staperachteraan

Of alles dan nog wel ‘tzelfde is. Dat vraag ik me af.
Kijk, die schoenen staan er nog steeds. Een vreemde, iemand die zomaar even op bezoek is, dit voor ‘t 1st ziet, die zal denken: waarom staat dat daar? Al die schoenen. Sloffen desnoods. Veters onder de stoel uit krullend.
Bij m’n moeder thuis, toen m’n vader er nog was, of eigenlijk nog steeds, had ik de veters weggemoffeld, onder de tafel. Zodat ze vooral geen aandacht zouden trekken. Want dan moesten ze ergens anders naar toegebracht worden.
‘Schoenen niet onder de tafel,’ hoorde ik dan vanuit de keuken roepen.
‘Maar Pa……’
Verder kwam je soms niet. Want voor Pa was ’t altijd anders. Die mocht de schoenen onder de tafel zetten.
Voor Pa was ’t anders.
Nu staan m’n schoenen daar. In m’n eigen huis. Maar krullen de veters nu net even anders vanonder de stoel vandaan? Dat vraag ik me af.

De suikerpot. Ik plaats ‘m de laatste tijd in ’t theekopje. Dan nemen ze samen minder ruimte in beslag.
Dat ik ‘m op ’t Waterlooplein heb gekocht heeft er niets mee te maken. Ogenschijnlijk. Dat ik ook nog vroeg of ’t niet een gulden goedkoper mocht. Omdat ’t tuitje beschadigd was.
‘Nee, kom op joh,’ werd er gereageerd, ‘hij is al goedkoop.’
Ik heb ‘m toch meegenomen. Daarom staat-ie hier nu. & Omdat-ie groen is. Dat tuitje dan. De rest van glas.
Omdat-ie groen is, & ik ‘m heb meegenomen, daarom staat-ie hier nu.
Omdat-ie minder ruimte in beslag neemt, tezamen met ’t kopje, staat-ie tegenwoordig vaak in ’t kopje.
Maar dat laatste is pas sinds afgelopen zaterdag.
Ik weet ’t niet, maar ’t zou kunnen.

’t Valt me ook op dat ’t microfoontje, die van de hele goedkope soort, maar net goed genoeg om doorheen te praten als ik via internet met Roswitha bel, dat dat microfoontje veel dichter bij me staat. Hij kijkt me aan.
Als ik ‘m een oplawaai verkoop, dan ligt-ie.

Ik zou wel een hele rondleiding kunnen geven. Mezelf incluis. De rondleider leidt zichzelf, aan de hand van de toeschouwer, rond.

Ik ga midden in de kamer staan & doe m’n ogen dicht. Dat alles voor een moment nog steeds helemaal ‘tzelfde is. Ik leid me rond. Laat me de dingen zien. Ik zoek ’t verhaal, & stap naar ’t volgende voorwerp dat zich voordoet aan m’n gesloten ogen.
Ik doe voorzichtig een stapje, m’n ene voet dwars op de andere voet, de 2e er achter aan, ook een kwart slag gedraaid, weer een stapje, er achter aan, stapje, achter aan, stapjeachteraan, stapachteraan, staperaan, stapraan, straan, staan, tot de draaiing zo hard doorgaat dat ik de beweging niet meer voel. De verandering niet meer ervaar.
Alles verandert & blijft ‘tzelfde tegelijkertijd. Niets meer, nooit meer, alles, de hele tijd, ‘tzelfde.
Dat ik niet meer weet wat 1st was, & wat nu.
Staan.
Een continu.

Ik verlies m’n evenwicht & brand m’n linkerhand aan de gloeiend hete kachel.

Zie je, denk ik, starend naar de witte plek op m’n hand die langzaam rood begon te schijnen, ik ben niet veranderd.
Alles staat op dezelfde plek.
Alles heeft ‘tzelfde resultaat.
Ik had gister, vorige week, een maand geleden, ook m’n hand gebrand.
& M’n vader is dood; die zet z’n schoen niet meer onder de tafel. Toch mag ’t nog steeds niet van m’n moeder.
Ik maak niets mee. Dat betekent niet dat ik gestopt ben adem te halen.
Ik haal de theepot van de kachel & schenk mezelf een kopje thee in. Straks bel ik nog even Roswitha.

Nog slechts enkele dagen van eenzame opsluiting in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *