eens flink open te kunnen zetten.’
Wat hadden we een hekel aan die vent. Niet alleen omdat hij opnieuw vrijwillig mensen aan zou wijzen die de volgende hudo zouden moeten graven en bouwen.
Huiswerk: beschrijf je laatste stoelgang zonder de vanzelfsprekende woorden te gebruiken.

(Deel 0 staat hier, als introductie op wat ik 50 afleveringen lang heb volgehouden te schrijven voor ‘t weblogmagazine about:blank, maar verloren werd gewaand. Dl 1, Dl 3  [daar kan je ook lezen wat er aan de hand is met Dl 2], Dl 4, Dl 5, Dl 6, Dl 7, Dl 8, Dl 9, Dl 10, Dl 11, Dl 12, Dl 13, Dl 14, Dl 15, Dl 16, Dl 17, Dl 18, Dl 19, Dl 20 & Dl 21 zijn reeds herverschenen alhier. De komende tijd zal ik de rest van ‘t materiaal dat ik ondertussen geheel heb teruggevonden alsnog hier gaan publiceren.)

Bochels

Terwijl ik verder lees vandaag, div boeken, div daarmee gepaard gaande bedoelingen om er uit te halen wat ieder daarvan in zich heeft, slaat toe waar ik jaren geen last van had.
Misschien staan de kussens in de verkeerde stand. Plus de shirts, lange mouwen allen, die, er achter weggepropt, hun stand moeten versterken. & Ik, de zonderling, die z’n manier gevonden dacht te hebben m’n nek te behoeden voor stijfheid met bijkomende schele hoofdpijn. Weliswaar tijdelijk, maar niet meer tot lezen in staat.

Bijkans misselijk, duizelige misselijkheid, ga ik dan maar achter de pc zitten, waar nou juist mijn benen, m’n knieën & hielen, eerder weerstand tegen boden.
Ik herinner me ondertussen, de strompelweg van 2 meter richting bureaustoel, de teiltjes waar m’n moeder mee aan kwam zetten terwijl ik hún 2-persoonsbed, gordijnen dicht, als enig veilig toevluchtsoord over had. M’n hoofd & nek in ‘t donker bij buiten volle zon ontspanning toedienend door draaien & knikken, daarbij m’n oren te laten horen dat er nog enige soepele beweging in zat. Een kleine krrkrkrr, een bescheiden knik & tik, m’n schouders me overtuigend dat rechte stand nog steeds mogelijk was.

Maar weg was boek. Voorlopig geen dromen van wat ‘t leven buiten dat van mezelf allemaal behelst. Ik laat de relaties tussen wespen & mieren, nog fascinerender: van die laatste met de bochelvliegen (‘the phoridae’, zei ‘t boek, & pas een halve dag later wist ik wie ze waren, wist ik dat ik dat al had moeten weten).

Ik nam een hapje brood. Een veel te klein gedeelte van wat ochtend- & middagmaaltijd had moeten zijn.
Temporiseren. Zorgen dat ik de tijd nam. Genieten van wat nog aan geheimen komen zou als ik weer de euvele moed had.
Een slok zwaar bier, dat zou vast ook goed helpen. & Daarna de fles leeg.

Er staat altijd een medicijnkast gereed in Zijperspace.

Afgedekt

Terwijl ik lees dek ik met m’n vingers, aan weerszijden, de paginanummers af.
Soms raak ik zo in ‘t boek verdiept dat ik ‘t vergeet. ‘t Laat…, zoals ‘t gaat.
Maar ik word niet veel later gestraft door m’n heen & weer schietende pupillen. De links links, de rechts rechts.
Daarnet was ‘t 70 & 71.

Dat zet m’n hoofd op hol. In relatieve zin, dat wel, maar ‘t is uiteindelijk wel onnodige afleiding.
Soms ga ik dan naar de laatste pagina van ‘t verhalende gedeelte om te zien wat ‘t percentage ong is. Al gelezen tegenover nog niet gelezen van ‘t totale geheel. ‘t Zorgt er dan vooral voor dat een minuut, of langer, niet meer tot me doordringt wat er geschreven staat. De klik wordt niet meer gemaakt.

‘t Wordt erger als ik daar rekensommetjes van ga maken. Met ongevere schattingen van wat ik aan tijd verdoe door ‘t niet afdekken van de paginanummers, ‘t voor de zoveelste keer bladeren naar ‘t eind, ‘t dankwoord, de aantekeningen en de notities daar valselijk bij negerend (een deel lees ik uiteindelijk evengoed) en daar als slotconclusie bij bedenk hoeveel tijd ik bij benadering daardoor verloren heb & hoeveel boeken ik op zeg maar 10 meer gelezen had kunnen hebben als ik me niet aan dergelijk gedrag bezondigd had.

Tegelijkertijd besef ik me dan ook des te meer dat ik me vooral met onbenulligheden bezig houd. M’n hoofd moet tot kalmte gemaand worden. Alles gecheckt, een goed gevoel over van wat correct is & wat ‘t eindresultaat daarvan is of zou kunnen zijn.
Een vlaag van vermoeidheid zucht dan voorbij. Ik schud m’n hoofd van wapperdewap (ingebeelde orenflap) & vervolg de tekst. Tot ong 2, misschien wel 10 blz verder.
M’n hoofd is dan alweer vergeten wat hij zichzelf beloofd heeft.

Evengoed bedenk ik me, ben ik bezig met te begrijpen, dat ik dit geschreven moet hebben. Er is een eindigheid & er is daarnaast niemand anders die ‘t voor me kan doen.
Ik ben de man van kleinigheden & ‘t zou zonde zijn als juist die niet geboekstaafd staan. Want ‘t grootse plus ‘t niet onopgemerkt voorbijgegaan is al opgetekend.

Paginanummers zijn echter niet wel besteed aan Zijperspace.

Demjoe

Damn you, Burnout.
Momenteel zit je in m’n nek te hijgen, waardoor die gloeit, verstijft, me snoert aan 1-zijdige blikvelden.
& Dat is slechts 1 van je metamorfoses. Want weet je nog van de zolder? Waar je jezelf nog Overspannen noemde. & Je je manifesteerde in kokerview door ‘t kantelraam, daar bovenop ‘t dak. Je liet slechts auto’s voorbij rijden, zonnen schijnheilig me teisteren tot ik met m’n zweet afdroop van ‘t matras dat tijdelijk de rol van traptree had. Weg van m’n kokerkijk de wereld in, zo klein, beperkt, & zelfs daar nog bedreigend dat ik niet wist of ik er weer deel van uit zou maken.
Ooit, ooit, ooit, echode je na in m’n oor. Want herhalen slaat harder, definitiever. Waar herhaling vast niet zou betekenen dat de 20 jaar zichzelf nog zou vermeerderen. ‘t Was als beuken met een hamer, om de groei er uit te nemen, de kanten er af te slaan, de weerstand verpulveren.

Nu heet je burnout, al dan niet met een streepje er tussen. Zodat ‘t wel of niet tot op ‘t botje verbrand zou worden wat nog over was.
Steeds weer denk ik je verjaagd te hebben. Hier is niets meer te zoeken, geen ziel te koop.
Maar juist dan knijp je opnieuw in m’n nek. Zoals vriendjes, waarvan ik dacht ‘vriendjes’ daar op ‘t schoolplein, verstoppertje-lang, trefbal-onbetast, tikkertje-gemist, me bij verveling met een onverwachtse greep verlamden, hoofd achterover adem snakkend, handen wapperend als een drenkeling die stikken zou.
M’n hoofd durft niet bewegen & zwijgt de woorden, want die lijken juist daarlangs getranporteerd te moeten worden.

Of anders, als een kapstok waar al je huiden hangen heb je een nieuwe vermomming gevonden, beneem je me de adem. De kans te kunnen lachen, al is ‘t van glim zo klein.
Je doet m’n vriendinnen twijfelen, & mij bij ‘t zien daarvan doen oreren dat hun eigen gehooroorganen zich dichtknijpen zodat ze slechts jou inwendig kunnen verstaan.
Anders je zenuwentruc: een lichtflits, een scheut, een overdosis van wat er zowiezo al niet meer bij kon. Met de hemel die valt & mij als enige zal pletten, zoveel als er op mij afkomt.

Je knijpt me, butst me, doet me overlopen van verlangen tegen beter weten in, je stemt me, tot ‘t uiterste, naar toppen, zodat de val daarna langer duurt, je scheurt, in partjes al naar gelang de delen zich laten scheiden, je heimweent, je sluit, tot ‘t kubusje te klein is om te beseffen dat ‘t leeft.

& Na een nacht van duister slapen ontwaak je me, met ‘t gevoel dat ik niet zonder kan & dat ik altijd blijf.

Zijperspace-oneindig.