windwas

Die wind was er gewoon. Waarschijnlijk altijd, maar dat beseften we ons pas toen we Den Helder verlieten. Waar ’t elders verstikkend warm was, ook in ’t open veld, stond er in Den Helder in zelfs de meest ombouwde hoek een verkoelend briesje. Je ontliep ’t niet, de was wapperde altijd als ’t buiten hing.
Bij een windstoot merkte m’n oma altijd op: ‘Ha, dan wordt de was lekker snel droog.’
Alsof ze er zin in had met m’n moeder de was te gaan vouwen.
Wij doken zo snel mogelijk weg, zogauw de droogte zich begon aan te kondigen. Als we via de schuur de tuin betraden, lieten we onze handen door de wijd uitgehangen lakens glijden, bepaalden de vochtigheidsgraad ervan & wisten vervolgens niet hoe snel we boven op onze eigen kamers moesten zijn. Of misschien toch maar spelen bij ’t vriendje, onbereikbaar voor de moeder die assistentie nodig had.

Was ’t nog niet droog genoeg, dan gingen we er in hangen. Bij ruime wind bolden de lakens, over de volle lengte van de tuin. We leunden tegen die gevangen wind aan, terwijl de ander aan de holle, ingedeukte kant keek hoe de contouren van een spook er uitzagen.
Ma kwam met haar gezicht naar buiten, zogauw ze ’t zag, & gilde: ‘Weg uit m’n schone was!’
We schrokken op, renden onder haar armen door naar binnen, maakten dat we wegkwamen. We stoven Oma voorbij, die vaak op maandag een middagje langskwam, haar armen klaar om met m’n moeder de reeds gedroogde was te gaan vouwen.
’t Was waarschijnlijk ’t enige klusje waar ze nog goed bij kon helpen. Voor de rest was ’t voor haar zitten of staan. Ze kwam uit de stoel overeind, schuifelde richting keuken als ’t vermoeden was dat de vouwsessie met m’n moeder kon beginnen.

Wij hielden gemelijk onze mond over de spetters die we onderweg gevoeld hadden. We wisten nooit iets van een bui die er aan zat te komen, hoe donker de reis van school naar huis ook was geweest.
‘Nee, niets van gemerkt,’ zeiden we schijnheilig als vlak na binnenkomst de hemel openbarstte & ’t te nat was om ’t binnen te halen.
Tenzij Oma erbij stond.
‘Trek je schoenen maar weer aan,’ zei zij.
’t Maakte niet uit hoe snel wij ons getoond hadden in ’t ontdoen ervan, zij vond de was belangrijker dan een nat pak voor een stelletje ‘oerhollandse jongens’.
‘Dan doe je een regenpak aan,’ weerlegde ze onze bezwaren, ‘of anders slaap je vanavond in een nat bed, want dan leggen we ’t laken dat nu nog buiten hangt in die van jou.’
We moesten wel. Oma had er maar liefst 11 als wij opgevoed. & Op elke smoes om ergens onderuit te komen, wist zij een weerwoord. Bovendien kon zij strenger zijn zonder, zoals Ma, haar stem te hoeven verheffen. Haar strengheidsrimpels waren naarmate de jaren bij haar gevorderd waren in gelijke mate gegroeid als dat haar stem versleten was geraakt.

Dus gingen we, met z’n 2-en. 1 Van ons vierde de lijn. De ander begon zo snel mogelijk de 1e knijpers te verwijderen. De lijn werd vastgezet, op een niveau dat de was net niet de grond raakte, & vervolgens was de grootste sufferd degene die de doorweekte was op z’n armen kreeg gestapeld. De ander maakte dan nogmaals ’t grapje van ’t hangen in de was. Weer tegen de bolle kant aan.
M’n moeder gilde weer vanuit de deuropening.
& Oma had bij binnenkomst voor die ‘doerak’ straf: Ma hoefde dankzij hem niet meer te helpen vouwen.
De sufferd werd met een tik van Oma op de billen naar boven gestuurd om schone kleren aan te trekken, terwijl zij met de achterblijver de was over de stoelen om de tafel hing.
Voorlopig zouden we daarom niet meer in de kamer kunnen spelen, de tafel was bezet. Maar dat wilden we toch niet meer; ze moesten vanaf nu maar niet meer doorhebben dat wij er waren.

& Terwijl de storm buiten woedde was ’t muisstil in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *