Zit

Soms moet je niet alles verklappen. Van bijv hoe m’n handschoenen er uitzien. Vooral de toploze dan. Want er loopt al een vinger zo goed als naakt rond terwijl ik me in de koude regionen wil begeven. Terwijl hij vanaf de 2e vingerkoot veilig had kunnen zijn.
Als ik die vinger observeer, bestudeer, handpalmen uitgespreid ter vergelijking, dan is ’t of ’t vuurpeloton klaar staat voor hem. ’t Is verdomme bovendien degene die me al een paar jaar in de kou laat staan. ’t Heet Raynaud, dat syndroom, schijnt tijdelijk te zijn, maar vooralsnog helpt die wijsvinger me niet om die wetenschap te bewijzen.
De wijsheid des dokters.

De kou.
Ik hou er niet van, toch heb ik de stilte lief die me dan omhult. Plus de aandacht van voorbijgangers die me in deze tijd per ongeluk passeren. Waarbij dat vaak niet verder gaat dan ‘hallo’, ‘hoi’ of ‘goedendag’. Ondanks of juist wel dankzij.
De laatste was van een ogenschijnlijk oorspronkelijke buitenlander. Knus, vond ik dat. Want hij was me voor. Z’n vrouw werd pas wakker in begroeting toen ik op hem reageerde.
Knus ja, dat ene moment, over 2 seconden uitgestrekt.

Ik zit weer in de horizon van de Stammerdijk. Dik aangekleed, hoewel me vrijdag was voorspeld dat ’t minstens 9 graden zou worden.
Ik ga die zogenaamde weerman niet meer vertrouwen, met z’n uitgestrekte glimlach als hij de voorspellingen over A’dam zogenaamd navertelt. Een leuke lach terug hooguit. Je kan niet anders dan dat, als ’t gepraat van zijn kant uit daar op is gebouwd. Maar ’t zorgt er wel weer voor dat je opnieuw een onderwerp minder hebt om over te communiceren. Die vrijdagse middag van vrijwilligerswerk tussen tijdschriften. Allemaal wachtend op catalogisering.

De mensen komen & gaan tezelfdertijd.
Ik raak er niet makkelijk aan gewend. M’n glimlach klaar als ik ze vanuit de horizon, nog een scherpe bocht te gaan, aan zie komen.  & Dan moet constateren dat er niets meer is dan dat. Geen glimlach, geen ‘Hoi’.
Dat is de reden, besef ik me dan plots als een zogenaamd zelfverklarend visioen, dat ik hier zit. Bankje, Stammerdijk op de verte, ijskoud, gebrek aan zon.

Ik lees, ik lees. Wil meegenomen worden in ’t trage tempo. ’t Boek dat alomtegenwoordig wordt.
Maar verzaak tegelijkertijd keer op keer. Want verwonder me om de vreemde schepselen gods & wil aardig gevonden worden. Dwars door al die lagen die alle warmte binnen proberen te houden.
Waar ik mezelf word, of juist niet, alles wellicht van me af valt. Ik zelf terug val in ’t gebrek aan omhulsel, behalve die voor kou.
Je weet wel, wanneer bij thuiskomst de kachel nog niet lang genoeg brandt. Maar je bent er.

Stammerdijkstories forever, zolang ze als zodanig zijn te herkennen in Zijperspace.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *