tocht (dl 1)

Ik kom aan op ’t verkeerde perron. In de verte zie ik Drik staan. Met kinderwagen.
‘Hé, Pappa-Drik!’ roep ik.
Drik kijkt een beetje om zich heen & beseft plots waar ’t vandaan komt.
‘Hé,’ zegt-ie, terwijl ik dichterbij kom, ‘wat doe jij hier?’
‘O, ik ga naar m’n ouders. Jij hebt Droes gehad?’
‘Ja, ik breng nu Droes naar Janneke. Mag zij weer op ‘m passen.’
‘Hij heeft gezonde blozende wangetjes,’ zeg ik, Droes aanschouwend.
‘Ja, hij is afgelopen weekend bij mij aan boord geweest. Lekker fris.’
We dalen gezamenlijk de roltrap af. Drik & Droes rustig aan. Ik druk om me heen kijkend of ik een signaal zie staan over welk perron mij een trein aanbiedt de goed kant op.
‘Ik heb nog 6 minuten,’ zeg ik. Ik begrijp de mededelingen over wijzigingen in ’t vervoer uiteindelijk.
Voor iemand anders tijd zat, 6 minuten, realiseer ik me, maar voor mij een teken dat ik me moet haasten. Te weinig marge voor mijn gevoel.
Drik keert zich aan ’t eind van de roltrap om om naar Noord te gaan.
‘Ik ben wel donderdag wel jarig, hè,’ roep ik ‘m nog net na.
‘Oja. & Dat vier je?’
‘Gelooft de paus in God?’
‘Ok, ik zal proberen te komen.’
Terwijl ik de volgende trap neem verdwijnen Drik & Droes uit beeld. Ik pak m’n mobiel tevoorschijn.

‘Hoi, Jan,’ zeg ik bovenaan de trap.
Onderwijl zeg ik mensen gedag die op een bankje op de trein wachten. Vaste klanten van me.
‘Zeg Jan,’ praat ik verder in m’n mobiel, ‘ik ben helemaal vergeten te bellen nog. Maar je was er toch wel vanuit gegaan dat ik straks met Pa & Ma langs zou komen?’
‘Wat? Nee.’
Hij probeert ’t zo echt mogelijk te laten klinken, maar lacht er alweer overheen voordat ik kan reageren. Ik knik ondertussen nogmaals naar ’t stelletje op de bank. Ze houden me in de gaten. Hun barman.
‘Grapje. Nee, tuurlijk,’ zegt Jan.
‘Ik neem nu de trein & word dan opgehaald vanaf ’t station door Ma. We gaan dan meteen door naar jou.’
‘Tot straks.’

Ik keer me tot m’n klanten. Ik hoor beleefdheidshalve wel wat te zeggen.
‘Ook op weg naar ’t Noorden?’ vraagt hij.
‘Ja, ik ga naar m’n ouders in Den Helder.’
‘O, dat gaan wij ook doen.’
‘Jullie hebben ook ouders in Den Helder wonen?’
‘Ja, allebei,’ antwoordt hij weer. Zij kijkt lijdzaam toe. ‘Jij bent dus ook een echte Heldenaar?’
‘Nee, ik ben een echte Jutter,’ zeg ik met nadruk. ‘Ik ben er geboren & getogen, dus ben ik een Jutter.’
‘Ja, inderdaad. Wij ook. Maar da’s ook toevallig.’
‘Ja, zeker. Op welke school hebben jullie gezeten?’
‘Op ’t Joco.’
‘Ik ook.’
‘& Jíj staat de hele tijd ons bier te tappen. Weten we nogeneens dat we uit dezelfde stad komen. Hoe heet je van je achternaam?’
‘Zijp. Mijn vader was directeur van de huishoudschool. De Lichtbaak.’
‘Zijp?’ zegt hij. ‘Ben jij een broer van Jantje Zijp?’
‘Ja, ik had ‘m net aan de lijn. Ik hang ‘m net op.’
‘Nu ik beter kijk zie ik inderdaad dat jij een zijpenkop hebt. Die jukbeenderen, die ogen. Ik woonde vroeger in de Cornelis Ditostraat. Jullie woonden aan ’t pleintje achter ons huis, in de van der Hamstraat.’
‘Hoe heet jij dan van je achternaam?’ vraag ik.
‘Kuipers. Ik speelde altijd met Jan. Hoewel hij ook vaak met de jongens van Ouwens speelde. Hoe is ’t met je vader?’
‘Hmm.’

& De tocht werd voortgezet in Zijperspace.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *