Snel, nu meteen, voordat alles weer verdwijnt & ik liever slapen ga, m’n lichaam dat dwingt & wat slaperig is gaat overheersen.
Er liep een man voorbij, z’n honden, er waren er 2, sloften achter hem aan.
‘Hé, ze zijn best oud,’ zeg ik.
‘Ja, ze hebben gezwommen. & ’t Is heet. Ze zijn moe.’
Ik zeg dat ik dat snap.
De honden liggen alweer, net als 20 meter verderop terug toen ik ze in ’t vizier kreeg over de boekrand heen.
‘Ik ga ze straks wassen, al dat modder er af, op ’t balkon. & Dan moeten ze weer droog worden, dus maken we een wandeling aan de andere kant.’
Hij liep verder. De honden hoopten nog even te kunnen blijven liggen. Maar raapten omstebeurt hun bal weer op, liepen hun weg weer achter hun baas aan.
Wisten misschien wel wat hun nog te wachten stond.
‘Lekker nog een half uur,’ had-ie gezegd.
Maar hij moest ze nog wel ff dwingen hem te volgen door 20 meter later ze om beurten te roepen.
& Ik bleef. Pakte m’n boek weer op, m’n billen weer in de juiste vorm manoeuvrerend op de ongemakkelijke houten bank, waar ik desondanks aan gehecht was.
Bedacht me dat ik blij was dat ik inmiddels ouder was, maar fit genoeg om niet te strompelen. Niet volgzaam ook. Hoe vertroetelend ’t ook is om dat van een hond te zien.
Morgen weer, dacht ik. Hopelijk weer een paar van dezelfde gezichten.
Een ‘Goedendag’ of soms een ‘Hai’. Misschien 2 uur spenderend, 50 blz of meer, daarbij tevreden opkijkend & verbazing over ’t al dan niet gedag zeggen van wie mij passeert.
& Weer de concentratie hervattend, soms moeizaam, me verwonderend hoe divers de honden zijn die met hun baas passeren & hoe licht de tred van ’t meisje in galop, met de schommelende billen van een oude hond.
Niet die van mij gelijkend & in ander tempo.
Proberen niet na te staren als ze Zijperspace voorbij is.