pont

‘Volgens mij fietsen we een andere route.’
‘Nee toch? We zijn dezelfde kant opgegaan.’
‘Maar op de heenweg zijn we langs een camping met allemaal stacaravans gekomen. Die heb ik nu niet gezien.’
‘Hm ja, da’s waar.’

‘Ik moet weer pissen.’
‘Alweer?’
‘Ja, als ik 1maal begin.’
‘Dan moet je minder drinken.’
‘Maar da’s niet gezellig voor jou.’
‘Nu ook niet. Kijk, ’t gaat zo weer regenen.’
‘Rij jij maar vast door. Ik haal je toch wel in.’

‘Zie je, ’t gaat hier heel anders. Op de heenweg reden we op een gegeven moment aan de andere kant van ’t kanaal.’
‘Ja, ’t ziet er hier heel anders uit. We konden vanochtend ’t water voor een groot gedeelte helemaal niet zien.’
‘& Waar moeten we nu naartoe?’
‘Ik weet niet. Jij bent degene met de kaarten.’
‘Ja, maar dan ga ik meteen nog een keertje pissen.’
‘Alweer?’
‘Als ik dan toch de tas los moet maken van de bagagedrager.’
‘Nu we zo stil staan voelt ’t ook wel raar in mijn kruis.’
‘Misschien is mijn kruis wel wat gevoeliger.’
‘Dat zal ’t zijn.’

‘Dit gaat niet goed.’
‘Nee, maar we kunnen ook niet terug.’
‘Ja, dat kunnen we wel. Maar dat duurt dan alleen heel lang.’
‘Is zonde van de energie.’
‘Maar als we binnen 10 minuten niet een normaal pad krijgen, kunnen we toch beter wel terug gaan.’
‘Ik rij vast vooruit om te kijken waar we uitkomen.’
‘Er rijden wel auto’s hier verderop.’
‘Ja, ik hoor ze.’

‘Hè, da’s een pont.’
‘Ja, echt. Een pont. Ik wist niet dat ze die hier ook hadden.’
‘Moeten we wel naar de andere kant van ’t water?’
‘’t Is ’t enige wat we kunnen doen. Of we moeten weer terug.’
‘Da’s nu te laat. De man van de pont heeft ons al gezien.’
‘O ja, hij komt al deze kant op gevaren. Dan kan ik net zo goed snel m’n regenkleding weer uitdoen. & Pissen.’
‘Alweer?’

‘We varen op de stroom.’
‘Hij gebruikt totaal geen motor. Maf zeg.’
‘Ja, hij heeft ook geen motor nodig. De stroom duwt ons voort.’
‘Maar hoe kan ’t dan dat hij héén & terug kan?’
‘Doordat-ie de kabels heeft veranderd.’
‘Dat snap ik niet.’
‘Nou kijk, we zitten vast aan die oude brug daar. & Door een andere hoek te nemen tov de stroming worden we teruggestuwd.’
‘Dan snap ik ’t nog niet.’

‘Sinds 1200.’
‘Zei hij dat?’
‘Ja, sinds 1200. ’t Stond ook op dat plakkaat.’
‘& Hoeveel auto’s kon-ie nou meenemen?’
‘O, ze hadden 3 tegen ‘m gezegd. Maar volgens hem niet meer dan 2 in 1 keer.’
‘Ongelooflijk. & Ze hebben wel de meest achterlijke vent er neergezet.’
‘Je hoeft ook niet zoveel te weten als je steeds dezelfde route neemt naar de overkant.’
‘Ja, z’n familie woonde hier natuurlijk al vanaf 1200. Mensen overzetten. Generaties lang. & Dan krijg je te maken met wat incest natuurlijk. De hele tijd dezelfde mensen.’
‘Zolang ze maar weten hoe ze naar de overkant moeten.’
‘Zag je z’n tanden?’
‘Die zaten er ook niet allemaal meer in. & Schots & scheef, met alleen maar zwarte plekken.’
‘Ja, dat was de reden waarom ik z’n duits zo moeilijk kon verstaan.’
‘Dat was duits zoals zijn familie al eeuwen sprak. & 1 keer in de week iemand naar de overkant brengen, daar leer je niet al te snel Hoogduits van.’

‘Waar moeten we nu heen?’
‘We moeten proberen weer aan de andere kant van ’t water te komen.’
‘Weet je ’t zeker?’
‘Ja, ’t kan niet anders.’
‘Maar niet via de pont.’
‘Nee, dat staat een beetje raar.’

Want aan de overkant zouden we weer een stapje dichter bij Zijperspace terecht komen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *