Saus

Ik doe m’n sauspot nog een lik. Geef m’n laatste worst een poging tot vluchten. Want vol is vol; je moet niet er aan toevoegen wat je niet dacht dat er nog zou passen.
& Toch zit de hap er al in. Ook al is/was buik nagenoeg tot proppens toe gevuld.

Zoals ‘t vanmiddag ging. Je doet wat, spuit een opmerking, & maakt vervolgens deel. De 3 marketingfases van verder komen zonder te beseffen waar je daadwerkelijk staat. Sociaal marketingfases. Herstelmarketingfases. Om je proberen te doen beseffen dat je bijna genezen bent. Geestelijk bijna evenwichtig: de term ‘erbovenop’ dient zich aan.
Men beroept zich op er zelf in te zullen geloven,

Van dan af concentreren, je afvragen of spontaniteit ‘t oplost of ‘mond toe’ de betere keuze is.
Geen struikelende valkuilen, oprispende steenhoge drempels. De opwippende hielen geven een stomp richting inhoud buik. Men weet wel: de golven bieden ‘t uitzicht van een op en neer deinende horizon waar de darmen, gewoon getrouw, nog niet in geloven.
Als u niet, die van mij zijn nooit gewend geraakt aan grote afwijkingen van ‘t elke-dag-dieet. Indien wel, dan is de wraak als een niet te verwijten naamgever van een storm die ver boven ‘t tegengestelde niveau uitstijgt van reeds genoemde, ooit haast vergeten maar verdienstig mens (Corry, Dudley, Eunice of Franklin…) die zich eindelijk plots aan vanzelfsprekende anonimiteit als woest om bijna vergeten leven ontwortelt.

Ik ben daar. Men heeft mij wakker geschud uit m’n 1-ogig bestaan. Nu maakt mijn ontwaken m’n 2 ogen blind. Die kunnen de overwoekerende informatiestroom niet meer eenduidig benoemen. ‘t Valt niet in de nieuwe taal te bevatten. Elke zin gedeeld door de helft van z’n inhoud.
De afbrokkelende stenen doen de onnoemlijk hoge toren niet meer tot verbeelding spreken.

Tot aan ‘t einde.
Nog slechts 1 woord.

Zijperspace, happend naar adem.

Cursus Lijfloggen, deel 21

Flikker!

Duizenden kilometers reden we met het gehele gezin op elkaar gepakt in de auto richting Zwitserland. Pa achter het stuur. Om het voor hem niet te vermoeiend te maken een tocht van drie dagen. Langs niet al te drukke snelwegen, met mooi uitzicht.
De kinderen zaten, zo lang als mogelijk, braaf op de achterbank stripboeken te lezen, moeder was de verzameling Libelles van afgelopen jaar, geruild met haar zuster voor een jaargang Margriet, aan het doorspitten, en vader trommelde lustig op zijn stuur de maat mee van de liedjes van Roger Whittaker, wiens grootste hits via het cassettedeckje ons muzikaal begeleidden. De zoon die uitverkoren was enkele honderden kilometers naast de bestuurdersplaats te mogen zitten keek voor zich uit.
Iedereen, behalve m’n moeder, wilde voorin zitten, maar enkelen onder de broertjes waren nog te jong. Dus was de reis een aaneengesloten ruzie tussen de 1 jaar oudere broer Carel en mij, over hoelang, wanneer wisselen, welk stuk, waar pauze houden en hoeveel verder nog.

Als ik dan voorin zat, eindelijk voorin, met weids uitzicht, overzicht over de weg die nog te gaan was en de vrijheid had om te bepalen waar ik naar keek en wanneer ik de snoepjes voor onderweg uitdeelde aan mijn broers achter me, dan wist ik van balorigheid eigenlijk niet meer wat ik moest doen. Mijn taken waren beperkt. Ik hoefde slechts zo af en toe het lijstje met steden die onze richting over de snelwegen zouden bepalen aan mijn vader voor te lezen, mocht de blauwe verkeersborden voor hem uitspellen en commentaar geven op de te passeren caravans die niet zo evenwichtig en weloverwogen beladen waren als die van ons.

De verkeersweg werd één rechte lijn. Of eigenlijk enkele: de vangrail die wit langs ons voorbij stoof; de electriciteitspalen met er tussenin slap hangende en daardoor op en neer schommelende electriciteitsdraden; de korte streepjes in het midden van de weg verwerden tot een aaneengesloten streep; met tot ver in den einder de auto’s voor ons, als een stoet op weg naar waar wij heen gingen. Alles verwerd tot geen beweging doordat we er zo snel aan voorbij gingen, een continue stroom, waar steeds minder in gebeurde naarmate je er langer naar keek.

Ik sloot mijn ogen.

En opende ze weer (vechtend tegen de slaap, om niet aan broer Carel te laten merken dat ik niet volop van de plek naast m’n vader genoot).
Ik sloot mijn ogen.
En opende ze opnieuw.
Dicht.
Open.
Steeds sneller achter elkaar.
Dichtopendichtopendichtopen.

Het licht dat tot mij kwam, de dingen om me heen, de weg die voorbij ging, het landschap dat zich al verwijderde terwijl het naar ons toe kwam, dat alles werd een flikkering van licht. Het knipperde mijn bewustzijn binnen doordat ik het slechts stelselmatig via mijn ogen tot mij door liet dringen.

Open. Dicht.
En elk moment werd anders. Doordat de veranderingen zo snel op elkaar volgden. Doordat de tocht vanaf toen bestond uit slechts momenten, afzonderlijke momenten, met daartussenin het zwart van mijn gesloten ogen. Ik maakte foto’s in mijn hoofd. Beleefde daarin de stilgelegde plaatjes van onze schijnbaar eentonige reis. En in elke moment van open ogen, met de herinnering eraan als mijn ogen op zwart stonden, lag een avontuur bestorven doordat ik geen tijd had om het geheel van al zijn onderdelen te kunnen bevatten. Elk plaatje werd meer dan zijn continu doordraaiende film waar het aan ten grondslag lag. En dat door de reis slechts in afzonderlijke delen tot me te laten komen, het licht van buiten te laten flikkeren i.p.v. aan één stuk tot me door te laten dringen.

Zo is het leven, besefte ik. Niet een aaneengesloten stroom. Wel een opeenvolgend aanbod van losse deeltjes, zo’n verschrikkelijk grote hoeveelheid deeltjes dat je er in één oogopslag geen overzicht van kan krijgen, doordat je de losse onderdelen niet kan onderscheiden. En je zult, ging ik gezeten naast mijn vader in gedachten verder, eerst de afzonderlijke delen moeten kunnen benoemen voordat je het groter geheel zal kunnen bevatten.

Huiswerk: Neem een foto van een zo groot mogelijk gedeelte van je lichaam en doe dat vervolgens vlak voor de volgende aflevering van de cursus weer. Schrijf over wat er in jouw ogen in de tussenliggende tijd veranderd is.

(Deel 0 staat hier, als introductie op wat ik 50 afleveringen lang heb volgehouden te schrijven voor ‘t weblogmagazine about:blank, maar verloren werd gewaand. Dl 1, Dl 3  [daar kan je ook lezen wat er aan de hand is met Dl 2], Dl 4, Dl 5, Dl 6, Dl 7, Dl 8, Dl 9, Dl 10, Dl 11, Dl 12, Dl 13, Dl 14, Dl 15, Dl 16, Dl 17, Dl 18, Dl 19 & Dl 20 zijn reeds herverschenen alhier. De komende tijd zal ik de rest van ‘t materiaal dat ik ondertussen geheel heb teruggevonden alsnog hier gaan publiceren.)

Kam

Een kam in papier gekleed.
Ik dacht: dat papier kan nog wel hergebruikt worden. De rest niet.
Ik moest nadenken hoe ik dat laatste moest ontkrachten. Wie had er nog zo’n mannenkam nodig die als model oorlogen weliswaar had overleefd, maar vanaf ‘t hippiedom werd verguisd? De lange haren plukkend die de onstuimigheid moesten verbeelden.

U ziet: ik ben een man. Wat aan de kin groeit kan bovenaan de hersenkwab niet meer gedijen. Al die afvalstoffen, ze hebben slechts 1 uitweg nodig; men kan moeilijk meer verlangen. ‘t Is wat ‘t lichaam te geven heeft, men moet niet verwachten dat ‘t zich overbiedt.

Maar men heeft ‘t betaamd om een kam als kerstkado te geven. Geslachtsneutraal. Waar je je vroeger ongemakkelijk voelde als je een stuk zeep mee naar een verder nieuw te bewonen leeg huis moest nemen. Investering voor járen, tenzij de, of: éen vrouw je lichaam & leven in stapte plots.

Er zat nog meer in ‘t kerstpakket des verdere levens. Maar ‘t is schier onmogelijk dat te verhalen als die kam maar door blijft stampen, stil voor me liggend in isolerend natuurvriendelijk recycle-papier.
Zo kan ‘t de eeuwigheid heroveren. Bij gebrek aan (geleidelijk afnemend gebrek aan…) werk hier.
M’n opa mishandelde z’n minuscuul dunne wit-donzige vlas aan gene zijden van ‘t hoofd. M’n vader deed dat iets zinvoller vanaf ‘t meetpunt hem in vroege jeugd gegeven, een huidvlekje dat meegroeide met zijn haargrens.
Wij zoons dachten nuchter dat z’n hoofdhuid bij gebrek aan vocht zich traag terugtrok tot ‘t punt waar de kruin zich centreerde.

Ik zag de ene broer verschilveren, de ander verkalen. Carel ging dood met al z’n krullen & ik groeide een baard die wat mij nog restte aan kalk van de top van m’n lichaam stool.

Ik voel nog ‘t strelen, kroelen van menig hand.
‘t Kussen onder m’n hoofd, ‘t voorovergebogen lichaam teder reikend, aaiend, krulvingerend door m’n haar.
Ik had geen einde in ‘tzelfde gebaar, dezelfde beweging kozing nimmer halt houdend moment.
Maar waar zetten jullie je stop? Waar houdt ‘t voor jou, waar begint, eindigt, vervluchtigt ‘t? Ben ik een zweem van wie ik was & inmiddels ben.
Een nutteloos papieren verpakking die mij grijnzend staart terwijl ik ‘m vraag welk nut zijn inhoud & vanwaar hij zich kado dacht te zijn.

De akkers van Zijperspace worden recht getrokken, tegelijkertijd onvruchtbaar gemaakt.

Uitgesteld

Ik kan beter, ipv geld
dat gevoel dat ik er voor heb
dat moet ik bij je thuis leggen
veilig in een kluis
waar m’n eiland eiland blijft
waar plots bezoek komt & ik ben klaar
waar elk moment fijn is
& een gedachte dat ‘t zou kunnen gebeuren
er niet toe deed
tot ‘t deed.

Verzonden vanuit Zijperspace.

Neven

‘t Was zo’n dag om veel te gaan vergeten van wat later gekoesterd zou gaan worden. ‘Gelukkig waren er nog de foto’s’ zou niet afdoende blijken te zijn, was achteraf makkelijk in de mond te nemen.
Zo vaak was ‘t medium ook niet ingezet. Alle neven op een rij. Alle aanwezige dan: er ontbrak er 1 naast degene die al overleden was & die andere telg overzee.
Onze gekke bekken waren nodig, hoewel de Kepels ons daar als altijd de loef afstaken. Wij Zijpen deden vooral de goedbedoelde grijns. Men merkt de schijn daarvan vooral als men de drager van binnen kent.
Niet verkeerd bedoeld overigens; ik weet slechts dat ik in dat geval toch de onverwachte vreemde uit mezelf te voorschijn moet halen.

Maar ze konden ‘t goed. Elk sprankje huid sprak boekdelen van onopgesmukte spontaniteit, ook al moest moeders nog te grave gedragen worden. Ze keerden bij aanvang ge-3-en om vanwege de lichaamsruis die hun stoelrug passeerde, waarvan mijn lijf de voorhoede vormde. Een elleboog naar een broer ernaast, een vinger- op vingertik om een dochter heen om tegelijk de komst van de Zijpen te aanschouwen. Verbazing over de staart & baard die zich als blikvanger presenteerde.
‘Ton!’ werd daar nog net in fluisterschreeuw op gereageerd.
Nog altijd in staat om van ‘t 1 op ‘t andere moment overstag naar totaal iets anders te keren, ook al was op dat moment moeder Gre nog maar kort overleden.
Ze realiseerden ‘t zich in dezelfde tel van omkeren, terwijl Jan nog een hand schoof over 1 van hun schouders, & Arjen snel besloot zijn schrijfsel over zijn moeder nog maar een keer te checken. Zijn taak haar voor ‘t laatst toe te spreken sloop weer z’n lichaam in.

We zagen foto’s zoals we haar herinnerden, foto’s ook van hoe we haar niet konden herkennen als ze niet in ‘t midden van ‘t beeld was geplaatst. Opa & Oma kwamen voorbij, een jonge Pa, nog zeer jonge broers & neven, de lengte van de huidige jongste generatie niet halend.
Om ‘t te geheugenprinten werd de fotoreeks na elke toespraak herhaald terwijl 1 van haar favoriete nummers werd afgespeeld.

Zo werd m’n hoofd gevoed. Voor- en acheruit, oud herinneren & nieuw er aan vastleggen. ‘t Reünieportret, door 1 van haar inmiddels volwassen kleindochters genomen, 7 neven op rij met achtergrond uitvaartcentrum, moet straks vast dienen voor een volgend vaarwel. Onze lach glimmend, soms baldadig schitterende ogen, mooi stel jongens, maar niemand die dan nog zo over ons denkt.

We werden gemaand de laatste slok van ‘t vroege bier, de laatste trek van een spaarzame peuk, te nemen.
Tijdens deze tijd, zelfs tussen lockdowns in, was de laatste groet voelend deel van een productieproces, ook al werd slechts een lichaam afgeleverd & wisten we maar al te goed dat alles vanaf nu minder zou worden. De herinneringen vluchtiger, vervlogen als wij, op onze beurt, die niet meer voor ons zien.
Een foto slechts. Namen vergumd uit de persoonsregistratie.

Slechts wat digitaal is rest ons dan nog in Zijperspace.

Selfmade

Er was een tijd dat ik ook de humus zelf maakte. Dat werd een beetje te veel. Om een beetje te kunnen rommelen, in de loop van ‘t proces de smaak te kunnen perfectioneren, was ‘t noodzakelijk een grote hoeveelheid te maken. Dat leerde al snel de ervaring me. Bovendien had ik dan ook een bakje voor Tineke. & Er bleek daarnaast belangstelling van collega’s. Kwam ik uit de kosten, dat was ook wel een voordeel.
Dat liep dus uit de hand. Want er moest ook een tekst bij. Bij ‘t recept. Alleen de ingrediënten oplepelen, dat is iets wat ik niet kan. Er moet een waarom bij. Of hoe ‘t zo kwam dat.

Dat is de reden dat de foto van m’n aanstaand ontbijt (als je dat letterlijk neemt duurt die bij mij tot vlak voor ‘t avondeten; ik krijg ‘t niet in 1 keer in m’n mond gestouwd) ook gezelschap nodig had. Naast ‘t beleg uitleg.

De green chilli pickle links; de fabriekshumus rechts; onderop ‘t brood.
Laat ik bij die laatste maar beginnen. Rechts heeft bovendien al genoeg aandacht gehad: ik maakte zelf beter & gevarieerder.

Ik kreeg voorschriften. Anderen noemen zoiets een dieet. Ik beschouw ‘t meer als een aanpassing aan m’n dagelijks leefpatroon. Ter meerdere glorie van mezelf & de daaraan gepaard gaande mate van leefcomfort.
Stel bij dat laatste zoiets als buikrommel voor, enige vorm van noodzakelijke petomanie (indien mogelijk zonder omstanders) & regelmatig gezelschap van een toiletpot. Maar dan vooral bij een zekere verandering in eetgewoontes liefst iets minder van dat alles tot gevolg.

Vandaar dat ik, naar voorbeeld van Tineke, besloot m’n eigen brood te gaan bakken. Eeuwigdurend. Zolang m’n lichaam dat aan zou kunnen in ieder geval, er vanuit gaande dat de verzorgsters in ‘t bejaardentehuis van de toekomst daar geen gewoonte van zullen willen maken.
Gezond, met diëtistvoorschrift spelt, luchtigheid zemelen, uitgestelde aftakelingsingrediënt walnoot & een verdere verdieping van smaak middels een bepaalde hoeveelheid gebrand graan.

Op een gegeven moment in ‘t niet al te verre verleden, maar toch enige jaren terug, zag ik een groen goedje in blik bij m’n favoriete toko in ‘t schap staan. ‘t Deed me denken aan m’n jaarlijkse deelname aan de ‘staff’ van een engels bierfestival, waarbij de slotavond opgevrolijkt werd door een barbecue voor de vrijwilligers, gelardeerd met restanten bier die niet meer goed op smaak was. Plus een keur aan potten pickles van Pataks, die toen nog nagenoeg onmogelijk in Amsterdam verkrijgbaar waren.
De engelsen wisten daar wel weg mee: door de pickles kon je vaak ‘t vlees op je buurmans bord niet meer ontwaren. & Zo wilde ik voortaan ook gaan leven.
Was er niet die dame die op enig moment in m’n leven verscheen & me voorschriften, weliswaar vrijwillig op te volgen, oplegde.
Vanaf die gedenkwaardige mijlpaal in m’n leven bevatte alleen ‘t potje Green Chilli Pickle van alle verkrijgbare Pataksvarianten geen fouten in de ingrediëntenlijst.

Toen kwam Corona in m’n leven. Eigenlijk hoor ik daar Covid19 te schrijven, maar ik pas me in deze aan aan de hedendaagse gezelschapstaal, ook al krijg ik altijd een dode-mussensmaak in m’n mond bij ‘t uitspreken van dat merk bier.
De Pataksfabriek bleek geen chinese groene pepers te kunnen krijgen, werd mij tijdens een conversatie van mondmasker naar mondmasker verteld door een tokomedewerker. Dat kwam door Covidgerelateerde exportverboden.
Dus heb ik thuis m’n beeldscherm aangezet & filmpjes van over de hele wereld zitten bekijken over hoe je dat goedje zelf kon maken. De meeste daarvan onverstaanbaar in een on-europese taal, maar waren wel ingrediëntondertiteld in ‘t engels.

Zodoende. Er staat voor de 3e maal een pan gevuld met m’n eigen interpretatie van wat die van oorsprong hindi mensen me voorgekauwd hebben. Dit keer niet té heet. Wel te zout. Maar juist dat doet ‘t goed met m’n niet al te veel bepekeld brood.
Over 3 à 4 maanden ga ik weer aan de slag & zal ‘t resultaat net zo onregelmatig in seriekwaliteit blijken als voorgaande versies & de diversiteit aan de Youtube-keukeninfluencers van hindi makelij.

Bij wijze van uitzondering is Zijperspace ditmaal visueel opgekleurd, maar dat ‘t vooral geen gewoonte mag worden.

Vlagend

‘t Moeten van opschrijven, van weten wat er is & was.
Je moeder die vragen stelde, vader die z’n hobby’s deed. Broers, welke ruzie’s we gewoon waren te beslechten.
Waar ‘t gevoel ophield dat je altijd verloor. & Als ik wilde dammen, dan gaf niemand thuis in een strijd van 1 op 1 zonder handgemeen.

Achter m’n bureau, niet meer dan een plank hangend aan de ‘systeem’-railingen van een soortement boekenkast, aan gene zijde die van m’n broer, dacht ik. Alsof ik niets anders dan dat wilde, overwegen hoe de wereld zich voegde, de relaties, wanneer ‘t ooit m’n beurt was. Zwijgend liefst, want dan klonk ‘t voor m’n ouders alsof ‘t huiswerk vorderde. De leegte tussen ons broers zich vullend met muziek op een pickup van niet meer dan hooguit 3 plaat.
We waren nog niet zo oud & ons verdiende bollenpelgeld, een begrip in onze regio, niet genoeg voor een verdubbeling of meer.
Bovendien was de 1e brommer voor m’n broer een droom. Variatie ontstond hooguit in meer gebrom als er meer zakgeld was.

Dat is wat mij mankeerde, geen droom hebben. Ik wist dat ik liever iets schijnbaars wilde bezitten, de fascinatie ervoor wilde koesteren door ‘t luchtig te voelen tintelen tussen m’n handen, m’n linker & rechter oog hun grensvlak.
Een boek met veel letters. Woorden met meer betekenissen. Planken gevuld met multitask bestuivende waarheden. Leegheid in m’n hoofd zodat ‘t zich daarmee zou kunnen vullen.
Dat ik links zou kunnen gaan waar m’n vinger de richting van de andere bocht aanwees.

Maar alles liet mij overkomen. De boeken vulden weliswaar vele leegtes in m’n hoofd, maar niet verantwoord. ‘t Was meer als een dijk waar de golven zich vanzelf weer terug zouden trekken. Slechts ‘t strelen der druppels een verdampende herinnering, een terugtrekkende beweging van zee-spijt ertegenop te zijn geklommen.
Waar ik zandstrand had moeten zijn. De absorberende werking die de kuil van een visiterende duitser niet zou kunnen vergeten. Noch, of zeker niet zíjn, als dank voor ‘t verblijven, nimmer weg te wissen vocht.

Ik droomde van blote borsten, juist in ‘t tijdperk dat ze zich onbekommerd toonden. Waar iets wat je gegeven wordt niet genoeg is & doet verlangen naar meer. Stranden vol, iets ten zuidwesten van centrum Den Helder. Ze bevestigden m’n zoete droom, maar 1tje die zich nimmer liet stillen.
Zo werd ik oud & keerde ‘t zich tegen me. Een hekel aan dat zand, maar toch kan de wind inmiddels niet hard genoeg van voren komen.

Men weet in Zijperspace dat al naar vlagende lucht neigt.

Late Kerstbal

<p>De goudwesp.</p>
©Piet de Boer 

Als men nog niet de Kerstboom heeft afgetuigd van alle kleurige tierelantijntjes: een goudwesp zou er vast niet in misstaan. Met hun verschijning vallen goudwespen namelijk behoorlijk op. Zelfs ondanks hun grootte: de kleinste heeft een lengte van niet meer dan 2 mm en op een enkele uitzondering van 2 cm is de rest ook niet reusachtig te noemen. De kleuren spatten er evengoed vanaf.

Een paar jaar geleden werd er een nieuwe goudwesp voor Nederland gevonden. Nog niet eerder hier vertoond. Zo kleurrijk dat het Jeugdjournaal er aandacht aan besloot te geven. Een van de redacteuren kwam met de naam Regenbooggoudwesp aanzetten, vanwege, men raadt ‘t vast al, al die verschillende kleuren die het beestje leek uit te stralen.
Helemaal niet gek bedacht, die naam. Want net als de echte regenboog die aan de horizon verschijnt tijdens natte herfstige dagen met een lage zonnestand, zitten de kleuren niet daadwerkelijk op het insectenlichaam. De buitenkant van een goudwesp is opgebouwd uit microscopische laagjes die in verschillende richtingen zijn gepositioneerd, waardoor (net als ‘t licht van de zon in geval van de regenboog) de golflengtes van het licht worden gebroken en in verschillende kleuren aan ons verschijnen. En dat is afhankelijk van de hoek: bekijk je de wesp van de andere kant dan kan wat eerst rood zag, nu groen lijken.

Net als het grootste deel van de wespen doen ze de mens overigens totaal geen kwaad. Ze kunnen niet eens steken, zoals vooral ‘sociale’ wespen kunnen.
Evengoed zijn ze bij bepaalde bijen- en wespensoorten niet erg geliefd. Het zijn namelijk koekoekswespen: ze leggen hun eitjes op het broedsel van een bij of wesp, de soort afhankelijk van waar de specifieke goudwesp in is gespecialiseerd. De uitgekomen larve eet het voedsel en vervolgens de gastheer op.
Wordt moeder goudwesp tijdens haar zoektocht naar plekken voor haar eitjes lastig gevallen, dan rolt ze zich op tot een bal. Alle breekbare onderdelen worden verborgen.

Dan zijn we dus terug bij de kleurrijke kerstballen.
Maar ook al laat je je Amstelveense kerstboom tot diep in de lente staan, het jaargetijde dat goudwespen weer verschijnen, dan nog zal ze zich niet in de buurt van je woonkamer begeven. Daar zijn deze wespen veel te bewegelijk voor en te veel op zoek naar de onderkomens waar de geliefde lekkernijen van haar kinderen zich bevinden.

Vanavond maar vega gegeten in Zijperspace.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Mesje

Je zou ‘t bijna zonder hoofdletter schrijven. Zo’n miniatuur. Hooguit goed voor ‘t snijden der enveloppen. Hoewel hij inventief genoeg was ‘t ook elders in te zetten.
De Zwitserse alpen. ‘t Afknakken van zeldzaam in zijn ogen. Niet omdat ‘t die waarde zou verhogen, maar juist zou behouden. ‘t Moest immers geboekstaafd worden. Geregistreerd, behouden ook, dubbelzijdig beplakt in weet ik wat voor truc. Z’n plastificerende technieken die hij ooit van iemand had aangereikt gekregen. Hij kon daarmee conserveren.
Nimmer vergeten de alpse bloemen van 3 weken zomerreces.

Er waren bladwijzers. Smal met verdroogd omhoog starende aren, berankt met tedere vluchtig kleine bloempjes. Ik leerde later de namen, enkele familienamen dan. Hun bergendom, alpen zo hoog, zouden mij nooit meer bereiken. Hoe zacht hij ze ook ooit vleide op ‘t plakkend vlak. Dat nog even spiegelde & uiteindelijk de lucht tussen beide lagen uit perste.
Niet voor ‘t definitieve einde, een onomkeerbaar ‘niet meer’. Maar meer voor een punt zonder punt, z’n hand wrijvend om elke stip zuurstof er uit te drukken, vlak tegen vlak, druppelsgewijs uitknijpend. Zodat ‘t eeuwig leven begon.

Een boeket van klein formaat. Hij gaf ‘t m’n moeder kado. Zodat zij haar steeds zeldzamere streekromans kon sieren. Van waar ik gebleven was in de aldoor voortgaande liefde die ze beschreven, gerelateerd aan zwartwitte foto’s die mijn, hun, geschiedenis moesten vertellen.
Een boeket dat weliswaar niet geurde, niet in al z’n bekoring riekte van ooit straks gepasseerde, voorbijgaande liefde, maar voorbij de dood gaande glorie. Stromende zonsopgang die plots ‘t dal tussen de bergen deed stomen & alles opnieuw deed ontluiken.

Verborgen in verloren streekromanerfenis ergens in ever lost Zijperspace.

Gepleisterd

Waarom men niet makkelijk over pleisters praat of schrijft, dat vroeg ik me af. Terwijl ik de lipjes die ‘t plakgehalte ervan moet beschermen, aan weerszijden van de wond weg trok.
Je wordt als vanzelf melancholisch bij zo’n handeling. De vermankte lege fles in ‘t zelden zo dik voorkomende schuim der zee die me lang geleden m’n meest zichtbare litteken heeft bezorgd, ondanks de bescherming die er 5 min later op werd gemetseld. M’n gymleraar die de wandeling had georganiseerd, gaf me, ipv een stempel van afgelegde etappe, een tedere geruststellende behandeling. In tegenstelling tot de mondelinge ransel die ons moest dwingen tot beter ringoefeningen, bokspringen, volledige & niet halfwassen salto’s van de maandagavonden, van 7 tot 8 uur elke week, uitgezonderd schoolvakanties.
Later 8 tot 9 met nog grotere eisen. De stinkende pubersokken in de kleedkamer net zo pregnanter.

Hij was daar blijkbaar niet gevoelig voor. Of misschien juist wel. Maar een huilebalk wist-ie teder van uitstromend bloed te ontzien.

Ik gebruikte mijn zakmes. Er moest een plastic koordje verwijderd worden.
Men zou zeggen dat ik met m’n padvindersachtergrond wel op de hoogte zou moeten zijn van in welke mate ik afstand moest nemen, met élk lichaamsonderdeel, van ‘t scherpst van de snede. Op zeer jeugdige leeftijd al ‘t ‘insigne boomstronk hakken’ behaald, daarbij er wijselijk op gewezen dat de snede nooit in de richting van enig lichaamsdeel mocht wijzen. Slimme vaandrig die overijverige kampvuursprokkelaars wist te beteugelen & onbekommerd levenslessen gratis & onopvallend meegaf. Weer vergeten bij ‘t latere daadwerkelijke vuur proberen te punten van de pijl die hoorde bij een daardoor nimmer afgemaakte boog.
Bloed, bloed, pleisters tot gevolg. Mond kon ‘t niet stelpen. Tijdens kampvuur niet, met dat plastic koordje niet.

Tuurlijk ook m’n moeder. Gewapend met onzichtbaar. De spuitbus telkens duidelijk in beeld, al lang voordat ze ‘t zou gaan hanteren. Maar ik, m’n broers net zo bevreesd, bij ‘t minste wondje wetend dat ze mij zou binden in een ingewikkelde greep, die ‘t mogelijk moest maken de onzichtbare pleister toe te dienen. Veel bijtender dan de verontwaardiging van Ma zelf die ons binnen zag komen met 1 van ons verminkt.
Martelwerktuig. Een bij voorbaat dreigement om geen avonturen te gaan beleven waarbij splinterende takken of verminkende stenen deel van ‘t spel konden vormen.

Maar ik, later, die een schreeuwende, gillende keukenmeid-performance uitoefende vriendin wist te beteugelen door onmiddelijk te weten hoe je moest geruststellen, een vlinderpleister zelf bereidend in handomzien, stelpend, verbindend, voor zolang ‘t duurt.
Ze had even vertrouwen, de pijn die wij elkander deden kort gestild.

De zakmes inmiddels verborgen in diepe groeven van Zijperspace.