straat

Ik heb het idee dat mensen me al nakijken.
Ik kijk immers zelf ook vaak genoeg naar anderen als zij niet doorhebben dat er een blik op ze gevestigd is. Ik kan het dus sowieso niet uitsluiten.
‘Daar heb je ‘m,’ stoten ze elkaar aan op de 3e etage, ‘hij springt net op de fiets.’

Terwijl ik het toch best huichelachtig stiekem doe. Ik verberg mijn hand achter m’n jas of, bij warmer weer, m’n shirt. Een beetje plukkend, zodat het lijkt alsof ik mijn kleren aan het ordenen ben.
Dat is eigenlijk ook precies wat ik aan het doen ben, maar mensen leggen dat soort manoeuvres nou eenmaal op zo’n manier uit dat men kan spreken van de hoogste lol-factor.

Ik weet ook niet hoe het komt. De gulp is door mij al eens aan een grondige analyse onderworpen.
Zeg ik ‘gulp’?
Ik bedoel ‘gulpen’.

Ik draag tegenwoordig alleen nog maar 1 soort broek. Elke keer als ik weer genoeg geld had ben ik opnieuw eentje gaan kopen. Zelfde winkel, zelfde prijs. Gewoontedier. Stel dat ze uit de handel zouden verdwijnen, was m’n motivatie. En iets wat bevalt moet je koesteren.
Dus tot het einde der dagen draag ik dezelfde broek. Tenzij de motten sneller handelen dan ik kan dragen.

Gulpen dus. Ik heb ze gecontroleerd. Meermaals ermee op en neer bewogen. Ook de broek vlak er boven vastgepakt en geprobeerd de gulp open te krijgen door beide pijpen uit elkaar te trekken.

Mijn moeder zei altijd dat je een stroeve gulp in moest smeren met kaarsvet, maar wat te doen als het juist te soepel loopt?

Dat herinnert me ook aan het voorval dat mijn moeder me een nieuwe broek aan het aanmeten was. Zelfbereid.
Ik moest op de tafel naast de naaimachine staan en mijn moeder zette, haar mond gevuld met naalden, de puntjes op de spreekwoordelijke ‘i’.
‘Blijf nou heel even stil staan,’ zal ze ook wel gezegd hebben. ‘Het duurt maar kort.’
Je kon haar amper verstaan, want ze durfde door de naalden haar lippen niet van elkaar te halen.
Toen ze bij mijn middel was en de boel ook daar strak wilde trekken, is m’n velletje vast blijven zitten. Bij de gulp, ja.
‘Sta dan ook stil,’ verweet m’n moeder me.
Ik was nog maar een jochie en had nog niet geleerd wat stilstaan was.

Daar bedoel ik overigens niet mee te zeggen dat ik angst heb gekregen voor een dichte gulp. Sterker, ik ben me nergens van bewust. Ik wil mijn broek dicht, net als elk ander mens.

Het is niet op iets van een trauma gaan lijken, zeker niet.

Ik ben geneigd om, als ik met mijn fiets de straat op ga, twee korte stappen te nemen en m’n lichaam over het zadel heen te gooien.
Juist op zo’n moment schiet me vaak te binnen dat hij wel eens open zou kunnen staan.
Dat kan een mens uit balans brengen. Je moet je blijven concentreren bij die handeling en je niet laten afleiden door bepaalde gedachtes. Maar het liefst ga ik tijdens die manoeuvre al met mijn rechterhand die kant op om nog even een check-check-dubbelcheck uit te voeren. De gedachte aan die neiging alleen al kan behoorlijk invloed op je stuurvaardigheid hebben.

Hoe kan dat dan, vraag ik me af als ik mezelf toch weer op onzorgvuldigheid betrap, midden op straat en in een handeling waarbij concentratie ondanks een zekere mate van routine noodzakelijk blijft. Je balanceert tenslotte op niet meer dan twee wielen, alleen de beweging, snelheid zeg maar, houdt je op de fiets recht overeind.

Ik vind ook niet dat er voor een man (vrouwen hebben zelden last van gulpen die open staan, zo is mij gebleken) veel te schamen is als de gulp open staat, als hij maar in staat is om ‘m in één resolute beweging te sluiten (niet aan m’n moeder denken). En daar knijpt het hem nou juist bij mij. Door de zittende houding op het zadel van de fiets, gaat de broek, júist dáár, bollen. Dat zijn dus extra hindernissen die overwonnen dienen te worden. En ook dat gaat minder makkelijk als men reeds onderweg is.

Dus zie ik allemaal buren voor hun ramen staan. Ik zie ze zich afvragen of ik vlak voor vertrek nog een plasje heb staan doen. Ik zie ze zich achter hun handen verborgen staan verkneukelen over mijn vergeetachtigheid. Ik zie ze hopen dat ik hem toch, voordat ik de straat uit ben, en plein public zal proberen dicht te ritsen. Ik zie kinderen fluisteren, vaders honen, moeder met rode wangen plaatsvervangend schamen.

En ik, ik trek me nergens wat van aan, fiets soepel de straat uit, laat de wind nog wat verkoeling brengen, daar bovenin is het nl al dermate warm geworden van opgelopen schande, die 150 meter dat ik door mijn eigen buurt moet, waar iedereen me inmiddels kent, verkoeling die woest mijn broek binnendringt, kietelend onder mijn naar binnen gepropte t-shirt trekt, kabbelend over mijn buik verder gaat en tenslotte zachtjes mijn tepels beroert.
Vandaar dat mijn collega me bij aankomst altijd vraagt: ‘Zo Ton, was het een opwindende rit?’

Bovenstaand verhaal was eerder opgenomen in ‘t boekje ‘Verhalen van de straat’, boekje van div bloggers, als afvaardiging van Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *